In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als medeplichtige betrokken was bij de teelt van ongeveer 5500 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft gedurende meer dan een jaar een schuur op haar gehuurde perceel ter beschikking gesteld aan onbekende derden in ruil voor een geldbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt voor de opzettelijke teelt van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit, en heeft haar daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen, waarbij zij opzettelijk gelegenheid heeft verschaft aan onbekend gebleven personen om hennepplanten te telen en elektriciteit te stelen. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de diefstal van elektriciteit, toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, en dat zij de schadevergoeding niet hoeft te betalen indien een mededader deze al heeft betaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.