ECLI:NL:RBNNE:2025:2000

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
18-191985-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens brandstichting met gevaar voor goederen

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juni 2024 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, gelegen in de gemeente Weststellingwerf. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, heeft motorbenzine over de vloer van zijn woning gesprenkeld en deze in brand gestoken, waardoor er gemeen gevaar voor goederen ontstond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is, mede op basis van de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de politie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 427 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is geacht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de brand, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. Daarnaast is de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/191985-24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/323904-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] ,
[adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2024 te [plaatsnaam] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, in/aan een woning (gelegen aan of bij de [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht, door in die voornoemde woning op een of meerdere plaats(en) motorbenzine, althans een brandbare en/of (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof, op en/of over de vloer en/of de vloerbedekking en/of een of meer (ander(e)) brandba(a)r(e) goed(eren) in die woning te gieten en/of sprenkelen en/of (vervolgens) die met motorbenzine, althans een brandbare en/of (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof, overgoten en/of besprenkelde vloer en/of de vloerbedekking en/of een of meer (ander(e)) brandba(a)r(e) goed(eren) in (de hal/entree van) die woning (met een aansteker) in brand te steken, althans met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan voornoemde vloer en/of vloerbedekking en/of voornoemd(e) (ander(e)) brandba(a)r(e) goed(eren) en/of de aftimmering van de in die woning aanwezige trap en/of die trap en/of een kast en/of (een deel van) de (overige) inventaris (op meerdere verdiepingen) van die woning en/of (een of meer onderde(e)l(en) van) die voornoemde woning en/of een of meer onderde(e)l(en) van een naastgelegen woning (gelegen aan of bij het [adres] )) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die (een of meer onderde(e)l(en) van) die voornoemde woning en/of (een of meer) zich in die woning bevindende voornoemde goed(eren)/inventaris en/of voor een of meer (onderde(e)l(en) van) (een) naast gelegen, woning(en) en/of (een of meer) zich in die naastgelegen woning(en) bevindende goed(eren)/inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, te weten het opzettelijk stichten van brand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 juli 2024, opgenomen op pagina 105
e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer N1R024053 d.d. 19 juli 2024, inhoudend de verklaring van verbalisanten [naam] en [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juni 2024, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2024 te [plaatsnaam] in een woning gelegen aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht, door in die voornoemde woning op meerdere plaatsen motorbenzine over de vloer in die woning te sprenkelen en die besprenkelde vloer in de hal/entree van die woning met een aansteker in brand te steken, ten gevolge waarvan onderdelen van die voornoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verband, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die voornoemde woning en een naastgelegen woning gelegen aan het [adres] te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij verzoekt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen. De officier van justitie ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die duurt tot aan het moment dat verdachte in de kliniek kan worden opgenomen en daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft betoogd dat het belangrijk is dat verdachte zo snel mogelijk kan beginnen aan zijn behandeling in de forensisch psychiatrische kliniek. De opnamedag van verdachte in deze kliniek staat gepland op 31 maart 2025.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 24 februari 2025, het Pro Justitia rapport van 28 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft onder invloed van drugs opzettelijk brand gesticht in zijn woning door de vloer op meerdere plaatsen te besprenkelen met motorolie en vervolgens de vloer in brand te steken. Dit is een uitermate gevaarlijk delict. Als gevolg van die brandstichting is grote schade ontstaan aan de woning,
waardoor de vrouw en zoon van verdachte op straat zijn komen te staan en hun persoonlijke eigendommen grotendeels verloren zijn gegaan. Daarnaast is schade ontstaan aan de rookafvoer van een naastgelegen woning. Dat de gevolgen van de brand beperkt zijn gebleven tot materiële schade is niet aan het handelen van verdachte te danken. Een taxichauffeur die de zoon van verdachte thuisbracht heeft de hulpdiensten gebeld, waardoor verdere schade zoveel mogelijk kon worden voorkomen. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen forse (materiële) schade en overlast veroorzaakt, maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid bij de zoon van verdachte - die getuige was van de brand - teweeggebracht.
Voorafgaand aan de brand heeft verdachte kenbaar gemaakt aan zijn zoon dat hij het huis in de brand wilde steken en dit, toen zijn zoon naar school was gegaan, ook daadwerkelijk gedaan. Daarnaast is de partner van verdachte haar woning en persoonlijke spullen door de brand kwijtgeraakt en is bij de buurman van verdachte schade aan de woning ontstaan. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt in positieve zin mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 7 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verdachte is onderzocht door GZ-psycholoog D.R. van der Velden. Deze gedragsdeskundige heeft zijn bevindingen over verdachte neergelegd in een Pro Justitia rapport van 28 november 2024. Uit dit rapport volgt dat verdachte een licht verstandelijk beperkte man is met een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Nu de stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde feit reeds aanwezig waren, acht de gedragsdeskundigen het dan ook waarschijnlijk dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte destijds hebben beïnvloed. Gelet hierop adviseert de gedragsdeskundige om verdachte het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen. Het recidivegevaar wordt ingeschat als matig en beschermende factoren zijn minimaal aanwezig. Om het recidiverisico te verminderen wordt een klinisch forensische behandeling (FPA) gericht op persoons- en systeemfactoren geadviseerd.
In haar rapport van 24 februari 2025 heeft de reclassering zich aangesloten bij de bevindingen van de gedragsdeskundige. Ook de reclassering is van mening dat een klinische behandeling geïndiceerd is. De reclassering verwacht dat in een klinische setting gewerkt kan worden aan de problematiek van verdachte, rekening houdend met zijn psychosociaal functioneren, zijn beperkte impulsregulatie, zijn problemen met middelengebruik, zijn grote problemen op financieel vlak en de problemen binnen de relatie en het gezin. Het risico op recidive en het risico op letsel wordt ingeschat als hoog. Gelet hierop heeft de reclassering een aantal bijzondere voorwaarden geformuleerd en geadviseerd deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij open staat voor een klinisch forensische behandeling. Hij is bereid om zich aan de voorwaarden te houden die de reclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf heeft geadviseerd.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundige en reclassering ten aanzien van de diagnostiek, mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico en neemt deze over. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, zodat het bewezen
verklaarde feit verdachte in verminderde mate wordt toegerekend.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van het gepleegde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zijn proceshouding en gelet op het feit dat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte op 31 maart 2025 begint met de voor hem noodzakelijke behandeling, zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de opnamedag in de kliniek op 31 maart 2025 in combinatie met een voorwaardelijke straf, passend en geboden. De rechtbank legt derhalve op een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen waarvan 427 dagen voorwaardelijk. In afwijking van de eis van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het recidiverisico, een proeftijd van drie jaren passend en geboden is. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde die ziet op het innemen van medicijnen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging. Het bewezen verklaarde feit is niet gericht tegen of veroorzaakt geen gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 604,64 ter vergoeding van materiële schade ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 mei 2023 van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan 17 mei 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 augustus 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter zitting is behandeld, acht de rechtbank tenuitvoerlegging niet opportuun en zal de rechtbank volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 427 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk op de vijfde dag na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van GGZ Verslavingszorg Noord Nederland, op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde zich op 31 maart 2025 laat opnemen in de [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, ook als het gaat om overbruggingszorg, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het meedoen aan systeem- of relatie therapie vallen, als de reclassering en/of behandelaren dit nodig vinden. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat veroordeelde zich, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door een zorgverlener die (forensische) ambulante behandeling aanbiedt, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat veroordeelde inzicht geeft in zijn financiën en indien geïndiceerd meewerkt aan budgetbeheer of bewindvoering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 604,64 (zegge: zeshonderdvier euro en vierenzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 604,64 (zegge: zeshonderdvier euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/323904- 22:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 3 mei 2023 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2025.