ECLI:NL:RBNNE:2025:209

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
18.300098.22 1
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen een verdachte van medeplichtigheid aan hennepteelt

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor medeplichtigheid aan het medeplegen van telen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde € 12.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De officier van justitie had eerder een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 479.135,68, maar dit bedrag werd bij de zitting op 9 januari 2025 bijgesteld naar € 17.090,-. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de bankgegevens van de veroordeelde, die contante betalingen ontving voor de verhuur van een schuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende de bewezenverklaarde periode twaalfmaal een bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen, wat leidt tot het totaal van € 12.000,-. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten dat dit geen verdere gevolgen heeft voor de beslissing. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.300098.22
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1958 te [geboorte plaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 3 december 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 479.135,68 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.300098.22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 januari 2025. Tegen de niet verschenen veroordeelde is verstek verleend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr.
B. Broerse.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering bijgesteld, in die zin dat het geschatte voordeel door de rechtbank dient te worden vastgesteld op 17.090,- en aan veroordeelde de verplichting dient te worden opgelegd dit bedrag te betalen aan de Staat. Hierbij is uitgegaan van het bedrag aan stortingen dat is bijgeschreven op de bankrekening van veroordeelde in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 januari 2022. Dat bedrag kan redelijkerwijs als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt, aangezien veroordeelde heeft verklaard dat zij maandelijks 1.000,- contant (voor de verhuur van de schuur) heeft ontvangen, maar zij geen inkomen heeft genoten en er geen pintransacties met betrekking tot boodschappen of kleding te vinden zijn.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 23 januari 2025 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 18.300098.22;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2022, opgenomen op pagina 117 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022041418 d.d. 10 mei 2022, inhoudend de verklaring van [verdachte] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2022, opgenomen op pagina 138 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 23 januari 2025 in de zaak met parketnummer 18.300098.22 veroordeeld ter zake van onder meer medeplichtigheid aan het medeplegen van telen van hennep.
De rechtbank zal bij de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij buiten beschouwing laten, aangezien veroordeelde niet een van de medeplegers is geweest.
De rechtbank neemt de verklaring van veroordeelde en het onderzoek naar haar bankgegevens als uitgangspunt voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft verklaard dat zij de schuur waarin de hennepkwekerij is aangetroffen voor 1.000,- per maand verhuurde, dit bedrag steeds contant kreeg overhandigd en het geld daarna op haar bankrekening stortte. Uit het onderzoek naar de bankrekening van veroordeelde volgt dat de eerste storting van een vergelijkbaar bedrag dateerde van 30 januari 2021 en dat aan het begin dan wel het eind van de maand telkens (tot en met november 2021) een storting van rond de 1.000,- werd gedaan. De rechtbank concludeert daarmee dat veroordeelde gezien de bewezenverklaarde periode tot 13 januari 2022 twaalfmaal huuropbrengsten ter hoogte van 1.000,- heeft ontvangen.
Ten aanzien van de overige gestorte bedragen op de bankrekening van veroordeelde tussen
1 januari 2021 en 13 januari 2022 is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat deze niet als wederrechtelijk verkregen voordeel zijn aan te merken. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat het voormelde voordeel betreft verkregen door middel van of uit baten van het door veroordeelde gepleegde strafbare feit.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Op 18 november 2022 heeft de officier van justitie een vordering tot conservatoir beslag aangebracht. De overschrijding van de termijn bedraagt daardoor iets meer dan twee maanden. Gelet op de beperkte duur van de overschrijding en nu in de gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering is toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn, volstaat de rechtbank in dit geval met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde 12.000,- voordeel heeft genoten en legt aan veroordeelde een betalingsverplichting op tot dat bedrag.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 12.000,-.
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 12.000,- (zegge: twaalfduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 240 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 januari 2025.