ECLI:NL:RBNNE:2025:1973

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
18-234059-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 18 mei 2024 in Harlingen, waar de verdachte samen met anderen een confrontatie zocht met twee slachtoffers. Tijdens deze confrontatie ontstond een vechtpartij waarbij de verdachte één van de slachtoffers meermalen tegen het hoofd en lichaam sloeg, terwijl het andere slachtoffer van een hoge kade werd geduwd en op een afgemeerd schip viel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 46 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 30 uren. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag en van enkele andere tenlasteleggingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-234059-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 8 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of gebroken ribben en/of een klaplong, heeft toegebracht, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, te duwen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen),
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te Harlingen openlijk, te weten, op/aan/bij de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen - een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door
(- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of naar de grond te slaan/brengen en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd te schoppen en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos te schoppen en/of die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond te duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] of dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van het
dossier bewezen kan worden dat verdachte, samen met anderen, fors geweld heeft gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1] . Uit de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] volgt dat aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd is geschopt, terwijl hij al op de grond lag. Dat schoppen gebeurde met een aanloopje. Met een dergelijke handelwijze neemt men in het algemeen het risico dat de persoon als een gevolg daarvan komt te overlijden. Dat is voor verdachte niet anders. Hij heeft met zijn handelen een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat is gepleegd tegen beide aangevers. De onder feit 3 ten laste openlijke geweldpleging kan dan ook bewezen worden verklaard. De officier van justitie heeft tot slot naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf of anderen mocht verdedigen. Verdachte en de anderen uit de groep hebben zelf de confrontatie gezocht met aangevers. Er zijn daarnaast meerdere momenten geweest waarop zij hadden kunnen en moeten weglopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen enkele geweldshandeling heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft aangever enkel van medeverdachte [medeverdachte 1] afgetrokken maar deze handeling kan niet gekwalificeerd worden als een geweldshandeling. Daarnaast is er ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen. Verdachte heeft ook geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Indien de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij aangever enkel van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft getrokken, niet volgt, dient verdachte alsnog vrijgesproken te worden van de poging doodslag. Het is immers onduidelijk wie welke geweldshandelingen heeft verricht. Daarnaast blijkt uit de forensisch medische letselrapportage dat de kans op overlijden nagenoeg nihil was en dat het totale letselbeeld zowel veroorzaakt kon worden door eenmalig inwerkend stomp botsend geweld als door meer dan één keer inwerkend stomp botsend geweld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat er sprake is geweest van twee separate vechtpartijen op dezelfde plaats. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte geen enkele bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen de aangevers. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 2] , aangezien hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de geweldsuitoefening tegen aangever [slachtoffer 2] . Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging indien de rechtbank tot het oordeel komt dat hij een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever [slachtoffer 1] heeft gehad, omdat er sprake is geweest van noodweer. Aangever [slachtoffer 1] lag bovenop medeverdachte [medeverdachte
1] . [medeverdachte 1] riep daarom om hulp en verdachte heeft aangever van [medeverdachte 1] afgetrokken. Verdachte heeft daarbij proportioneel gehandeld. Van hem kon in deze situatie niet gevergd worden dat hij weg zou lopen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan
vrijspreken. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] . Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld, zoals dat ten laste is gelegd, hebben gebruikt tegen aangever [slachtoffer 2] . Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger van de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd, namelijk poging tot doodslag, en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit het forensisch medisch letselrapport blijkt dat de kans op overlijden van aangever [slachtoffer 1] door het op hem uitgeoefende geweld vrijwel nihil was, zodat er geen aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden als gevolg van het geweld. Daarom kan een poging tot doodslag niet worden bewezen.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 18 mei 2024 op de [adres] in Harlingen. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . Ik heb [slachtoffer 1] van [medeverdachte 1] afgetrokken. Ik gooide hem gewoon op de grond ernaast. Ik heb hem er misschien wat hardhandig afgetrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was met mijn vriend (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )die nu in het ziekenhuis ligt. Hij kwam in botsing met een jongen. Deze jongen begon hem te beledigen. Ongeveer een kwartier/20 minuten later kwam deze jongen met 3 of 4 vrienden van hem. Ze stonden op de kade dingen naar ons te schreeuwen, zo van kom dan. Mijn vriend raakte opgehitst en die ging die kant uit. Ik rende achter hem aan. Ik wilde hem stoppen. Ik had mijn vriend beet. Op dat moment begonnen ze mij aan te vallen. Ze begonnen op mij in te slaan, volgens mij met zijn tweeën of drieën. Ze gooiden mij op de grond. Ik kan mij herinneren dat ik 2 keer in mijn gezicht ben geslagen en 1 keer op mijn gezicht ben geschopt voordat ik bewusteloos raakte. Toen ik op de grond lag ben ik 3 keer geschopt of geslagen. Het laatste wat ik mij herinner is dat ik zag dat er een voet naar mijn gezicht kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Er begon een gevecht tussen ongeveer 4 of 5 personen en een man. Ze sloegen hem waardoor hij op de grond belandde. Ik heb nog nooit iemand zo hard geslagen zien worden. Ze gebruikten al hun krachten in hun slaan. Het slaan heb ik heel duidelijk gezien.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 2 augustus 2024, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
[verdachte] heeft gevochten met die Spaanse man
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )van het filmpje.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 18 juli 2024, opgenomen op pagina 378 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
[verdachte] pakte hem
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )beet en heeft hem losgetrokken. [verdachte] heeft met die man gevochten. Zij sloegen hard op elkaar in. Er werd geslagen op elkaars hoofd. Ik heb gezien dat [verdachte] heeft geslagen tegen het hoofd. De man is tijdens het vechten knock- out gegaan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 juli 2024, opgenomen op pagina 474 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
U vraagt mij of ik heb gezien wat [verdachte] heeft gedaan. Ik zag dat er van beide kanten klappen werden uitgedeeld, dat [verdachte] een paar klappen kreeg en dat hij ook klappen uitdeelde. Degene die knock-out lag
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )was volgens mij alleen met [verdachte] aan het vechten. U vraagt mij of ik heb gezien hoe het kwam dat die ene knock-out lag. Volgens mij gaf [verdachte] hem een uppercut tegen de kaak. Dit heb ik later gehoord.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] afgetrokken en hem op de grond gegooid. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat er vervolgens een gevecht is ontstaan tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] waarbij verdachte aangever (onder meer) tegen het hoofd heeft geslagen. [medeverdachte 1] verklaart ook dat er hard werd geslagen en dat aangever tijdens het gevecht knock-out is gegaan. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] vindt steun in de verklaringen van [medeverdachte 2] en [naam] .
[medeverdachte 2] en [naam] verklaren beiden dat zij hebben gezien dat verdachte heeft gevochten met aangever [slachtoffer 1] . [naam] verklaart daarnaast ook nog dat hij na de vechtpartij heeft gehoord dat verdachte aangever een “uppercut” tegen de kaak heeft gegeven, waardoor aangever knock-out is gegaan. Deze verklaring bevestigt dan ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat aangever tijdens het
gevecht met verdachte knock-out is gegaan.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam] bruikbaar is voor het bewijs. De enkele omstandigheid dat die verklaring niet geheel overeenkomt met de overige verklaringen uit het dossier, maakt deze verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeggebracht door emoties die gepaard gaan met een delict als het onderhavige, dan wel als gevolg van (bovenmatig) middelengebruik. Het gaat om de totale indruk die de verklaring maakt en de wijze waarop die verklaring is afgelegd. De verklaring van [naam] komt op de hierboven genoemde punten overeen met de overige bewijsmiddelen en bevestigt die bewijsmiddelen ook.
De rechtbank overweegt verder dat het handelen van verdachte, het op de grond gooien van aangever en meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam slaan, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarin zich vitale onderdelen, zoals de hersenen, bevinden. Ook verdachte moet zich, als normaal denkend mens, bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De gedragingen van verdachte kunnen bovendien naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank overweegt tot slot dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt en dat er ten aanzien van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen, waardoor er sprake is van medeplegen. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 18 mei 2024 op de [adres] in Harlingen. [medeverdachte 3] kwam bij ons. Hij zei dat hij ruzie had met twee mannen en vroeg of we mee wilden gaan. Ik ben meegegaan. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] liepen ook mee. [medeverdachte 2] kreeg een woordenwisseling met de Fransman
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 1] stond bij mij en [medeverdachte 1] . Hij probeerde de boel zelfs een beetje te tussen. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . Zij gaven elkaar over en weer klappen. [medeverdachte 1] lag op de grond, [slachtoffer 1] lag bovenop hem. Ik heb [slachtoffer 1] van [medeverdachte 1] afgetrokken. Ik gooide hem gewoon op de grond ernaast. Ik heb hem er misschien wat hardhandig van afgetrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was met mijn vriend (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )die nu in het ziekenhuis ligt. Hij kwam in botsing met een jongen. Deze jongen begon hem te beledigen. Ongeveer een kwartier/20 minuten later kwam deze jongen met 3 of 4 vrienden van hem. Ze stonden op de kade dingen naar ons te schreeuwen, zo van kom dan. Mijn vriend raakte opgehitst en die ging die kant uit. Ik rende achter hem aan. Ik wilde hem stoppen. Ik had mijn vriend beet. Op dat moment begonnen ze mij aan te vallen. Ze begonnen op mij in te slaan, volgens mij met zijn tweeën of drieën. Ze gooiden mij op de grond. Ik kan mij herinneren dat ik 2 keer in mijn gezicht ben geslagen en 1 keer op mijn gezicht ben geschopt voordat ik bewusteloos raakte. Toen ik op de grond lag ben ik 3 keer geschopt of geslagen. Het laatste wat ik mij herinner is dat ik zag dat er een voet naar mijn gezicht kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 24 mei 2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wil aangifte doen. Ik kan mij niks herinneren van de ruzie. Ik werd 5 dagen later wakker in het ziekenhuis.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 9 juli 2024, opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
Ik heb hem
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )een paar stoten gegeven. Ik heb hem nog een tik gegeven. Dat was met mijn vuist op zijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Deze beelden zijn afkomstig van een webcam die gericht is op de [adres] in Harlingen. Ik zie dat er op de [adres] , ter hoogte van het afgemeerde schip [naam] , meerdere personen druk heen en weer rennen/lopen, op elkaar springen, vallen en opstaan waardoor ik de indruk krijg dat er wordt gevochten. Ik zie dat 1 persoon op de grond blijft liggen. Ik zie dat 1 persoon door een NN-verdachte in de richting van het afgemeerde schip [naam] wordt geduwd. Ik zie dat NN-verdachte het slachtoffer met kracht duwt en zichzelf hierbij met zijn benen schrap zet op de grond. Ik zie dat het slachtoffer door de duw van NN- verdachte van de kade valt, in de richting van het schip [naam] valt en uit beeld verdwijnt. Enkele minuten later wordt deze persoon zwaargewond in het gangboord van het schip [naam] aangetroffen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Er begon een gevecht. Ongeveer 4 of 5 personen die aan het intrappen waren op een man. Ze sloegen hem waardoor hij op de grond belandde. Toen hij op de grond lag schopten zij hem nog steeds tegen zijn lichaam en hoofd. De man probeerde op te staan, maar de personen schopten nog steeds in zijn gezicht. Hij raakte hierdoor bewusteloos. Ik heb nog nooit iemand zo hard geslagen zien worden. Ze gebruikten al hun krachten in hun slaan en schoppen. Ik ben nog steeds onder de indruk over de hoeveelheid geweld die ze gebruikten. Eén persoon schopte hem naar de grond. Toen waren er op zijn minst 2 andere personen die een stapje terugnamen en vervolgens met een aanloopje hem in het gezicht schopten en op zijn lichaam. Toen zag ik dat het slachtoffer buiten kennis raakte en zag dat ze nog steeds tenminste 2 of 3 keer met een aanloopje aankwamen. Toen hij stil op de grond lag, trapten ze in ieder geval 1 keer op zijn hoofd en 1 keer op zijn lichaam. Het schoppen en slaan heb ik heel duidelijk gezien.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het in vereniging plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of
materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij behoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 18 mei 2024 op enig moment een woordenwisseling is ontstaan tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en aangevers. Medeverdachte [medeverdachte 3] is vervolgens naar zijn vrienden gelopen en heeft aangegeven dat hij ruzie had met twee mannen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de kade opgelopen en zijn zij op zoek gegaan naar de twee mannen. Dat blijken aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat de groep van verdachte zich uitdagend en provocerend gedroeg richting aangevers. Aangever [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd de situatie te sussen maar dit is niet gelukt. Vanuit de groep is vervolgens geweld gebruikt richting de twee aangevers waarbij op basis van voornoemde bewijsmiddelen in ieder geval vastgesteld kan worden dat aangever [slachtoffer 2] van de kade is geduwd en op een afgemeerd schip terecht is gekomen en dat aangever [slachtoffer 1] door meerdere personen tegen het lichaam en het hoofd is geslagen en geschopt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1 subsidiair volgt dat verdachte één van de personen is geweest die aangever tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen beide aangevers. Verdachte en medeverdachte zijn welbewust een bijna zekere confrontatie aangegaan met beide aangevers. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 3] ruzie had gehad met twee mannen en toch is hij, samen met de medeverdachten, op zoek gegaan naar deze twee mannen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om de confrontatie aan te gaan met de mannen of met hen te vechten. De rechtbank kan dit echter niet rijmen met het feit dat de groep van verdachte direct op zoek is gegaan naar de twee mannen nadat medeverdachte [medeverdachte 3] had aangegeven dat hij ruzie met hen had. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat de groep van verdachte zich provocerend gedroeg en uit was op een confrontatie. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Hij heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er werd geroepen “kom we pakken hem”. Aangezien beide aangevers geen Nederlands spreken, moet dit zijn geroepen door iemand uit de groep van verdachte. Verdachte verklaart zelf ook nog dat aangever [slachtoffer 1] de boel probeerde te sussen. Dit heeft de groep van verdachte er echter niet van weerhouden om geweld te plegen tegen beide aangevers. Gelet op deze omstandigheden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de groep van verdachte die avond uit was op geweld.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen beide aangevers heeft geleverd. Het bewust op zoek gaan naar de confrontatie met de aangevers, op de manier zoals hiervoor is beschreven, levert naar het oordeel van de rechtbank, in onderhavige zaak, op zichzelf al een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan dat geweld op. Die bijdrage is nog extra versterkt door het feit dat verdachte ook daadwerkelijk forse geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Het feit dat er tijdens de vechtpartij min of meer twee groepjes zijn ontstaan en niet vastgesteld kan worden dat verdachte ook geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] , doet aan voorgaand oordeel niet af. De groep van verdachten heeft immers gezamenlijk de confrontatie met aangevers gezocht, waarbij het vervolgens min of meer toevallig is geweest wie tegen welke aangever geweldshandelingen heeft verricht.
De rechtbank overweegt tot slot dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf mocht verdedigen op de manier zoals hij dat heeft gedaan, nadat hij aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] had gehaald. De groep van verdachte heeft immers zelf de confrontatie gezocht met de slachtoffers. Zij waren degenen die zich provocerend en uitdagend gedroegen. Daar komt bij dat verdachte had kunnen en moeten weglopen op het moment dat hij aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] had afgehaald. Verdachte heeft dit nagelaten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 18 mei 2024 te Harlingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen met kracht op en tegen het hoofd en elders op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en naar de grond heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 18 mei 2024 te Harlingen openlijk, te weten op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] meermalen en met kracht tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en naar de grond te
slaan en vervolgens meermalen en met kracht tegen het hoofd te schoppen en daarmee
bewusteloos te schoppen en die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en vervolgens met kracht vanaf een hoge kade in het gangboord
van een aangemeerd schip te duwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair poging zware mishandeling
3. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en feit 3 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 21 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden gevolgd, inhoudende dat er een jeugddetentie wordt opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest en dat daarnaast een deels voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 januari 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Verdachte heeft samen met een aantal anderen de confrontatie gezocht met de slachtoffers, waarbij de groep van verdachte zich provocerend gedroeg. Dit heeft er toe geleid dat er een vechtpartij is ontstaan tussen de groep van verdachte en de twee slachtoffers. Verdachte heeft één van de slachtoffers daarbij meermalen tegen het hoofd en het lichaam geslagen. Het andere slachtoffer is geslagen en met kracht van een hoge kade geduwd. Het slachtoffer is door die duw van de kade gevallen en op een lager gelegen, afgemeerd schip terechtgekomen. Beide slachtoffers zijn ernstig gewond geraakt. Dat er sprake is geweest van zeer ernstig geweld blijkt ook wel uit de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. De getuigen beschrijven het geweld als schokkend en van een buitensporige gewelddadigheid. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat het geweld veel impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt ook wel uit de vorderingen tot schadevergoeding die zij hebben ingediend en uit de videoboodschap van aangever [slachtoffer 2] , die ter zitting is getoond en waarvan een vertaling is voorgelezen. Daarbij komt dat dit soort feiten bijdragen
aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, zeker nu de feiten in het openbaar zijn gepleegd en verdachte en de overige betrokkenen bewust de keuze hebben gemaakt om met niemand te praten over wat er was gebeurd.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij lange tijd geen openheid van zaken heeft gegeven en actief heeft bijgedragen aan het verhullen van wat zich daadwerkelijk had voorgedaan. Verdachte lijkt zijn eigen rol nog altijd te bagatelliseren, terwijl uit het dossier volgt dat verdachte forse geweldshandelingen heeft verricht tegen, in ieder geval, één van de slachtoffers. Ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat verdachte echt spijt heeft over hetgeen de slachtoffers is aangedaan. De rechtbank vindt het ook zorgelijk dat verdachte kort voor het incident op 18 mei 2024 eveneens betrokken is geweest bij een ander geweldsincident. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om mee te gaan met de groep en geweldshandelingen te plegen.
Strafblad
Aan verdachte is eerder een strafbeschikking opgelegd wegens het rijden zonder rijbewijs. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een geweldsfeit.
Persoon van verdachte
De Raad heeft een rapport opgemaakt over verdachte. Uit dit rapport volgt dat verdachte naar school gaat en werk heeft. Verdachte is beleefd en vriendelijk en er zijn geen zorgen ten aanzien van zijn sociale netwerk. Ouders hebben voldoende zicht en sturing op verdachte. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden en de afspraken met de reclassering gehouden. Daarnaast heeft verdachte laten zien dat hij de juiste keuzes kan maken. De Raad vindt een werkstraf een passende afdoening in deze zaak. Verdachte kan door de uitvoering van een werkstraf ervaren dat zijn gedrag consequenties heeft. Daarnaast kan hij door het uitvoeren van een werkstraf verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag en zich daarna weer gaan richten op de toekomst. De Raad adviseert daarom een jeugddetentie, die gelijk is aan de duur van het voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Straf
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop, omdat de poging zware mishandeling en de openlijke geweldpleging zijn voortgekomen uit een en hetzelfde feitencomplex.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het feiten en de rol die verdachte daarin heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat met de eis van de officier van justitie en het advies van de Raad onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is in deze zaak. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 46 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank legt daarnaast een werkstraf op van 30 uren.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.021,63 ter vergoeding van materiële schade en 1.130,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door een gemachtigde van Slachtofferhulp Nederland.
Ook [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 74.068,36 ter vergoeding van materiële schade en 70.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door zijn raadsman, mr. R. Spoelstra.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen informatie beschikbaar is over de huidige medische situatie van de benadeelde partij. Daarnaast is de vordering complex waardoor behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] niet- ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ambulancekosten en ziekenhuiskosten gematigd moeten worden. De benadeelde partij heeft geen zorgverzekering afgesloten in Nederland en daarnaast is er sprake van een gedeelte eigen schuld. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering te complex is om in deze strafzaak te behandelen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de in Nederland en Frankrijk gemaakte zorgkosten gematigd dienen te worden, omdat de benadeelde partij geen zorgverzekering had en er sprake is van een gedeelte eigen schuld. De raadsvrouw verzoekt het gedeelte van de vordering dat ziet op geleden verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk te verklaren aangezien de benadeelde partij zijn salaris tot en met oktober 2024 volledig doorbetaald heeft gekregen en het niet duidelijk is of zijn contract daarna zou worden verlengd. De raadsvrouw verzoekt het gedeelte van de vordering dat ziet op het toekomstige verlies van arbeidsvermogen en de toekomstige zorgkosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De raadsvrouw verzoekt de gevorderde immateriële schade te matigen, omdat niets bekend is over de huidige medische situatie van de benadeelde partij. De raadsvrouw verzoekt tot slot om verdachte niet hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van de benadeelde partij, aangezien verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht tegen benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat de vordering ten aanzien van de materiële schade gematigd zou moeten worden, omdat de benadeelde partij geen zorgverzekering in Nederland had, merkt de rechtbank het volgende op. De achterliggende gedachte van materiële schadevergoeding is dat een slachtoffer schadeloos gesteld moet worden, uiteraard indien hij of zij het verzoek om schadevergoeding deugdelijk heeft onderbouwd, er een causaal verband is tussen het incident en de kostenposten en het gevorderde bedrag redelijk is. Dat het slachtoffer niet beschikt over een zorgverzekering doet in die zin dan ook niet ter zake. De wettelijke zorgverzekeringplicht strekt immers niet tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Daarbij komt dat de benadeelde partij, ook indien hij wel een zorgverzekering zou hebben afgesloten, ervoor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de veroorzaakte kosten van medische behandeling. Dat het wellicht voor de hand zou hebben gelegen dat hij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken, doet hieraan op zichzelf niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er aan de zijde van de benadeelde partij geen sprake is geweest van eigen schuld. De benadeelde partij is juist degene geweest die geprobeerd heeft de vechtpartij te voorkomen en de boel wilde sussen.
De rechtbank zal de gehele vordering van de benadeelde partij toewijzen.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen gepleegd. Dat betekent dat zij naar civielrechtelijke maatstaven (groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd.
Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 3. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 2] , is hij (mede) verantwoordelijk voor de geleden schade en de daaruit voortvloeiende kosten. De rechtbank zal de schadeposten ten aanzien van de medische kosten die de benadeelde partij in Nederland en Frankrijk heeft gemaakt dan ook deels toewijzen. De rechtbank verwijst daarbij naar de overweging die hierboven is opgenomen ten aanzien van het ontbreken van een zorgverzekering.
De rechtbank overweegt verder dat de schadevergoedingsverplichting van de verdachte kan worden verminderd als er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht moet allereerst worden vastgesteld of die benadeelde partij ook feitelijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Is dat het geval, dan moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate de aan de benadeelde partij toe te rekenen omstandigheden en die aan verdachte toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij de avond van 18 mei 2024 agressief en opgefokt was en als eerste een klap heeft gegeven. De benadeelde partij heeft in zijn slachtofferverklaring ook aangegeven dat hij wijzer had moeten zijn en dat hij nooit op de groep had gereageerd als hij niet dronken was geweest. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is echter ook van oordeel dat dit eigen aandeel beperkt is gebleven. De benadeelde partij is immers uitgedaagd door de groep van verdachte, zij hebben zich provocerend gedragen en hebben de confrontatie met de benadeelde partij gezocht. Het geweld dat vervolgens is toegepast is disproportioneel geweest en was niet voorzienbaar voor de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom rekening houden met een percentage van 10 % eigen schuld.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van een bedrag van 15.521,73 ( 17.034,82 + 211,54 = 17.246,36, minus 10%) voor de medische kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen, de kosten voor toekomstig verlies van arbeidsvermogen en de toekomstige zorgkosten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van een tweetal zwellingen op het hoofd, een snijwond op het rechter slaapbeen, een schaafwond op de rechterarm, meerdere hersenkneuzingen, een aantal gebroken ribben met een minimale klaplong en een kneuzing van de rechterschouder.
De rechtbank zal de immateriële schade op dit moment, op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, naar maatstaven van billijkheid vaststellen op 12.500,-. De rechtbank houdt, zoals hiervoor bij de bespreking van de materiële schade is overwogen, rekening met een percentage van 10 % eigen schuld. De rechtbank wijst daarom een bedrag van 11.250,- toe.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Dat niet is vast te stellen dat verdachte zelf ook geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 2] , maakt dit niet anders.
Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 46 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, te weten
25 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van
15 dagenzal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.021,63 aan materiële schade en 1.130,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 15.521,73 aan materiële schade en 11.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2025.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.