ECLI:NL:RBNNE:2025:2228

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11369240 \CV EXPL 24-5676
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een bemiddelingsovereenkomst en de gevolgen van verzuim

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam BBT MANAGEMENT EN ADVIES, betaling van een factuur van € 21.175,00 voor verleende diensten aan Drostlaan Planontwikkeling B.V. (DP). DP betwist de betaling en stelt dat eiser zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, waardoor zij schade heeft geleden. De kantonrechter oordeelt dat DP niet kan verrekenen met haar schadevordering, omdat niet is voldaan aan de verzuimvereisten. De kantonrechter wijst de vordering van DP af en oordeelt dat DP de factuur volledig moet betalen. De procedure omvat een tussenvonnis, een conclusie van antwoord in reconventie en een mondelinge behandeling. De kantonrechter concludeert dat eiser recht heeft op betaling van zijn factuur, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. DP wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: 11369240 \ CV EXPL 24-5676
Vonnis van 3 juni 2025
in de zaak van
[eiser], tevens handelend onder de naam
BBT MANAGEMENT EN ADVIES,
te Havelte,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.D. Woltinge,
tegen
DROSTLAAN PLANONTWIKKELING B.V.,
te Wolvega,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: DP,
gemachtigde: mr. H.E. ter Horst.
Kern van de zaak
[eiser] vordert betaling van een factuur voor werkzaamheden die hij voor DP heeft verricht. DP vindt dat [eiser] zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en als gevolg daarvan heeft zij naar haar zeggen schade geleden. De schade is volgens haar vele malen hoger dan het bedrag van de factuur van [eiser] , zodat DP juist geld van [eiser] zou moeten krijgen. De kantonrechter vindt dat niet is voldaan aan de vereisten om schadevergoeding toe te kunnen wijzen. Dat betekent dat DP de factuur van € 21.175,00 aan [eiser] volledig moet betalen en dat de vordering van DP wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 januari 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2025 - waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt - en de ter gelegenheid daarvan door [eiser] in het geding gebrachte spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[eiser] richt zich op het verstrekken van financieringsadvies en -begeleiding. De bestuurders van DP houden zich bezig met projectontwikkeling.
2.2.
DP heeft op enig moment de beslissing genomen om een onroerende zaak aan de [adres] te gaan kopen. Zij had hiervoor financiering nodig. Op basis van een door [eiser] opgestelde offerte van 5 februari 2024 is op 27 februari 2024 een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen (hierna: de Overeenkomst). In de Overeenkomst is het volgende, voor zover van belang, vermeld:
Bemiddelingsovereenkomst voor de begeleiding van de financiering van de [adres] .
Ik zal jullie begeleiden tijdens het hele financieringstraject en bij het opstellen van de benodigde stukken, het vergelijken van geldverstrekkers en het daadwerkelijk regelen van de financiering (…).
Verder is in de Overeenkomst afgesproken dat de totale vergoeding € 17.500,00 exclusief btw (€ 21.175,00 inclusief btw) bedraagt, waarvan € 4.470,00 exclusief btw in rekening wordt gebracht zodra een passende financiering van een geldverstrekker is gevonden en dat het restantbedrag van € 13.125,00 exclusief btw bij het transport in de afrekening van de notaris wordt meegenomen.
2.3.
Op 5 april 2024 heeft DP een koopovereenkomst met Ko-Di Onroerend Goed B.V. (hierna te noemen: Ko-Di) gesloten, voor de koop van het onroerend goed aan de [adres] . In de koopovereenkomst is bepaald dat de levering zal plaatsvinden op 31 mei 2024.
2.4.
Op 24 april 2024 heeft DP van [eiser] een financieringsvoorstel ontvangen. Op 30 april 2024 heeft DP van [eiser] in concept een overeenkomst van geldlening
ontvangen, met Rotta Invest XIII B.V. (hierna: Rotta Invest) als hypotheekverstrekker.
2.5.
Op 16 mei 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden in Zwolle. Bij deze bespreking was naast partijen ook een vertegenwoordiger van Rotta Invest aanwezig.
2.6.
Op 27 mei 2024 heeft Rotta Invest een e-mail met een kopie aan [eiser] aan de notaris gestuurd met daarbij de overeenkomst van geldlening tussen Rotta Invest en DP. Verder heeft Rotta Invest het volgende, voor zover van belang, aan de notaris meegedeeld:
(…) De verkoop van zowel het onroerend goed als de overeenkomst van geldlening worden door jouw gedaan.
Het is de bedoeling om deze allebei met volmachten door iedere partij te laten ondertekenen en dus ook de gelden via jouw te laten lopen.
Ik stuur je in de bijlage van deze email een WE TRANSFER link, geldig tot 31 mei, om de reeds door mij ontvangen documenten aan jouw door te sturen.
Hoor graag wat jij eventueel nog nodig hebt om de definitieve versies te maken.
Voor de andere partij treed:
[eiser] (…) op als vertegenwoordiger.
Ik weet dat je het nooit rustig hebt maar hoor graag je mogelijkheden om dit zo speodig mogelijk te realiseren. (…).
2.7.
Per e-mail van 29 mei 2024 heeft DP het volgende, voor zover van belang, aan [eiser] meegedeeld:
(…) Het bevreemdt mij thans dat ik tot op heden nog geen aangepaste leningsovereenkomst heb ontvangen en ook nog steeds niets van de notaris heb vernomen en dit terwijl de overdracht voor a.s. vrijdag gepland staat. (…).
2.8.
Per e-mail van 31 mei 2024 heeft [eiser] het volgende, voor zover van belang, aan DP meegedeeld:
Ik snap dat jullie graag allemaal vandaag hadden willen passeren. Echter, de notaris kan geen handen met voeten breken. Hij is er druk om de stukken gereed te maken voor een zsm transport. Ik ben nog even in afwachting van een definitieve datum en de aangepaste leningovereenkomst en de volmachten.
Zodra ik deze heb zal ik die uiteraard direct aan jullie doorzetten. (…).
2.9.
Per e-mail van 4 juni 2024 met als onderwerp “Factuur voor het tot stand brengen hypothecaire geldlening Rotta Invest XIII BV- Drostlaan Planontwikkeling BV” heeft [eiser] aan de notaris en DP een factuur d.d. 3 juni 2024 gestuurd voor € 17.500,00 exclusief btw te voldoen op uiterlijk 17 juni 2024, met daarbij het verzoek aan de notaris om de factuur op te nemen in de nota van afrekening.
2.10.
Per e-mail van 7 juni 2024 met als onderwerp “ingebrekestelling?” heeft Ko-Di aan DP met een kopie aan [eiser] het volgende, voor zover van belang, meegedeeld:
Volgens afspraak was 31 mei jl de uiterlijke datum voor passering van de verkoop pand [adres] . Hier lag een contractuele verplichting en bij het niet nakomen een sanctie van 10% over de koopsom, direct opeisbaar. De partij die de financiering heeft geregeld moet zich daar ook bewust van zijn geweest! Daarom vind ik het ook niets meer dan billijk dat er een coulance op de hoogte van de factuur wordt gehanteerd.
Bij herhaling vraag ik jullie om akkoord te gaan met betaling van alle kosten gerelateerd aan het pand Drostlaan 101 vanaf 1 juni jl en mij voor maandag een bedrag van 10k te storten (…).
Indien ik geen reactie mag ontvangen, zal ik overgaan tot een ingebrekestelling. Uiteraard ga ik ervan uit dat het niet zover zal komen.
2.11.
Per e-mail van dezelfde dag, 7 juni 2024, heeft DP met verwijzing naar de e-mail van Ko-Di aan [eiser] meegedeeld dat zij [eiser] op voorhand aansprakelijk stelt voor de schade die DP als gevolg van “de wanprestatie” van [eiser] oploopt.
2.12.
Per e-mail van 11 juni 2024 heeft de notaris aan [eiser] het volgende, voor zover van belang, meegedeeld:
Ik weet niet hoe verder alles gaat lopen, maar van [ bestuurder 1] (één van de bestuurders van DP, toevoeging kantonrechter) kreeg ik de melding dat ik jouw factuur niet mag voldoen wanneer het dossier gaat draaien. Wanneer dat anders wordt, ga ik ervan uit dat de heer [ bestuurder 1] mij daar opnieuw opdracht voor gaat geven.
2.13.
Op 19 juni 2024 hebben DP en Ko-Di een overeenkomst gesloten inhoudende dat DP aan Ko-Di een (gematigde) boete wegens niet tijdige nakoming van € 35.000,00 zal betalen “uit het uiteindelijke projectresultaat”.
2.14.
Op 25 juni 2024 heeft Ko-Di het onroerend goed [adres] aan DP geleverd.
2.15.
De factuur van [eiser] is tot op heden onbetaald gebleven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, DP veroordeelt tot betaling van € 21.175,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de factuur. Tevens vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 986,75 en van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. [eiser] en DP zijn een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW overeengekomen, meer specifiek een bemiddelingsovereenkomst ex artikel 7:425 BW. Uit hoofde van (het deugdelijk nakomen van zijn verplichtingen uit) deze overeenkomst en het bepaalde in artikel 7:426 lid 1 BW heeft [eiser] recht op betaling van zijn factuur. Er is namelijk door zijn bemiddeling een overeenkomst van geldlening tot stand gebracht tussen DP en Rotta Invest. Nu DP ondanks aanmaningen en sommaties weigert de factuur te betalen, maakt [eiser] tevens aanspraak op de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
3.3.
DP voert verweer. DP concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
DP vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van € 35.700,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 december 2024. Tevens vordert DP betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.6.
DP legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de Overeenkomst. Als gevolg van het niet (tijdig) instrueren van de notaris én het niet aanleveren van de (correcte) overeenkomst van geldlening heeft de levering niet plaatsgevonden op de met Ko-Di afgesproken datum van 31 mei 2024. Door het niet tijdig leveren heeft DP schade geleden van € 35.700,00 in totaal.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van DP, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van DP, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van DP in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Omdat het verweer van DP tegen de vordering van [eiser] in conventie ook de grondslag vormt voor haar vordering in reconventie, zal de kantonrechter de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk beoordelen.
De factuur van [eiser] moet in beginsel worden betaald
4.2.
In conventie vordert [eiser] betaling door DP van de openstaande factuur voor de door hem verrichte werkzaamheden. Het uitgangspunt is dat, als werkzaamheden zijn verricht op basis van een overeenkomst, deze factuur betaald dient te worden. In dit verband merkt de kantonrechter op dat tijdens de zitting door DP is bevestigd dat geen beroep wordt gedaan op (partiële) ontbinding van de overeenkomst door DP in verband met tekortschieten door [eiser] in een verbintenis. Wel heeft DP aangevoerd dat [eiser] niet alle werkzaamheden heeft uitgevoerd, waardoor volgens haar geen recht op volledige betaling bestaat. Omdat geen beroep is gedaan op (partiële) ontbinding heeft dit betoog geen kans van slagen. In beginsel moet DP dan ook de (volledige) openstaande factuur van [eiser] betalen. Dit is alleen anders als DP een tegenvordering op [eiser] heeft, waarmee de vordering van [eiser] op DP kan worden verrekend.
4.3.
Volgens DP is hiervan sprake. DP stelt dat [eiser] zijn uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, waardoor DP schade heeft geleden. In reconventie vordert zij (ook) betaling van deze vordering. Zoals hierna wordt toegelicht kan DP echter geen aanspraak maken op schadevergoeding en is verrekening dus ook niet aan de orde.
[eiser] hoeft geen schadevergoeding aan DP te betalen
de boete
4.4.
Volgens DP vloeit uit de Overeenkomst voort dat [eiser] moest zorgen voor schriftelijke vastlegging van de overeenkomst van geldlening en het tijdig instrueren van de notaris. Dit is bovendien tijdens de bijeenkomst op 16 mei 2024 in Zwolle nog eens expliciet afgesproken. [eiser] heeft volgens DP na 16 mei 2024 echter in het geheel geen werkzaamheden meer verricht en was tot 31 mei 2024 zelfs onbereikbaar, waardoor de levering niet op de afgesproken datum van 31 mei 2024 heeft plaatsgevonden. De schade die DP hierdoor heeft geleden betreft in de eerste plaats de aan de verkoper Ko-Di verschuldigde boete van € 35.000,00, aldus DP.
4.5.
[eiser] betwist dat hij tekort is geschoten. Volgens hem zijn partijen een inspanningsverplichting overeengekomen en blijkt uit de feiten dat hij daaraan heeft voldaan. De verwijten die DP [eiser] maakt, als gevolg waarvan niet tijdig zou zijn gepasseerd, zijn volgens [eiser] onterecht. [eiser] heeft namelijk op 24 mei 2024 de aangepaste geldleningsovereenkomst naar Rotta Invest gestuurd. Eerder had hij niet de beschikking over de juiste informatie. Rotta Invest heeft de aangepaste geldleningsovereenkomst op 27 mei 2024 doorgestuurd naar de notaris, zodat de stukken tijdig bij de notaris waren. Bovendien heeft [eiser] met één van de bestuurders van DP, [bestuurder 2] , contact gehad en volgens DP was een korte overschrijding van de leveringsdatum niet problematisch.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat partijen verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van een verbintenis. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven. De kantonrechter is het namelijk met [eiser] eens dat zelfs als hij niet heeft gedaan wat hij op grond van de (nadere) overeenkomst had moeten doen, de vordering voor wat betreft de boete nog steeds moet worden afgewezen omdat hij niet in gebreke is gesteld door DP. Aan bewijslevering met betrekking tot de gestelde tekortkoming wordt daarom niet toegekomen. Dat wordt hieronder uitgelegd.
4.7.
[eiser] heeft aangevoerd dat DP de boete van € 35.000,00 onverschuldigd heeft betaald omdat zij niet in verzuim verkeerde jegens Ko-Di. [eiser] beroept zich op de tekst van de koopovereenkomst tussen Ko-Di en DP, waarin is vermeld:
Artikel 13 Ingebrekestelling, verzuim/ontbinding en boete
a Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet met inachtneming van een termijn van acht dagen schriftelijk geschieden, met bericht van ontvangst of bij aangetekende brief of bij deurwaardersexploit. Indien de nalatige partij na in gebreke te zijn gesteld binnen de voormelde termijn van acht dagen alsnog zijn verplichtingen nakomt, is deze partij desalniettemin gehouden aan de wederpartij diens schade ten gevolge van de niet-tijdige nakoming te vergoeden.
b Wanneer een partij in verzuim is, derhalve na gemelde termijn van acht dagen, is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt, geleden vanaf de hiervoor sub 1.a gemelde datum van levering, te vergoeden en kan deze nakoming van de overeenkomst vorderen, dan wel de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst door middel van een aan de hiervoor sub 1 genoemde notaris gerichte brief, ontbinden.
Ingeval een boete verschuldigd wordt als hierna sub c bedoeld wordt deze niet in mindering gebracht op de schade.
c Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij, onverminderd het hiervoor sub b bepaalde, ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren naast en onverminderd diens recht op nakoming. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs met een minimum van
€ 120.000.
(…).
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat uit artikel 13 volgt dat een boete pas is verschuldigd nadat DP van Ko-Di een ingebrekestelling had ontvangen en vervolgens een termijn van acht dagen is verstreken en er nog steeds niet wordt nagekomen. Pas dan is er volgens de koopovereenkomst sprake van verzuim. Of Ko-Di een ingebrekestelling aan DP heeft gestuurd, is echter niet vast komen te staan. DP heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat Kooi van Ko-Di naar het kantoor van DP gekomen is met een papier waarin een ingebrekestelling was vervat. Dit stuk zou toen door [ bestuurder 1] zijn getekend en vervolgens zijn de onderhandelingen over (de hoogte van) de boete gestart. De ingebrekestelling is echter “niet meer voorhanden”, aldus DP. [eiser] heeft betwist dat DP door Ko-Di in gebreke is gesteld. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat
Ko-Di DP op of kort na 31 mei 2024 wel in gebreke heeft gesteld en de acht dagen-termijn vervolgens is gaan lopen, dan was gedurende deze periode correcte nakoming dus nog mogelijk geweest zonder dat DP de boete verschuldigd zou raken. Tegen die achtergrond heeft [eiser] met juistheid aangevoerd dat DP op haar beurt hem in gebreke had moeten stellen zodat hij alsnog de gelegenheid had gehad om zijn (beweerde) verplichtingen binnen die termijn na te komen. Het staat echter vast dat dat niet is gebeurd, waardoor [eiser] niet in verzuim is geraakt. De vordering kan daarom niet worden toegewezen. In het midden kan worden gelaten of los hiervan wel sprake is van een opeisbare verplichting omdat DP op grond van de vaststellingsovereenkomst met Ko-Di het bedrag van € 35.000,00 zal betalen “uit het projectresultaat” en op dit moment nog niet vaststaat of en wanneer er resultaat zal worden behaald.
de extra kosten van de notaris
4.8.
Voor wat betreft het bedrag van € 700,00 aan extra notariskosten gaat het om de kosten voor het opstellen van de akte van geldlening, de borgtochtovereenkomsten en de volmachten. Deze kosten staan vermeld in de nota van afrekening van 24 juni 2024 en zijn door de notaris bij DP in rekening gebracht. [eiser] heeft ook op dit punt naar voren gebracht dat DP hem eerst in verzuim had moeten brengen door het uitbrengen van een ingebrekestelling voordat (eventueel) sprake zou kunnen zijn van een tekortkoming. De kantonrechter is dit niet met [eiser] eens. Het was [eiser] bekend dat er op 31 mei 2024 door Ko-Di aan DP geleverd moest worden en dat de akte van geldlening dan dus ook opgesteld moest zijn zodat DP aan haar betalings- en leveringsverplichtingen kon voldoen. Als het zo zou zijn dat [eiser] had moeten zorgen voor de door DP bedoelde stukken, dan zou het verzuim direct zijn ingetreden als hij deze verplichting niet was nagekomen. Een ingebrekestelling was dan dus niet nodig geweest.
4.9.
DP heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat [eiser] verplicht was om de borgtochtovereenkomsten en volmachten op te stellen. DP noemt dit weliswaar in één adem met de geldleningsovereenkomst, maar zij heeft niet onderbouwd dat [eiser] op grond van de overeenkomst (ook) hiervoor moest zorgen. Dit had wel op haar weg gelegen omdat [eiser] (gemotiveerd) heeft betwist dat deze verplichting volgt uit de (nadere) Overeenkomst. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. Omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] dit moest doen zal de vordering tot betaling van € 425,00 worden afgewezen.
4.10.
DP vordert daarnaast betaling van € 275,00 voor het opmaken van de akte van geldlening door de notaris. Volgens DP heeft [eiser] nagelaten om de overeenkomst van geldlening aan te passen nadat op 16 mei 2024 wijzigingen met Ko-Di waren afgesproken. [eiser] zou dit verder regelen. Maar DP heeft simpelweg nooit meer iets van [eiser] gehoord en daardoor moest DP wijzigingen doorvoeren en was de notaris genoodzaakt om extra kosten voor de akte van geldlening te maken, aldus DP. Volgens [eiser] was hij enkel verplicht om de financiering te regelen en aan die verplichting heeft hij voldaan.
4.11.
De kantonrechter zal ook dit onderdeel van de vordering afwijzen. Als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [eiser] op grond van de Overeenkomst en/of de aanvullende afspraken die op 16 mei 2024 zijn gemaakt de aangepaste overeenkomst van geldlening bij de notaris had moeten aanleveren, dan betekent dit nog niet dat hij dus ook verplicht was om de tekst van een akte van geldlening op te stellen. Uit de afrekening van de notaris en de stellingen van DP blijkt ook niet dat het in zoverre om extra kosten gaat. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
4.12.
Dit betekent dat de vordering in reconventie wordt afgewezen en dat er niets is om de vordering in conventie mee te verrekenen. De in conventie gevorderde hoofdsom van € 21.175,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal, nu hiervoor een wettelijke grondslag aanwezig is en DP de verschuldigdheid hiervan niet zelfstandig heeft betwist, eveneens worden toegewezen. [eiser] heeft in de dagvaarding geen concrete ingangsdatum genoemd. Uit zijn stellingen vloeit echter voort dat partijen een uiterste dag van betaling zijn overeengekomen, namelijk de dag van het transport. Weliswaar is ook afgesproken dat een bedrag van € 4.375,00 al eerder betaald moest worden, maar daar heeft [eiser] in deze procedure geen consequenties aan verbonden (en hij heeft het volledige bedrag bovendien in één keer gefactureerd). De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen met ingang van 25 juni 2024, dat is de dag waarop de levering heeft plaatsgevonden.
Buitengerechtelijke kosten
4.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 986,75 worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
4.15.
DP is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.042,22.
Proceskosten in reconventie
4.16.
DP is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
(2 punten × factor 0,5 × € 543,00)
Totaal
543,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt DP om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 21.175,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover, met ingang van 25 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt DP om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 986,75 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt DP in de proceskosten van € 2.042,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als DP niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van DP af,
5.5.
veroordeelt DP in de proceskosten van € 543,00,
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad met betrekking tot de beslissingen onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.
426.