Uitspraak
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], uit [woonplaats], eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.
Inleiding
Tijdens deze zitting is ook het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer LEE 24/4015 besproken. In die zaak volgt een aparte uitspraak.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Verder voeren eisers aan dat niet het college, maar het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen het bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning. Ook ontbreekt een sluitingsverklaring voor het slibdepot. De verleende omgevingsvergunning is in strijd met het beleid waar het de ecologie betreft en kan geen stand houden omdat de toegangsweg te smal is voor zwaar verkeer en niet voorzien is van trottoirs. Bovendien worden er ten onrechte gasleidingen aangelegd en zijn er geen flora- en fauna-onderzoeken uitgevoerd.
Door eisers wordt niet betwist dat de omgevingsvergunning alleen is verleend voor werkzaamheden die onder het maaiveld moeten plaatsvinden in verband met de archeologische waarde die op grond van het bestemmingsplan Woonschepenhaven voor dit perceel geldt. Eisers hebben niet gesteld en het is de voorzieningenrechter ook niet gebleken dat eisers opkomen voor het algemene belang van de archeologie en dat dit belang nauw verweven is met een (eigen) persoonlijk belang.
Drie van de vier eisers wonen op korte afstand van en hebben (beperkt) zicht op het terrein waar de werkzaamheden zullen worden verricht. Dat eisers vanaf hun woonschip nu nog vogels horen vanaf het terrein en er straks vanwege de aanwezigheid van vrachtwagens en woonwagens van kermisexploitanten mogelijk geen vogelgeluiden meer te horen zijn, is niet het gevolg van deze vergunning voor de aanleg van riolering en nutsvoorzieningen. Eisers hebben ook niet onderbouwd dat de door hen gestelde geluidsoverlast, fijnstof en het verdwijnen van de ecologische structuur, het gevolg is van deze omgevingsvergunning.
Ook het feit dat op het terrein sprake is van een asbestverontreiniging maakt niet dat eisers gevolgen van enige betekenis ervaren van de werkzaamheden waarvoor vergunning is verleend. Voor zover eisers al vrezen dat door de werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend de verontreiniging zich zou kunnen verspreiden, heeft de vergunninghouder op de zitting aangegeven dat (de bodem van) het terrein eerst moet worden gesaneerd en dat er daarna pas riolering en nutsvoorzieningen worden aangelegd.
Dat eisers een sterke betrokkenheid voelen bij de ontwikkeling van het terrein, is onvoldoende voor een persoonlijk belang dat rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning is betrokken. Zoals op de zitting is besproken zijn een aantal van eisers belangen algemeen van aard. De afweging van dergelijke belangen past beter in een procedure tegen een ruimtelijk besluit voor herinrichting en gedeeltelijke herbestemming van het gehele terrein. Er is door het college ook een ruimtelijk besluit genomen om deze ontwikkeling mogelijk te maken maar die wijziging van het bestemmingsplan is volgens het college al onherroepelijk.