ECLI:NL:RBNNE:2025:2002

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
18-323720-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van meineed tijdens verhoor door rechter-commissaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meineed. De verdachte had op 5 juli 2023 een verklaring afgelegd tijdens een verhoor door de rechter-commissaris, waarin hij werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de verschillende verhoren en de geheugenproblemen van de verdachte. De verdachte had eerder verklaringen afgelegd in verband met een vuurwerkincident en had tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris een zelfgeschreven tekst bij zich, die hij niet mocht gebruiken. De rechtbank concludeert dat de discrepanties in de verklaringen van de verdachte verklaard kunnen worden door zijn geheugenproblemen en het tijdsverloop, en dat er geen opzet kan worden vastgesteld. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde meineed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/323720-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Versluis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (in de rechtbank) in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten tijdens een verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 5 juli 2023, (in een strafzaak tegen [naam] en [naam] met de parketnummers 18.260210.21 en 18.260212.21) mondeling opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk valselijk verklaard:
  • "Nou, ik ben daar in ieder geval niet geweest, bij die brievenbus enzo." en/of
  • "Ik was in [plaatsnaam] en na die tijd ben ik naar huis gegaan, want ik voelde mij niet lekker. Ik was bij [naam] in [plaatsnaam] . en/of
  • "Daar ben ik gebleven." en/of
  • "Ik denk dat ik dat van [naam] heb gehoord, anders zou ik het niet weten."
  • "Nee, ik ben daar zelf niet geweest." en/of
  • "Dat weet ik niet."

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, met uitzondering van gedachtestreepjes 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is onder ede gehoord als getuige bij de rechter-commissaris op 5 juli 2023. Verdachte heeft tijdens dit verhoor onder andere verklaard: "Ik denk dat ik dat van [naam] heb gehoord, anders zou ik het niet weten.", "Nee, ik ben daar zelf niet geweest." en
"Dat weet ik niet." Deze verklaringen wijken af van hetgeen verdachte eerder bij de politie op 14 mei 2021 en later, bij de politie op 29 augustus 2023 en tijdens de terechtzitting op 27 februari 2025, heeft verklaard. Verdachte heeft derhalve op 5 juli 2023 opzettelijk een valse verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat aan verdachte tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verschoningsrecht toekwam, nu voor hem nog een gevaar voor een strafrechtelijke vervolging bestond.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is van een verklaring die in strijd met de waarheid is afgelegd, nu enig opzet op het afleggen van een onjuiste verklaring ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Inleiding
In de periode van 20 mei 2019 tot en met 13 oktober 2022 is aangifte gedaan van een aantal vernielingen met vuurwerk. Uit onderzoek bleek dat op 20 mei 2019 een vuurwerkbom door de brievenbus van aangever [slachtoffer] was gegooid. Verdachte werd in die zaak aanvankelijk als verdachte aangemerkt naar aanleiding van een aangetroffen Whatsappgesprek in de inbeslaggenomen telefoon van verdachte [naam] . Ook de vriend van [naam] , [naam] , werd aangemerkt als verdachte.
Verklaringen
Verdachte is op 14 mei 2021 bij de politie gehoord als verdachte in voorgenoemd onderzoek. Tijdens dit verhoor is verdachte geconfronteerd met een Whatsappgesprek dat hij op 19 mei 2019 zou hebben gevoerd met [naam] . Verdachte zou in dit gesprek onder andere hebben gezegd dat de politie er stond en dat hij er gewoon langs was gelopen. Daarnaar gevraagd verklaarde verdachte dat hij niet meer wist waar dit Whatsappgesprek over ging en dat hij geen vuurwerkbommen bij aangever [slachtoffer] naar binnen had gegooid. De strafzaak tegen verdachte is op 14 maart 2022 geseponeerd.
Verdachte is in de strafzaak tegen [naam] en [naam] vervolgens op 5 juli 2023 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige gehoord. Voorafgaand aan het getuigenverhoor had verdachte een tekst geschreven over zijn eigen, eerder afgelegde verklaring bij de politie op 19 mei 2021. Verdachte verklaarde dat hij deze tekst had meegenomen naar het getuigenverhoor, omdat hij anders niet kon onthouden wat hij eerder had verklaard. De rechter-commissaris heeft verdachte vervolgens voorgehouden dat hij deze tekst niet bij zich mocht houden, omdat een getuige volgens de wet geen gebruik mag maken van schriftelijke stukken bij het afleggen van zijn verklaring. Tijdens het getuigenverhoor verklaarde verdachte wederom dat hij zich het Whatsappgesprek met [naam] niet kon herinneren. De rechter-commissaris merkte op dat hij het vermoeden had dat de verklaring van verdachte niet klopte. Verdachte heeft vervolgens de belofte afgelegd dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zou zeggen. Op de vraag hoe verdachte aan de kennis was gekomen dat de politie er stond antwoordde verdachte: Ik denk dat ik dat van [naam] heb gehoord, anders zou ik het niet weten. Op de vraag waarom verdachte naar [naam] appte dat hij er gewoon was langsgelopen, antwoordde hij dit niet te weten.
Naar aanleiding van de afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris op 5 juli 2023 werd door de officier van justitie besloten om verdachte te vervolgen voor meineed. Op 29 augustus 2023 is verdachte hierover gehoord bij de politie. Tijdens dit verhoor verklaarde verdachte dat hij op 20 mei 2019, de dag van de vuurwerkbom bij [slachtoffer] , in de avond bij [naam] op de koffie was geweest. Verdachte verklaarde dat hij vanuit de woning van [naam] had gezien wat er bij de woning van [slachtoffer] was gebeurd. Met betrekking tot de verdenking van meineed verklaarde verdachte dat hij dacht dat dit enkel zag op de vraag over het langslopen en dat hij het allemaal niet goed begrepen had.
Op de zitting van 27 februari 2025 heeft verdachte verklaard dat hij zich het verhoor bij de rechter- commissaris op 5 juli 2023 niet goed kan herinneren. Verdachte weet dat hij hier is geweest, maar kan zich niet herinneren dat hij toen ondervraagd is over het Whatsappgesprek. Hij geeft aan niet meer te weten wat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Wel zegt verdachte dat hij tijdens het verhoor niet heeft gelogen. Gebleken is dat verdachte al langere tijd kampt met geheugenproblemen.
Beoordeling
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte tijdens het verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 5 juli 2023 onder ede opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank constateert dat er wel discrepanties bestaan tussen de verklaringen van de verdachte. Deze discrepanties zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verklaring van de verdachte tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris vals is, omdat deze discrepanties kunnen worden verklaard uit de volgende omstandigheden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte de afgelopen jaren op verschillende momenten verklaringen heeft afgelegd. Verdachte is allereerst op 14 mei 2021 door de politie gehoord over het vuurwerkincident dat twee jaren eerder, op 20 mei 2019, zou hebben plaatsgevonden. Ruim twee jaren na dit politieverhoor is verdachte op 5 juli 2023 bij de rechter-commissaris gehoord. De zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Er is een groot tijdsverloop tussen het incident op 20 mei 2019, het politieverhoor op 14 mei 2021, het verhoor bij de rechter-commissaris op 5 juli 2023 en de zitting van 27 februari 2025. Een dergelijk tijdsverloop tussen de momenten waarop de verklaringen zijn afgelegd, is op zichzelf een aannemelijke oorzaak voor het ontstaan van discrepanties.
De rechtbank merkt op dat verdachte daarbij tijdens de verschillende verhoren aarzelend en twijfelachtig verklaarde. Verdachte gebruikte in zijn verklaringen termen als ik denk en volgens mij en gaf meerdere malen aan dat hij zich dingen niet (goed) kon herinneren. Verdachte lijkt met deze bewoordingen een slag om de arm te hebben willen houden omtrent de gebeurtenis op 20 mei 2019. De rechtbank neemt tevens in acht dat verdachte bij het verhoor bij de rechter-commissaris, ter ondersteuning van zijn geheugen, een zelfgeschreven tekst had meegenomen die hij niet mocht gebruiken. De reclassering onderschrijft de toenemende geheugenproblemen van verdachte.
Gelet op vorenstaande en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het tijdverloop tussen de verschillende afgelegde verklaringen in combinatie met de geheugenproblemen waarmee verdachte kampt en daarmee samenhangend zijn aarzelende/ twijfelachtige beantwoording van de vragen, verklaard kan worden waarom verdachte op verschillende momenten (deels) wisselend heeft verklaard. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte opzettelijk al dan niet in voorwaardelijke zin vals heeft verklaard tijdens het getuigenverhoor.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit blijkt dat de verdachte tijdens het verhoor van de rechter-commissaris op 5 juli 2023 de ten laste gelegde vragen onjuist en opzettelijk in strijd met de waarheid heeft beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de rechtbank reeds om vorenstaande reden tot een vrijspraak komt, kan het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het verschoningsrecht onbesproken blijven.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2025.