ECLI:NL:RBNNE:2025:208

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
18.211180.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met gebroken kaak en jeugddetentie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft op 22 juli 2023 in Groningen het slachtoffer meerdere keren geslagen en getrapt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dit geweld resulteerde in een gebroken kaak bij het slachtoffer, waarvoor een operatie noodzakelijk was en een langdurig herstel volgde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 160 uur opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het advies van de reclassering, die bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een poging tot doodslag, waardoor de verdachte van het primair ten laste gelegde feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte echter wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling, en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en het ontbreken van eerdere justitiële documentatie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.211180.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2005 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat, primair:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende verdachte,
  • meermalen met gebalde hand (met daarin een aansteker geklemd) die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd geslagen waardoor die [slachtoffer] (meermalen) op de grond is gevallen en/of
  • terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen (met kracht) vuistslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] gegeven en/of meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een gebroken kaak waarvoor die [slachtoffer] een operatie heeft moeten ondergaan en/of waarbij schroeven in zijn kaak zijn geplaatst en/of waardoor hij 6, althans een aantal weken, alleen maar vloeibaar voedsel kon nemen), heeft toegebracht door
  • meermalen met gebalde hand (met daarin een aansteker geklemd) die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan waardoor die [slachtoffer] (meermalen) op de grond is gevallen en/of
  • terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen vuistslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] te geven en/of meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] te trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. De combinatie van geweld tegen het hoofd van aangever, en dan met name ook de laatste twee harde trappen tegen diens nek en achterhoofd, levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op. Het hoofd en de nek zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam en aan de onderzijde van het achterhoofd, daar waar het hoofd overgaat in de nek, ontbreekt de bescherming van de schedel. De vitale infrastructuur in de vorm van zenuwen en bloedvaten kan bij een breuk van een van de halswervels makkelijk beschadigd raken en juist in de omgeving van die halswervels heeft verdachte aangever twee keer met kracht getrapt. Er was een
aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en de gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van letsel met fatale afloop, dat verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op de koop toe heeft genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde in ieder geval bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij geen opmerkingen gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert, waarbij er ten minste voorwaardelijk opzet op de dood moet zijn geweest. Daarvoor is noodzakelijk dat door toedoen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat aangever zou komen te overlijden en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat door de gedragingen van verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Op grond van onder meer (de beschrijving van) de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven geweldshandelingen heeft begaan.
Verdachte heeft meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht en op het hoofd van aangever geslagen en hem tweemaal tegen de achterkant van zijn hoofd geschopt. Ondanks deze vaststelling, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke intensiteit verdachte tegen het hoofd heeft geschopt. Ook kan van de combinatie van geweld die toegepast is op het hoofd onvoldoende worden vastgesteld of dat levensbedreigend zou kunnen zijn.
De rechtbank concludeert dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een poging tot doodslag. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. (inclusief bijlagen opgenomen op p. 46 e.v.) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023198718 d.d. 24 augustus 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2023, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2023 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak waarvoor die [slachtoffer] een operatie heeft moeten ondergaan, waarbij schroeven in zijn kaak zijn geplaatst en waardoor hij 6 weken alleen maar vloeibaar voedsel kon nemen, heeft toegebracht door
  • meermalen met gebalde hand die [slachtoffer] in zijn gezicht en tegen zijn hoofd te slaan waardoor die [slachtoffer] meermalen op de grond is gevallen en
  • terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen vuistslagen in het gezicht en tegen het hoofd van die [slachtoffer] te geven en meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 184 dagen, met aftrek van de al doorgebrachte tijd in voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hieraan dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf van 160 uren geëist.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en te volstaan met de oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf. Daaraan moeten de in het reclasseringsadvies vermelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De oplegging van een (voorwaardelijke) jeugddetentie is niet nodig, gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit in samenhang met het gegeven dat hij ervan geschrokken is en geleerd heeft. Daarnaast dient te worden meegewogen dat het slachtoffer verdachte niets meer verwijt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, door het slachtoffer meerdere keren te slaan en te trappen in zijn gezicht en tegen zijn hoofd. Hiermee is verdachte doorgegaan terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag en omstanders toekeken. Als gevolg van dit geweld heeft het slachtoffer een gebroken kaak opgelopen, waaraan hij moest worden geopereerd en waarvan hij wekenlang moest herstellen.
Verdachte heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 mei 2024. Hieruit volgt dat de toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd, waarbij de jonge leeftijd van verdachte in combinatie met het ontbreken van justitiële documentatie doorslaggevend zijn. Bijkomende relevante omstandigheden zijn dat verdachte nog thuis woont en hij vermoedelijk enige kwetsbaarheid door beperkte copingsvaardigheden (probleemoplossend vermogen) ervaart, waardoor verdachte mogelijk iets op leeftijdsgenoten achterloopt.
Daarnaast adviseert de reclassering de oplegging van een forse voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de volwassenenreclassering en een ambulante behandeling (bij de AFPN).
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsvoortgangsverslag van 23 oktober 2024, dat is opgemaakt in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Daaruit blijkt dat het toezicht positief is verlopen en het recidiverisico als laag wordt ingeschat, mede omdat verdachte erg van de verdenking van een strafbaar feit is geschrokken. Verdachte is gemotiveerd om niet opnieuw in aanraking te komen met justitie en hij heeft laten zien dat hij hetgeen hij leert tijdens de delictpreventieve behandeling bij de AFPN wil toepassen in zijn verdere leven. De reclassering acht het noodzakelijk dat verdachte deze behandeling zal afronden en wenselijk dat de reclassering betrokken zal blijven om het ingezette traject te kunnen monitoren.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde achttien jaar oud. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft besloten om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken, gezien het reclasseringsadvies en de daarin genoemde aanknopingspunten.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een forse jeugddetentie in beginsel de enige passende afdoening is. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zich tijdens zijn schorsing hard heeft ingezet om middels therapie herhaling te voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval volstaan kan worden met een voorwaardelijke jeugddetentie. Daarnaast zal de rechtbank een forse onvoorwaardelijke werkstraf opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 160 uur.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 124 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde meewerkt aan een diagnostisch traject en zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Het traject duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
-
een werkstraf voor de duur van 160 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2025.