ECLI:NL:RBNNE:2025:2128

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
18-164527-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor afpersing, poging tot afpersing, diefstal met geweld en lokaalvredebreuk

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, poging tot afpersing, diefstal met geweld en lokaalvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De feiten vonden plaats op verschillende data in 2024, waarbij de verdachte samen met een of meer anderen geweld heeft gebruikt en bedreigingen heeft geuit om goederen af te nemen van slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten die gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een combinatie van psychische stoornissen, en heeft geoordeeld dat deze van invloed zijn geweest op zijn gedrag. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen beoordeeld en bepaald welke teruggegeven kunnen worden aan de verdachte en welke onttrokken aan het verkeer moeten worden verklaard.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
Parketnummers: 18.164527-24, 18.163945-24, 18.249785-24 en 18.272918-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ), wonende aan [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.
Tenlasteleggingen
Aan verdachte is onder parketnummer 18.164527-24 ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats] , gemeente Tynaarlo , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een fiets/fatbike (Pegasus), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door (- zakelijk weergegeven -)
die [slachtoffer] met (een) geheel of deels gemaskerde gezicht(en) (onverhoeds/plotseling) te benaderen en/of hem in te sluiten/de vrije doorgang te belemmeren en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of op en/of tegen de keel van die [slachtoffer] te houden en/of (daarbij) aan hem toe te voegen: "Stap van je fiets af anders steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats] , gemeente Tynaarlo , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fiets/fatbike (Pegasus), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (- zakelijk weergegeven -)
die [slachtoffer] met (een) geheel of deels gemaskerde gezicht(en) (onverhoeds/plotseling) te benaderen en/of hem in te sluiten/de vrije doorgang te belemmeren en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of op en/of tegen de keel van die [slachtoffer] te houden en/of (daarbij) aan hem toe te voegen: "Stap van je fiets af anders steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats] , gemeente Tynaarlo , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld (/de kassa), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] en/of een derde toebehoorde(n)
(- zakelijk weergegeven -) door of via het geopende (schuif)raam (die [slachtoffer] ) (onverhoeds/plotseling) met (een) geheel of deels gemaskerd(e) gezicht(en) heeft/hebben benaderd en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) (door dat raam heen) in de richting (van de buik) van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) (aan die [slachtoffer] ) heeft/hebben toegevoegd: "Of jij, of de kassa", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of (vervolgens) met dat (op een) mes (gelijkend voorwerp) door het raam heen is geklommen en/of in de ruimte heeft getracht om een deur te openen (waarachter die [slachtoffer] zich in veiligheid had gebracht)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats] , gemeente Tynaarlo , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld (/de kassa), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
(- zakelijk weergegeven -) door of via het geopende (schuif)raam (die [slachtoffer] ) (onverhoeds/plotseling) met (een) geheel of deels gemaskerd(e) gezicht(en) heeft/hebben benaderd en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) (door dat raam heen) in de richting (van de buik) van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) (aan die [slachtoffer] ) heeft/hebben toegevoegd: "Of jij, of de kassa", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of (vervolgens) met dat
(op een) mes (gelijkend voorwerp) door het raam heen is geklommen en/of in de ruimte heeft getracht om een deur te openen (waarachter die [slachtoffer] zich in veiligheid had gebracht),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan verdachte is onder parketnummer 18.163945-24 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2024 te Roden, (althans) in de gemeente Noordenveld, in
elk geval in Nederland, op de openbare weg, een fiets/fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] (en/of (een) ander(en)),
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door (- zakelijk weergegeven -) met een geheel of deels gemaskerd/bedekt gezicht die [slachtoffer] (en/of (een) ander(en)) te benaderen en/of een (op een) mes/machete (gelijkend voorwerp) tevoorschijn te halen en/of te tonen aan die [slachtoffer] (en/of (een) ander(en)) en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] (en/of (een) ander(en)) toe te voegen:
"Geef mij je kanker fatbike", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking.
Aan verdachte is onder parketnummer 18.249785-24 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2024 te Groningen, in het besloten lokaal het [naam] en/of [naam] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen,
immers was hem, verdachte, met ingang van 22 juni 2024 schriftelijk de toegang tot het [naam] en/of [naam] ontzegd voor de duur van 3 maanden.
Aan verdachte is onder parketnummer 18.272918-24 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Groningen, in het besloten lokaal aan of bij de [adres] (het [naam] en/of [naam] ) bij [naam] Groningen, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen,
immers was hem, verdachte, met ingang van 25 juni 2024 schriftelijk de toegang tot (alle vestigingen van) het [naam] (en/of [naam] )/ [naam] Groningen ontzegd voor de duur van 1 jaar of 12 maanden (eindigende op 25 juni 2025).
Beoordeling van het bewijs
In de zaak met parketnummer 18.164527-24
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en feit 2 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte weliswaar aanwezig was bij de diefstal van de fiets van [slachtoffer] , maar dat niet bewezen kan worden dat zijn opzet hierop vanaf het begin gericht was. Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte
een kleinere rol heeft gespeeld dan de medeverdachte bij het plegen van dit feit.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 primair
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij de camerabeelden van de [bedrijf] voor. Ik ben de jongen met de bruine schoenen en de Lidl- tas. Ik had een soort roestige houtzaag bij mij. Ik was samen met iemand. Er is aan de fiets getrokken en ik heb gehoord dat er tegen [slachtoffer] is geroepen dat hij van zijn fiets af moest gaan. Degene die bij mij was trok een mes. Ik ben achterop de fiets gesprongen en toen zijn we weggereden. Het klopt dat de fiets van [slachtoffer] later bij mij thuis is aangetroffen door de politie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2024, opgenomen op pagina 581 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024190239 (onderzoek KOF)
d.d. 25 november 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudend:
Op zondag 14 april 2024 omstreeks 01.00 uur was ik bij de [bedrijf] in [plaats] . Ik fietste op een zwarte damesfiets, merk Pegasus. Dit is een elektrische fiets.
Ik hoorde ineens stemmen die zeiden: ''Stap van je fiets af.'' Ik zag dat dit twee personen waren. Een persoon ging echt voor mij staan en de andere persoon ging achter mij staan. Ik zag toen dat de persoon die voor mij stond een mes vast had. Ik zag dat het een groot mes was. Ik voelde iets tegen mijn keel aan, ik denk dat dit een mes was. Ik denk dat persoon die achter mij stond dit deed. Ik voelde dat het scherp aanvoelde tegen mijn keel. Ik denk dat het mes nog in de plastic tas zat toen ze deze tegen mijn keel hielden. Ik hoorde nogmaals: ''Stap van je fiets af anders steek ik je neer.” Ik stapte toen van mijn fiets af. Ik zag dat deze twee personen op mijn fiets wegfietsten richting [plaats] . Ik zag dat de persoon met de helm wegfietste en dat de persoon met de capuchon op achterop sprong.
Het signalement van de twee personen kan ik als volgt omschrijven:
Persoon 1:
  • helemaal in het zwart gekleed;
  • bruine schoenen;
  • zwarte bivakmuts;
  • capuchon op van zwarte jas;
  • zwarte handschoenen;
  • mes in een plastic zak;
  • blanke huidskleur, dit zag ik bij de openingen van de bivakmuts;
  • ik schat niet ouder dan zestien jaar, aan de stem te horen.
  • korter dan ik, ik ben ongeveer 180 centimeter Persoon 2:
  • geheel in het zwart gekleed;
  • zwarte helm met daaronder een zwarte bivakmuts;
  • zwarte handschoenen;
  • blanke huidskleur;
  • ik schat niet ouder dan zestien jaar, aan de stem te horen.
  • waarschijnlijk iets langer dan persoon 1.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2024, opgenomen op pagina 597 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Ik, verbalisant, [naam] , verklaar het volgende:
Op 14 april 2024 is er een overval geweest op de [bedrijf] [plaats] . De aangeleverde camerabeelden zijn hieronder uitgewerkt.
01.04.22 uur
Naast het gebouw van de [bedrijf] verschijnen twee personen (NN01 en NN02) lopend in beeld
01.04.55 uur
NN01 draagt een helm; NN02 heeft bruine schoenen en een Lidl-tas in de hand
01.05.54 uur
NN02 haalt een voorwerp tevoorschijn uit de LIDL-tas
01.05.59 uur
NN02 heeft een lang voorwerp in de rechterhand. Deze lijkt roestig van kleur
01.06.09 uur
NN02 probeert het voorwerp in de tas te verbergen, waarna NN01 en NN02 weg rennen
01.06.13 uur
Aangever [slachtoffer] wacht op de fiets op zijn bestelling bij raam 2
01.06.16 uur
Aangever [slachtoffer] wordt tegen het raam aangeduwd
01.06.18 uur
Een persoon met een grijs vlakje op de kleding bevindt zich schuin achter aangever [slachtoffer]
01.06.30 uur
Een fiets passeert [naam] . Aangever [slachtoffer] rent hier achteraan.
01.06.33 uur
De fiets verdwijnt uit beeld 01:06:38 uur
Er verschijnt een fiets vanuit de drive. Op deze fiets zitten 2 personen.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het bewijs
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij kort voordat de fiets van [slachtoffer] werd weggenomen, samen met een ander betrokken is geweest bij een poging tot overval op de [bedrijf] in [plaats] waar [slachtoffer] net iets had besteld. Dit feit is door de rechtbank hieronder bewezen verklaard onder feit 2.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen staat ook buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] vervolgens door dezelfde twee jongens is beroofd van zijn fiets. Voor wat betreft de rol die verdachte daarbij heeft gehad, gaat de rechtbank uit van de verklaring van [slachtoffer] , nu er geen reden is om aan de inhoud daarvan te twijfelen. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, deze beroving heeft gepleegd.
Feit 2 primair
De rechtbank acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2024, opgenomen op pagina 577 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024190239 (onderzoek KOF)
d.d. 25 november 2024, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer] .
In de zaak met parketnummer 18.163945-24
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2024, opgenomen op pagina 365 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024190239 (onderzoek PLUUT)
d.d. 25 november 2024, inhoudend de verklaring van aangever [slachtoffer] .
In de zaak met parketnummer 18.249785-24
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2024169189 d.d. 26 juni 2024, inhoudend de verklaring van aangever [naam] , namens [naam] Groningen.
In de zaak met parketnummer 18.272918-24
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2024232950 d.d. 27 augustus 2024, inhoudend de verklaring van aangever [slachtoffer] , werkzaam bij [naam] Groningen.
Bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 18.164527-24
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 14 april 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een fiets/fatbike (Pegasus), die aan die [slachtoffer] toebehoorde, door die [slachtoffer] met gemaskerd gezichten onverhoeds/plotseling te benaderen en hem in te sluiten en een op een mes gelijkend voorwerp te tonen en tegen de keel van die [slachtoffer] te houden en daarbij aan hem toe te voegen: "Stap van je fiets af anders steek ik je neer";
2
hij op 14 april 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld dat aan de [bedrijf] toebehoorde, door via het geopende (schuif)raam die [slachtoffer] onverhoeds/plotseling met gemaskerde gezichten te benaderen en een mes door dat raam heen in de richting van de buik van die [slachtoffer] te houden en (daarbij) aan die [slachtoffer] toe te voegen: "Of jij, of de kassa", en vervolgens met dat mes door het raam heen te klimmen en te trachten om een deur te openen waarachter die [slachtoffer] zich in veiligheid had gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18.163945-24
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2024 te Roden, op de openbare weg, een fiets/fatbike die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en een ander, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door met een gemaskerd/bedekt gezicht die [slachtoffer] en een ander te benaderen en een mes/machete tevoorschijn te halen en te tonen
aan die [slachtoffer] en een ander en daarbij aan die [slachtoffer] en een ander toe te voegen: "Geef mij je kanker fatbike".
In de zaak met parketnummer 18.249785-24
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2024 te Groningen, in het besloten lokaal het [naam] en [naam] , bij anderen dan verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 22 juni 2024 schriftelijk de toegang tot het [naam] en [naam] ontzegd voor de duur van 3 maanden.
In de zaak met parketnummer 18.272918-24
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2024 te Groningen, in het besloten lokaal aan de [adres] bij [naam] Groningen, bij anderen dan verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 25 juni 2024 schriftelijk de toegang tot alle vestigingen van [naam] Groningen ontzegd voor de duur van 12 maanden (eindigende op 25 juni 2025).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18.164527-24
1. primair
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2. primair
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
In de zaak met parketnummer 18.163945-24
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
In de zaak met parketnummer 18.249785-24
In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
In de zaak met parketnummer 18.272918-24
In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde (en in verminderde mate aan hem toe te rekenen) feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming te worden verbonden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt bevolen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er volgens haar ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat de balaclavas (3 stuks) (goednummer -G1718414, -G1718422 en -G1718427), de fatbike merk Dailyride V20 (goednummer -G1718431) en de Palladium schoenen (goednummer
-G1736516) dienen te worden verbeurd verklaard. Het griezelmasker (goednummer
-G1718428) kan worden teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en te volstaan met onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde van plaatsing in een inrichting. Eventueel kan naast een voorwaardelijke jeugddetentie of taakstraf nog een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de raadsvrouw bepleit dat de fatbike merk Dailyride V20 (goednummer -G1718431) moet worden teruggegeven aan verdachte. Ten aanzien van het overige beslag heeft zij zich niet uitgelaten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportage d.d. 1 april 2025 van de deskundigen M.C.G. Smeets, GZ-psycholoog, en R. Nijboer, Forensisch Milieurapporteur, de (terugmeld)rapportage van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering d.d. 4 april 2025 en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 7 mei 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op zeer jonge leeftijd schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van ernstige strafbare feiten, te weten een voltooide afpersing, een poging tot afpersing en een diefstal met geweld, waarbij verdachte bij alle voornoemde feiten gebruik heeft gemaakt van een (steek)wapen. Het betreft ernstige
feiten waarvan bekend is dat dit bij direct betrokken slachtoffers nog langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid kan veroorzaken, zoals in het onderhavige geval onder meer ook is gebleken uit de namens [slachtoffer] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Niet alleen heeft verdachte het gevoel van veiligheid van de slachtoffers op een zeer ernstige wijze aangetast, daarnaast heeft hij er ook blijk van gegeven dat hij geen enkel respect heeft voor de eigendommen van een ander.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 1 april 2025, opgemaakt door drs. M.C.G. Smeets (gz-psycholoog). De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een combinatie van stoornissen, te weten een matige verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis en een ernstige grensoverschrijdende gedragsstoornis.
Ten tijde van het psychologisch onderzoek ontkende verdachte de ten laste gelegde feiten.
Deskundige Smeets heeft in het PJ rapport aangegeven dat het gezien de ernst en chroniciteit van de stoornissen aannemelijk is dat verdachte, ondanks zijn ontkennende houding, tijdens de ten laste gelegde feiten lijdend was aan deze stoornissen.
Verdachte is niet in staat zich in te leven in een ander, toont geen berouw- of schuldgevoelens en lijkt ongevoelig en onverschillig voor het leed dat hij een ander aandoet. De combinatie van zijn stoornissen heeft tot een verharding in regel- en grensoverschrijdend gedrag geleid, ongevoelig voor interventies van anderen, maar ook niet bij te sturen door hemzelf. De deskundige geeft aan dat het ondanks de ontkenning van verdachte, aannemelijk is dat de functionele beperkingen als gevolg van de combinatie, complexiteit en ernst van de stoornissen van invloed zijn geweest op de ten laste gelegde feiten. Zij adviseert derhalve het ten laste gelegde - indien bewezen - in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op recidive in een geweldsdelict wordt voorts zonder interventies ingeschat op hoog.
De combinatie en ernst van de stoornissen maakt het geven van een advies ten aanzien van interventies en de passende condities complex. Verdachte is ongevoelig voor de huidige en in het verleden ingezette interventies en er worden weinig tot geen ontwikkelmogelijkheden en behandelperspectief gezien. In de opvoeding en het toezicht houden voelen ouders zich onmachtig en lopen, ondanks dat zij gemotiveerd zijn en met name moeder inzicht heeft in de problematiek van haar zoon, tegen hun grenzen aan.
Vanuit het PJ-onderzoek zijn grote twijfels gekomen over de haalbaarheid op de lange termijn om in de thuissituatie voldoende ambulante ondersteuning te kunnen bieden om de risicofactoren blijvend te verlagen en de beschermende factoren te verhogen. Daarbij is de verwachting dat een tijdelijke opname in een klinische behandelsetting geen (blijvend) effect zal hebben, omdat er weinig tot geen behandelperspectief wordt gezien. Wat verdachte vanuit zorgoogpunt voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling nodig zou hebben, is een plaatsing in een zorginstelling gericht op jongeren met een matige tot ernstige verstandelijke beperking, ontwikkelingsproblematiek en ernstige gedragsproblematiek waarbij ondersteuning wordt geboden bij wonen, werk/dagbesteding, vrije tijd en gedrag. In een passende zorginstelling zou verdachte professioneel begeleid kunnen worden op o.a. sociale vaardigheden, regel- en normoverschrijdend gedrag en het vergroten van copingvaardigheden en zelfcontrole.
Naast het zorgoogpunt speelt het recidiverisico in een geweldsdelict dat zonder interventies hoog zal blijven. De verwachting is dat indien verdachte opgenomen wordt in een zorginstelling die qua begeleiding, dagbesteding etc. afgestemd is op zijn behoeftes hij in het dagelijks leven minder frustratie zal ervaren.
Tevens kan hij daar begeleid worden op zijn emotieregulatieproblemen en disfunctionele denk- en gedragspatronen, die nu risicoverhogend werken, middels gedragstherapeutische interventies, zoals bijvoorbeeld psychomotore therapie. Hiermee is de verwachting dat het recidiverisico in geweld af zal nemen. Als ondanks de ingezette interventies en begeleiding de emotieregulatieproblemen zich uitend in boosheid en agressie aanhouden kan een medicatieconsult met een psychiater worden overwogen.
Aanvullend kan, indien de posttraumatische stressklachten niet afnemen, EMDR worden overwogen.
Een voorwaardelijke maatregel, als bijvoorbeeld een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal eisen stellen aan verdachte als het volgen van onderwijs of dagbesteding, deelname aan gedragsinterventies, therapietrouw zijn en het vermijden van regel-/grensoverschrijdend en crimineel gedrag.
Vanuit zijn verstandelijke beperking heeft hij moeite met het begrijpen van instructies en het opvolgen van adviezen. Hij leert niet van fouten, straffen heeft bijvoorbeeld geen effect, en hij laat zich niet bijsturen in gedrag.
Vanuit de autismespectrumproblematiek is hij snel overprikkeld en wil hij structuur en voorspelbaarheid. Hij is niet flexibel en kan zich moeilijk aanpassen aan nieuwe situaties. Vanuit de normoverschrijdende gedragsstoornis heeft hij een patroon van antisociaal gedrag en aversie tegen autoriteit ontwikkeld. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat hij zich vrijwillig aan regels of afspraken zal kunnen houden.
Ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM)
zijn overwogen. De verwachting bij verdachte is dat behandeling geen effect zal hebben en dat hij zonder uitzicht op verbetering mogelijk langer in een PIJ-maatregel vast zal blijven zitten. Omdat hij beperkte ontwikkelingsmogelijkheden heeft en er weinig behandelperspectief wordt gezien, is de verwachting dat hij na een PIJ-maatregel nog steeds een plaats in een zorginstelling nodig zal hebben en niet zelfstandig kan resocialiseren.
Een GBM is bedoeld voor jeugdigen die door intensieve gedragsinterventies hun gedrag kunnen verbeteren. Echter bij verdachte worden beperkte ontwikkelingsmogelijkheden gezien, is er gebrek aan motivatie en normbesef en doordat er weinig tot geen behandelperspectief wordt gezien wordt ook deze maatregel als niet haalbaar gezien.
Gelet op dit alles kan door deskundige Smeets geen passend advies binnen het strafrechtelijk kader worden gegeven.
Vanuit zorgoogpunt voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en zeer waarschijnlijk ook voor het verminderen van het risico op recidive is het best passende advies verdachte te plaatsen in een zorginstelling voor jeugdigen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek. Dit kan geschieden middels de Wet langdurige zorg.
Deskundige Smeets heeft voorts ter overweging meegegeven de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot onderzoek te laten uitvoeren.
Deskundige Smeets heeft het rapport ter terechtzitting toegelicht en aangegeven dat de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting niet leiden tot andere gezichtspunten ten aanzien van mogelijke strafrechtelijke kaders.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van het rapport en neemt deze over.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte ten tijde van de feiten sprake was van een combinatie van stoornissen en dat deze hebben doorgewerkt bij het plegen van de feiten. Het bewezen verklaarde kan verdachte daarom in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank zal dit gegeven in strafmatigende zin meewegen.
De rapportage van de jeugdreclassering
Uit de (terugmeld)rapportage van de William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 4 april 2025 blijkt het volgende.
Verdachte gaat naar school bij [naam] , een [naam] , waar ook de schoolleiding vastloopt in het begeleiden van zijn gedrag. Ondanks intensieve samenwerking tussen school, gespecialiseerde hulpverleners van Solid en Fiks (forensische jongerencoaches), behandelinstantie [naam] (gespecialiseerd in forensische problematiek), de jeugdreclassering en de ouders, blijft verdachte keuzes maken die primair worden gedreven door agressie en vergelding. De ouders van verdachte hebben onvoldoende grip op zijn gedrag en kunnen hem niet bijsturen. De jeugdreclassering heeft onderzoek gedaan naar mogelijke dagbestedingsplekken voor verdachte. Hij toont hier echter geen motivatie voor en zorgaanbieders durven het vanwege zijn leeftijd en forse problematiek niet aan om hem te plaatsen. De jeugdreclassering acht het vanuit veiligheidsoverwegingen voor zowel verdachte als zijn omgeving onverantwoord om op deze manier door te gaan. Daarnaast constateert de jeugdreclassering dat verdachte stelselmatig bijzondere voorwaarden rondom het hebben van dagbesteding/schoolgang overtreedt.
Namens de jeugdreclassering hebben de deskundigen [naam] en [naam] , reclasseringswerkers, het rapport ter terechtzitting nader toegelicht en vragen beantwoord.
Deskundige Mooi heeft aangegeven dat hij de conclusies van de psycholoog onderschrijft.
De begeleiding van verdachte is heel intensief geweest en desondanks mislukt. Nog intensievere begeleiding is in de thuissituatie niet mogelijk. Verdachte heeft heel veel structuur en duidelijkheid nodig. In de KVJJ wordt daaraan tegemoetgekomen. Sinds verdachte in de KVJJ zit is hij opener en is makkelijker contact met hem te maken. Ook het feit dat in de KVJJ het telefoongebruik van verdachte aan banden is gelegd heeft een positieve uitwerking op zijn gedrag. Indien bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd verdient aanbeveling dat het beperken van telefoongebruik daaraan wordt toegevoegd.
De jeugdreclassering is voorts van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de zorg voor verdachte op langere termijn vorm te kunnen geven.
De rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft naar aanleiding van een negatieve terugmelding van de jeugdreclassering en de uitkomsten van de Pro Justitia Rapportage, middels een multidisciplinair overleg (raadsonderzoeker, gedragsdeskundige en adviesteam medewerker) besloten om het strafonderzoek ambtshalve uit te breiden naar een onderzoek gericht op een kinderbeschermingsmaatregel.
Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de Raad om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden heeft verzocht. Dit verzoek is ook op de zitting van 15 mei 2025 behandeld.
Ten aanzien van een op te leggen straf adviseert de Raad om de minderjarige verdachte een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Daarnaast dient een voorwaardelijke jeugddetentie op te worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de minderjarige zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit en onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de jeugdreclassering, begeleiding door ITB CRIEM, het volgen van onderwijs of dagbesteding, meewerken aan hulpverlening, meewerken aan behandeling door [naam] , inzicht geven in sociale contacten en meewerken aan het beperken van telefoongebruik.
Namens de Raad heeft de deskundige [naam] het rapport ter terechtzitting nader toegelicht en het standpunt van de Raad bevestigd.
Op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Het voorwaardelijk strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Tevens zullen aan dit voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd dat verdachte dient mee te werken aan plaatsing in een passende zorginstelling. De rechtbank zal die voorwaarde niet opleggen. In feite wordt daarmee een (mogelijke) uithuisplaatsing bewerkstelligd, waarbij de jeugdreclassering gedurende de gehele proeftijd zou kunnen bepalen waar en wanneer die ten uitvoer kan worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zou daarmee voorbijgegaan worden aan de bijzondere waarborgen die het civiele jeugdrecht in een dergelijk geval biedt, namelijk een concrete toetsing door een rechter aan de hand van de situatie op het moment dat zon verzoek gedaan wordt. Juist omdat er op dit moment ook nog geen zicht is op een geschikte plaatsing, heeft de Raad de rechtbank in
deze strafzaak ook niet gevraagd een uithuisplaatsing uit te spreken. Via de ondertoezichtstelling die de rechtbank inmiddels heeft uitgesproken, kan voor nu getracht worden verdachte en zijn ouders te bewegen vrijwillig in te stemmen met een plaatsing, zodra er een geschikte plek gevonden is. Mocht dat niet lukken, dan kan de Raad alsnog bij de civiele kinderrechter een verzoek tot uithuisplaatsing doen.
Gelet op de uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkende inschatting van het recidiverisico, zal de rechtbank voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Op grond van de beschikbare informatie, in het bijzonder de gedragskundige rapportage, kan worden vastgesteld dat sprake is van een dusdanig herhalingsgevaar dat gezegd kan worden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De civiele kinderbeschermingsmaatregel
De rechtbank heeft bij afzonderlijke beschikking van 20 mei 2025 de ondertoezichtstelling van verdachte uitgesproken.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de balaclavas (bivakmutsen, 3 stuks) (goednummer -G1718414, -G1718422 en -G1718427), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen Palladium schoenen (goednummer -G1736516) en het griezelmasker (goednummer -G1718428) kunnen worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de fatbike merk Dailyride V20 (goednummer -G1718431), moet worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] (parketnummer 18.164527-24 feit 1), tot een bedrag van 212,45 ter vergoeding van materiële schade en 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] (parketnummer 18.164527-24 feit 2), tot een bedrag van 2.728,39 ter vergoeding van materiële schade en 6.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] (parketnummer 18.163945-24), tot een bedrag van 420,70 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht de vorderingen ter zake van de materiële schade toe te wijzen tot de gevorderde bedragen, met oplegging van de wettelijke rente.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel moeten worden afgewezen. Subsidiair dienen de gevorderde immateriële schadevergoedingen te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
1.
​De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18.164527-24 feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 april 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18.164527-24 feit 1 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 1.500,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders [naam] en [naam] . De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.

2.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Ten aanzien van de materiële schade bestaande uit de kostenpost eigen risico zorgverzekering van 124,80 overweegt de rechtbank dat dit deel van de vordering gemotiveerd is betwist en deze betwisting onvoldoende onderbouwd is weerlegd. Gelet hierop zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen nu deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de overige materiële schade bestaande uit de kostenpost behandelingen psychiater van 2.603,95 is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18.164527-24 feit 2, bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 april 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18.164527-24 feit 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 3.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders [naam] en [naam] . De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.

3.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade niet logischerwijs en evenmin op basis van enig bewijs volgt uit het onder parketnummer 18.163945-24 bewezen verklaarde. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder parketnummers 18.164527-24 feit 1 primair en feit 2 primair, 18.163945-24, 18.249785-24 en 18.272918-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte groot 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
dat de veroordeelde, behoudens verlenging, drie maanden intensieve begeleiding aanvaardt in het kader van ITB CRIEM;
dat de veroordeelde onderwijs of dagbesteding volgt;
dat de veroordeelde meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde meewerkt aan behandeling en/of diagnostiek van [naam] of een soortgelijke instelling;
dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale contacten;
dat de veroordeelde meewerkt aan afspraken die zien op het beperken van zijn telefoongebruik, zo lang de jeugdreclassering of de behandelende instelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen balaclavas (bivakmutsen, 3 stuks), (goednummer -G1718414, -G1718422 en -G1718427).
Gelast de teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
  • Palladium schoenen (goednummer -G1736516) en
  • een griezelmasker (goednummer -G1718428)
Gelast de bewaringvan de in beslag genomen fatbike merk Dailyride V20 (goednummer -G1718431) ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van parketnummer 18.164527-24 feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe ten laste van [naam] en [naam] , de gezaghebbende ouders van verdachte, en veroordeelt hen mitsdien (hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, de ouders in zoverre zijn bevrijd), tot betaling aan deze benadeelde partij van:
  • het bedrag van 1.712,45 (zegge: zeventienhonderdtwaalf euro en vijfenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18.164527-24 feit 2 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe ten laste van [naam] en [naam] , de gezaghebbende ouders van verdachte, en veroordeelt hen mitsdien (hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, de ouders in zoverre zijn bevrijd), tot betaling aan deze benadeelde partij van:
- het bedrag van 5.603,95 (zegge: zesenvijftighonderddrie euro en vijfennegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering tot vergoeding van materiële schade van benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade van benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18.163945-24
Verklaart de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. H.R. Eising en mr.
M.T.M. Hennevelt, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2025.