In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bood voor de verklaringen van de aangeefsters. De zaak kwam ter terechtzitting op 3 juni 2025, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.E. Wielenga, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. H. Mous.
De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee meisjes, die door de verdachte werden verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukte dat seksuele misdrijven vaak slechts door de verklaringen van het vermeende slachtoffer kunnen worden bewezen, en dat deze verklaringen op consistentie, accuraatheid en volledigheid moeten worden getoetst.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters niet als voldoende bewijs konden dienen, omdat er onvoldoende steunbewijs was en de verklaringen niet onderling als schakelbewijs konden dienen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet voldaan werd aan het wettelijk bewijsminimum, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen zijn verklaard.