Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] of dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van het
dossier bewezen kan worden dat verdachte, samen met anderen, fors geweld heeft gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1] . Uit de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] volgt dat aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd is geschopt, terwijl hij al op de grond lag. Dat schoppen gebeurde met een aanloopje. Met een dergelijke handelwijze neemt men in het algemeen het risico dat de persoon als een gevolg daarvan komt te overlijden. Dat is voor verdachte niet anders. Hij heeft met zijn handelen een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat is gepleegd tegen beide aangevers. De onder feit 3 ten laste openlijke geweldpleging kan dan ook bewezen worden verklaard. De officier van justitie heeft tot slot naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf of anderen mocht verdedigen. Verdachte en de anderen uit de groep hebben zelf de confrontatie gezocht met aangevers. Er zijn daarnaast meerdere momenten geweest waarop zij hadden kunnen en moeten weglopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen enkele geweldshandeling heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft aangever enkel van medeverdachte [medeverdachte 1] afgetrokken maar deze handeling kan niet gekwalificeerd worden als een geweldshandeling. Daarnaast is er ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen. Verdachte heeft ook geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Indien de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij aangever enkel van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft getrokken, niet volgt, dient verdachte alsnog vrijgesproken te worden van de poging doodslag. Het is immers onduidelijk wie welke geweldshandelingen heeft verricht. Daarnaast blijkt uit de forensisch medische letselrapportage dat de kans op overlijden nagenoeg nihil was en dat het totale letselbeeld zowel veroorzaakt kon worden door eenmalig inwerkend stomp botsend geweld als door meer dan één keer inwerkend stomp botsend geweld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat er sprake is geweest van twee separate vechtpartijen op dezelfde plaats. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte geen enkele bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen de aangevers. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 2] , aangezien hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de geweldsuitoefening tegen aangever [slachtoffer 2] . Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging indien de rechtbank tot het oordeel komt dat hij een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever [slachtoffer 1] heeft gehad, omdat er sprake is geweest van noodweer. Aangever [slachtoffer 1] lag bovenop medeverdachte [medeverdachte
1] . [medeverdachte 1] riep daarom om hulp en verdachte heeft aangever van [medeverdachte 1] afgetrokken. Verdachte heeft daarbij proportioneel gehandeld. Van hem kon in deze situatie niet gevergd worden dat hij weg zou lopen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan
vrijspreken. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] . Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld, zoals dat ten laste is gelegd, hebben gebruikt tegen aangever [slachtoffer 2] . Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger van de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd, namelijk poging tot doodslag, en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit het forensisch medisch letselrapport blijkt dat de kans op overlijden van aangever [slachtoffer 1] door het op hem uitgeoefende geweld vrijwel nihil was, zodat er geen aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden als gevolg van het geweld. Daarom kan een poging tot doodslag niet worden bewezen.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 18 mei 2024 op de [adres] in Harlingen. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . Ik heb [slachtoffer 1] van [medeverdachte 1] afgetrokken. Ik gooide hem gewoon op de grond ernaast. Ik heb hem er misschien wat hardhandig afgetrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was met mijn vriend (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )die nu in het ziekenhuis ligt. Hij kwam in botsing met een jongen. Deze jongen begon hem te beledigen. Ongeveer een kwartier/20 minuten later kwam deze jongen met 3 of 4 vrienden van hem. Ze stonden op de kade dingen naar ons te schreeuwen, zo van kom dan. Mijn vriend raakte opgehitst en die ging die kant uit. Ik rende achter hem aan. Ik wilde hem stoppen. Ik had mijn vriend beet. Op dat moment begonnen ze mij aan te vallen. Ze begonnen op mij in te slaan, volgens mij met zijn tweeën of drieën. Ze gooiden mij op de grond. Ik kan mij herinneren dat ik 2 keer in mijn gezicht ben geslagen en 1 keer op mijn gezicht ben geschopt voordat ik bewusteloos raakte. Toen ik op de grond lag ben ik 3 keer geschopt of geslagen. Het laatste wat ik mij herinner is dat ik zag dat er een voet naar mijn gezicht kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Er begon een gevecht tussen ongeveer 4 of 5 personen en een man. Ze sloegen hem waardoor hij op de grond belandde. Ik heb nog nooit iemand zo hard geslagen zien worden. Ze gebruikten al hun krachten in hun slaan. Het slaan heb ik heel duidelijk gezien.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 2 augustus 2024, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
[verdachte] heeft gevochten met die Spaanse man
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )van het filmpje.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 18 juli 2024, opgenomen op pagina 378 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
[verdachte] pakte hem
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )beet en heeft hem losgetrokken. [verdachte] heeft met die man gevochten. Zij sloegen hard op elkaar in. Er werd geslagen op elkaars hoofd. Ik heb gezien dat [verdachte] heeft geslagen tegen het hoofd. De man is tijdens het vechten knock- out gegaan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 juli 2024, opgenomen op pagina 474 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] :
U vraagt mij of ik heb gezien wat [verdachte] heeft gedaan. Ik zag dat er van beide kanten klappen werden uitgedeeld, dat [verdachte] een paar klappen kreeg en dat hij ook klappen uitdeelde. Degene die knock-out lag
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] )was volgens mij alleen met [verdachte] aan het vechten. U vraagt mij of ik heb gezien hoe het kwam dat die ene knock-out lag. Volgens mij gaf [verdachte] hem een uppercut tegen de kaak. Dit heb ik later gehoord.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] afgetrokken en hem op de grond gegooid. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat er vervolgens een gevecht is ontstaan tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] waarbij verdachte aangever (onder meer) tegen het hoofd heeft geslagen. [medeverdachte 1] verklaart ook dat er hard werd geslagen en dat aangever tijdens het gevecht knock-out is gegaan. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] vindt steun in de verklaringen van [medeverdachte 2] en [naam] .
[medeverdachte 2] en [naam] verklaren beiden dat zij hebben gezien dat verdachte heeft gevochten met aangever [slachtoffer 1] . [naam] verklaart daarnaast ook nog dat hij na de vechtpartij heeft gehoord dat verdachte aangever een “uppercut” tegen de kaak heeft gegeven, waardoor aangever knock-out is gegaan. Deze verklaring bevestigt dan ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat aangever tijdens het
gevecht met verdachte knock-out is gegaan.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam] bruikbaar is voor het bewijs. De enkele omstandigheid dat die verklaring niet geheel overeenkomt met de overige verklaringen uit het dossier, maakt deze verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeggebracht door emoties die gepaard gaan met een delict als het onderhavige, dan wel als gevolg van (bovenmatig) middelengebruik. Het gaat om de totale indruk die de verklaring maakt en de wijze waarop die verklaring is afgelegd. De verklaring van [naam] komt op de hierboven genoemde punten overeen met de overige bewijsmiddelen en bevestigt die bewijsmiddelen ook.
De rechtbank overweegt verder dat het handelen van verdachte, het op de grond gooien van aangever en meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam slaan, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarin zich vitale onderdelen, zoals de hersenen, bevinden. Ook verdachte moet zich, als normaal denkend mens, bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De gedragingen van verdachte kunnen bovendien naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank overweegt tot slot dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt en dat er ten aanzien van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen, waardoor er sprake is van medeplegen. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 18 mei 2024 op de [adres] in Harlingen. [medeverdachte 3] kwam bij ons. Hij zei dat hij ruzie had met twee mannen en vroeg of we mee wilden gaan. Ik ben meegegaan. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] liepen ook mee. [medeverdachte 2] kreeg een woordenwisseling met de Fransman
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 1] stond bij mij en [medeverdachte 1] . Hij probeerde de boel zelfs een beetje te tussen. Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . Zij gaven elkaar over en weer klappen. [medeverdachte 1] lag op de grond, [slachtoffer 1] lag bovenop hem. Ik heb [slachtoffer 1] van [medeverdachte 1] afgetrokken. Ik gooide hem gewoon op de grond ernaast. Ik heb hem er misschien wat hardhandig van afgetrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was met mijn vriend (
de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )die nu in het ziekenhuis ligt. Hij kwam in botsing met een jongen. Deze jongen begon hem te beledigen. Ongeveer een kwartier/20 minuten later kwam deze jongen met 3 of 4 vrienden van hem. Ze stonden op de kade dingen naar ons te schreeuwen, zo van kom dan. Mijn vriend raakte opgehitst en die ging die kant uit. Ik rende achter hem aan. Ik wilde hem stoppen. Ik had mijn vriend beet. Op dat moment begonnen ze mij aan te vallen. Ze begonnen op mij in te slaan, volgens mij met zijn tweeën of drieën. Ze gooiden mij op de grond. Ik kan mij herinneren dat ik 2 keer in mijn gezicht ben geslagen en 1 keer op mijn gezicht ben geschopt voordat ik bewusteloos raakte. Toen ik op de grond lag ben ik 3 keer geschopt of geslagen. Het laatste wat ik mij herinner is dat ik zag dat er een voet naar mijn gezicht kwam.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 24 mei 2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wil aangifte doen. Ik kan mij niks herinneren van de ruzie. Ik werd 5 dagen later wakker in het ziekenhuis.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 9 juli 2024, opgenomen op pagina 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
Ik heb hem
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] )een paar stoten gegeven. Ik heb hem nog een tik gegeven. Dat was met mijn vuist op zijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Deze beelden zijn afkomstig van een webcam die gericht is op de [adres] in Harlingen. Ik zie dat er op de [adres] , ter hoogte van het afgemeerde schip [naam] , meerdere personen druk heen en weer rennen/lopen, op elkaar springen, vallen en opstaan waardoor ik de indruk krijg dat er wordt gevochten. Ik zie dat 1 persoon op de grond blijft liggen. Ik zie dat 1 persoon door een NN-verdachte in de richting van het afgemeerde schip [naam] wordt geduwd. Ik zie dat NN-verdachte het slachtoffer met kracht duwt en zichzelf hierbij met zijn benen schrap zet op de grond. Ik zie dat het slachtoffer door de duw van NN- verdachte van de kade valt, in de richting van het schip [naam] valt en uit beeld verdwijnt. Enkele minuten later wordt deze persoon zwaargewond in het gangboord van het schip [naam] aangetroffen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Er begon een gevecht. Ongeveer 4 of 5 personen die aan het intrappen waren op een man. Ze sloegen hem waardoor hij op de grond belandde. Toen hij op de grond lag schopten zij hem nog steeds tegen zijn lichaam en hoofd. De man probeerde op te staan, maar de personen schopten nog steeds in zijn gezicht. Hij raakte hierdoor bewusteloos. Ik heb nog nooit iemand zo hard geslagen zien worden. Ze gebruikten al hun krachten in hun slaan en schoppen. Ik ben nog steeds onder de indruk over de hoeveelheid geweld die ze gebruikten. Eén persoon schopte hem naar de grond. Toen waren er op zijn minst 2 andere personen die een stapje terugnamen en vervolgens met een aanloopje hem in het gezicht schopten en op zijn lichaam. Toen zag ik dat het slachtoffer buiten kennis raakte en zag dat ze nog steeds tenminste 2 of 3 keer met een aanloopje aankwamen. Toen hij stil op de grond lag, trapten ze in ieder geval 1 keer op zijn hoofd en 1 keer op zijn lichaam. Het schoppen en slaan heb ik heel duidelijk gezien.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het in vereniging plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of
materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij behoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 18 mei 2024 op enig moment een woordenwisseling is ontstaan tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en aangevers. Medeverdachte [medeverdachte 3] is vervolgens naar zijn vrienden gelopen en heeft aangegeven dat hij ruzie had met twee mannen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de kade opgelopen en zijn zij op zoek gegaan naar de twee mannen. Dat blijken aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat de groep van verdachte zich uitdagend en provocerend gedroeg richting aangevers. Aangever [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd de situatie te sussen maar dit is niet gelukt. Vanuit de groep is vervolgens geweld gebruikt richting de twee aangevers waarbij op basis van voornoemde bewijsmiddelen in ieder geval vastgesteld kan worden dat aangever [slachtoffer 2] van de kade is geduwd en op een afgemeerd schip terecht is gekomen en dat aangever [slachtoffer 1] door meerdere personen tegen het lichaam en het hoofd is geslagen en geschopt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1 subsidiair volgt dat verdachte één van de personen is geweest die aangever tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen beide aangevers. Verdachte en medeverdachte zijn welbewust een bijna zekere confrontatie aangegaan met beide aangevers. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 3] ruzie had gehad met twee mannen en toch is hij, samen met de medeverdachten, op zoek gegaan naar deze twee mannen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om de confrontatie aan te gaan met de mannen of met hen te vechten. De rechtbank kan dit echter niet rijmen met het feit dat de groep van verdachte direct op zoek is gegaan naar de twee mannen nadat medeverdachte [medeverdachte 3] had aangegeven dat hij ruzie met hen had. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat de groep van verdachte zich provocerend gedroeg en uit was op een confrontatie. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Hij heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er werd geroepen “kom we pakken hem”. Aangezien beide aangevers geen Nederlands spreken, moet dit zijn geroepen door iemand uit de groep van verdachte. Verdachte verklaart zelf ook nog dat aangever [slachtoffer 1] de boel probeerde te sussen. Dit heeft de groep van verdachte er echter niet van weerhouden om geweld te plegen tegen beide aangevers. Gelet op deze omstandigheden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de groep van verdachte die avond uit was op geweld.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen beide aangevers heeft geleverd. Het bewust op zoek gaan naar de confrontatie met de aangevers, op de manier zoals hiervoor is beschreven, levert naar het oordeel van de rechtbank, in onderhavige zaak, op zichzelf al een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan dat geweld op. Die bijdrage is nog extra versterkt door het feit dat verdachte ook daadwerkelijk forse geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Het feit dat er tijdens de vechtpartij min of meer twee groepjes zijn ontstaan en niet vastgesteld kan worden dat verdachte ook geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] , doet aan voorgaand oordeel niet af. De groep van verdachten heeft immers gezamenlijk de confrontatie met aangevers gezocht, waarbij het vervolgens min of meer toevallig is geweest wie tegen welke aangever geweldshandelingen heeft verricht.
De rechtbank overweegt tot slot dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte zichzelf mocht verdedigen op de manier zoals hij dat heeft gedaan, nadat hij aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] had gehaald. De groep van verdachte heeft immers zelf de confrontatie gezocht met de slachtoffers. Zij waren degenen die zich provocerend en uitdagend gedroegen. Daar komt bij dat verdachte had kunnen en moeten weglopen op het moment dat hij aangever [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 1] had afgehaald. Verdachte heeft dit nagelaten.