In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meineed. De verdachte had op 5 juli 2023 een verklaring afgelegd tijdens een verhoor door de rechter-commissaris, waarin hij werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de verschillende verhoren en de geheugenproblemen van de verdachte. De verdachte had eerder verklaringen afgelegd in verband met een vuurwerkincident en had tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris een zelfgeschreven tekst bij zich, die hij niet mocht gebruiken. De rechtbank concludeert dat de discrepanties in de verklaringen van de verdachte verklaard kunnen worden door zijn geheugenproblemen en het tijdsverloop, en dat er geen opzet kan worden vastgesteld. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde meineed.