ECLI:NL:RBNNE:2025:2329

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
18-204936-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De verdachte heeft op 23 juni 2024 in een woning in Leeuwarden opzettelijk brand gesticht door een doos in brand te steken, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 532 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan psychische stoornissen en afhankelijk is van middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de uiteindelijke gevolgen van de brandstichting zijn meegevallen. De rechtbank heeft de straf gematigd, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdachte zal op 10 juni 2025 worden opgenomen in een forensisch psychiatrische afdeling, en de rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeltraject.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-204936-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 mei 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. I.M. Schaafsma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in een woning (te weten [adres] ) van een appartementencomplex, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker een (kartonnen) doos in brand te steken, althans die (kartonnen) doos met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die (kartonnen) doos en/of de laminaatvloer in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de (overige) inboedel van die woning en/of voor de inboedel van de naastgelegen woning(en) en/of voor de overige woning(en) in dat appartementencomplex en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de bewoner(s) en/of bezoekers in dat appartementencomplex, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Leeuwarden) d.d. 24 juni 2024, opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 8 juli 2024, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 juni 2024, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2024 te Leeuwarden in een woning, te weten [adres] , van een appartementencomplex gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker een doos in brand te steken, ten gevolge waarvan die doos is verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de inboedel van de naastgelegen woningen en/of voor de overige woningen in dat appartementencomplex en
  • levensgevaar voor anderen, te weten de bewoners en/of bezoekers in dat appartementencomplex, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 700 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 349 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het belangrijkste is dat verdachte op 10 juni 2025 naar de [instelling] kan, maar dat de geëiste gevangenisstraf hoog is, mede gelet op de verminderde
toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportage van 6 mei 2025 en de psychiatrische rapportage van 30 januari 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. Hij heeft een doos in brand gestoken, naar eigen zeggen uit wanhoop om de hulpdiensten te laten komen. Brandstichting betreft een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit, waarbij voor goederen en/of personen zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen, met name in een woning. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij anderen, leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben. Gelet hierop is een forse gevangenisstraf passend, die bij soortgelijke veroordelingen ook wordt opgelegd.
De rechtbank zal er in strafmatigende zin rekening mee houden dat de uiteindelijke gevolgen van deze brandstichting zijn meegevallen.
Persoon van verdachte
Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat verdachte lijdt aan psychische stoornissen. Volgens de psychiater kan het handelen van verdachte grotendeels zijn voortgekomen uit irreële angst en paniek door psychotische belevingen, veroorzaakt dan wel uitgelokt door gebruik van cocaïne en cannabis, waarvan verdachte in sterke mate afhankelijk was. Ook is verdachte door een autismespectrumstoornis duurzaam beperkt in zijn gedragskeuzen en gedragingen, met name in zijn communicatieve en sociale gedragingen. De psychiater adviseert dan ook het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen. De psychiater schat het recidiverisico in als matig verhoogd tot hoog. De psychiater adviseert een klinische behandeling in een gesloten setting, met aansluitend resocialisatie naar een instelling voor beschermd of begeleid wonen om het recidiverisico te beperken. De rechtbank kan zich met deze adviezen verenigen en neemt deze over.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies. Verdachte is momenteel gestabiliseerd en gemotiveerd om mee te werken aan een langdurig traject van intensieve hulpverlening en begeleiding. De reclassering is positief over de ontwikkeling van verdachte en acht zijn motivatie oprecht, maar ziet wel risicos voor een terugval in middelengebruik, gelet op de kwetsbaarheid van verdachte en de problematiek. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij heel gemotiveerd is om zich te houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden en dat hij die voorwaarden ook nodig heeft.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Op te leggen straf
De rechtbank houdt ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf in strafmatigende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 532 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Deze straf houdt in dat verdachte op 10 juni 2025 kan worden opgenomen in de [instelling] .
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden en aanvullend opnemen dat verdachte meewerkt aan vervoer door DV&O naar de [instelling] .
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een brandstichting waarbij onder meer levensgevaar voor anderen te duchten was. Gelet op de psychiatrische rapportage is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder hulp en bijstand wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 532 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [instelling] op het adres [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich op 10 juni 2025 laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de opname een jaar duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. De veroordeelde laat zich op 10 juni 2025 van de [instelling] naar de [instelling] vervoeren door DV&O
.Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat de veroordeelde zich aansluitend aan de klinische opname gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling,
detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde aansluitend aan de klinische opname gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek ter controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak en op welk moment de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Krijger, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2025.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.