ECLI:NL:RBNNE:2025:234

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
LEE 24/4015
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning bomenkap

Op 24 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak LEE 24/4015, waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor het verwijderen van 275 m2 houtopstand bij de Woonschepenhaven in Groningen. Verzoeker, die op een woonschip in de nabijheid woont, stelde dat hij belang had bij de houtopstand en dat de kap gevolgen zou hebben voor zijn uitzicht en de ecologie. Het college van burgemeester en wethouders had het bezwaar van verzoeker echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens hen geen rechtstreeks belang had bij de omgevingsvergunning, gezien de afstand van 140 meter tot de bomen en het ontbreken van significante gevolgen voor zijn woon- en leefsituatie.

Tijdens de zitting op 13 januari 2025 is het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de bomen al gekapt waren en er geen onomkeerbare situatie dreigde. De voorzieningenrechter benadrukte dat alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen besluiten en dat verzoeker niet als zodanig kon worden aangemerkt, gezien de geringe afstand en het beperkte zicht op de bomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat verzoeker geen gevolgen van enige betekenis ondervond van de kap en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid voor hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4015

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: gemeente Groningen uit Groningen (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bewaar van verzoeker.
1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor het verwijderen van 275 m2 houtopstand bij de Woonschepenhaven in Groningen. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (LEE 24/4843), zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, R.O. Bakker met R. van Houdt en G.C.M. Demandt namens het college en G.M. Bos namens vergunninghouder.
Tijdens deze zitting is ook het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer LEE 24/4823 besproken. In die zaak volgt een aparte uitspraak.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Het college heeft op 23 januari 2024 een omgevingsvergunning verleend voor
het verwijderen van 275 m2 houtopstand bij de Woonschepenhaven tussen het speelveld en het kanaal, kadastraal bekend gemeente Noorddijk, sectie D perceel 867. De houtopstand wordt verwijderd ten behoeve van de bodemsanering van het terrein en de realisatie van standplaatsen voor kermisexploitanten. De te kappen houtopstand is geïnventariseerd in de Boom Effect Analyse (BEA) “Woonschepenhaven, saneren en realisatie standplaatsen kermisexploitanten”, van juni 2023. Aan de vergunning is de verplichting verbonden om voor 20 april 2025, 275m2 houtopstand te herplanten.
2.1.
Verzoeker woont op een woonschip in de Woonschepenhaven en heeft bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning.
2.2.
De vergunninghouder heeft verzoeker op 4 oktober 2024 geïnformeerd op korte termijn te starten met de werkzaamheden op het terrein.
2.3.
Verzoeker heeft op 15 oktober 2024 de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
Vergunninghouder is op 16 oktober 2024 gestart met de uitvoering van de werkzaamheden.
2.5.
Het college heeft op 17 oktober 2024 de voorzieningenrechter geïnformeerd dat alle met de vergunning toegestane kapactiviteiten zijn uitgevoerd.
2.6.
In zijn reactie op die informatie heeft verzoeker aangegeven dat er nog struiken aanwezig zijn die ook vallen onder de vergunning.
2.7.
Op 22 oktober 2024 heeft het college nogmaals bevestigd dat alles wat voor de realisatie van het project in de BEA is aangegeven, is verwijderd.
2.8.
Het college heeft het bezwaar van verzoeker op 29 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker vanwege de afstand van zijn woning tot de bomen geen rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de kap van de bomen. De gevolgen op de woon- en leefsituatie zijn zo gering, dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt en verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt volgens het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4.1.
Het college heeft toegelicht dat de bomen waarvoor de omgevingsvergunning in januari 2024 is verleend, al zijn gekapt. Er liggen nog enkele stobben die op een later moment zullen worden hergebruikt voor de ecologie en aan de rand van het terrein staat nog wat opschot (maximaal een meter hoog) wat in de afrastering (prikkeldraad) is gegroeid. Dat zal worden verwijderd als het prikkeldraad wordt verwijderd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de stobben van de gevelde bomen relevant zijn in het kader van de herplantplicht omdat de herplantplicht wordt bepaald door de leeftijd van de boom. Verzoeker wil schorsing van het bestreden besluit om de bewijsstukken niet te vernietigen.
Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat er op dit moment sprake is van een spoedeisend belang.
5. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij op 140 meter afstand woont tot de houtopstand en dat hij zicht heeft op de bomen. Hij vreest aantasting van zijn uitzicht en geluidsoverlast van de ringweg door de verwijdering van de bomen. Hij voert aan dat in de brief van 4 oktober 2024 staat dat het bezwaar tegen de omgevingsvergunning ontvankelijk is. Verder vreest verzoeker gevolgen voor ecologie en de verkeersveiligheid door de ontwikkelingen op het terrein.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker samen met en namens twee andere omwonenden beroep heeft ingesteld tegen de besluiten op bezwaar van 29 oktober 2024. Op de zitting is besproken en vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen door verzoeker is ingediend. De voorzieningenrechter geeft dan ook alleen een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het besluit op het bezwaar van verzoeker. Omdat verzoeker alleen voor zichzelf een voorlopige voorziening aangevraagd heeft maar het beroepschrift mede is ingediend namens twee andere omwonenden, beslist de voorzieningenrechter, anders dan in zaak LEE 24/4823, niet op het beroep van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in deze procedure gaat over het besluit van 29 oktober 2024 waarin het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter geeft alleen een voorlopig oordeel over de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning voor de verwijdering van houtopstand. De voorzieningenrechter beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het verwijderen van houtopstand dus niet inhoudelijk. De beroepsgronden van verzoeker die zien op de inhoud van die omgevingsvergunning, worden daarom niet besproken.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de artikelen 7:1, eerste lid, en 8:1 van de Awb volgt dat alleen een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat om als belanghebbende in de zin van de Awb aangemerkt te kunnen worden, een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang moet hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Uitgangspunt daarbij is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat in beginsel belanghebbende is bij het besluit [1] . Daarbij geldt dat die gevolgen wel van enige betekenis moeten zijn [2] . Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
In de regel kan slechts als een dergelijke belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de te kappen bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
6.3.
Op basis van haar voorlopige beoordeling ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit te twijfelen. Verzoeker woont op minstens 140 meter afstand van het terrein waarop de omgevingsvergunning ziet. Tussen het terrein en de woning van verzoeker liggen meerdere woonschepen. Verzoeker heeft vanuit zijn woonschip wel enig zicht op bomen aan de rand van het terrein waarop de ontwikkelingen gaan plaatsvinden, maar niet alle bomen waar verzoeker zicht op heeft zijn of worden verwijderd. Op de zitting is aan de hand van de kaart die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning van 23 januari 2024, de te kappen houtopstand besproken. Het gehele terrein waarvan de bodem gesaneerd wordt en waarop de standplaatsen worden gerealiseerd, bevatte 42 bomen en 730m2 houtopstand. Er is een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 270 m2 houtopstand. Onder houtopstand wordt verstaan: één of meer bomen, hakhout of een beplantingsvak van bosplantsoen van meer dan 100m² met een natuurlijke groeihoogte van meer dan twee meter. De houtopstand die verwijderd is/wordt, betreft niet één begroeid geheel, maar gaat om verschillende groepen begroeiing, verspreid over het terrein. Enkele bomen die onderdeel uitmaken van houtopstand worden wel gekapt maar 32 individueel beheerde bomen worden niet gekapt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrecht wordt verzoeker wat de te verwijderen houtopstand betreft, vanwege het ontbreken van voldoende zicht, gelet op de afstand en plaatsing van het houtopstand, niet geraakt in een belang dat rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning is betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker ook niet aannemelijk gemaakt dat de verwijdering van de houtopstand zal leiden tot geluidsoverlast veroorzaakt door de ringweg van Groningen.
6.4.
Dat in de brief van 4 oktober 2024 staat dat het bezwaar van verzoeker ontvankelijk is, doet aan het voorgaande niet af. De brief van 4 oktober 2024 is een brief van de vergunninghouder. De brief is niet van het college en bevat ook geen beslissing op het bezwaar van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunning. In de brief heeft de vergunninghouder informatie verstrekt over de start van de werkzaamheden. De vergunninghouder heeft in de brief aan verzoeker een (onjuiste) weergave gegeven van het besprokene op de hoorzitting naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden tegen de verleende omgevingsvergunning maar daarbij heeft de vergunninghouder ook aangegeven dat er nog geen beslissing op de ingediende bezwaren is.
6.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker vreest voor de gevolgen door de ontwikkeling van het terrein naast de Woonschepenhaven. Die gevolgen worden echter niet alleen veroorzaakt door de op 23 januari 2024 verleende omgevingsvergunning voor het verwijderen van houtopstand. Een aantal van de door verzoeker genoemde belangen, passen beter bij de beoordeling van een ruimtelijk besluit waarbij verzoeker mogelijk wel als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zoals op de zitting is besproken, is er door het college ook ruimtelijk besluit genomen om deze ontwikkeling mogelijk te maken. De wijziging van het bestemmingsplan die deze ontwikkeling mogelijk maakt, is volgens het college echter al onherroepelijk zodat verzoeker zijn belangen niet meer in een ruimtelijke procedure kan inbrengen.
6.6.
De door verzoeker aangevoerde argumenten betreffen geen individuele en persoonlijke belangen die verzoeker in voldoende mate onderscheidt van anderen die wonen in het gebied, dan wel zich anderszins daarmee verbonden voelen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de verzoeker geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden als gevolg van de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling, 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271
2.Afdeling, 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737