ECLI:NL:RBNNE:2025:1963

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
24/884
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van bezwaar inzake erkenning Nederlandse onderwijsbevoegdheid

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Dienst Uitvoering Onderwijs, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om haar aanvraag voor erkenning van de Nederlandse onderwijsbevoegdheid niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank beoordeelt of de beslissing van verweerder rechtmatig was, gezien het feit dat eiseres haar bezwaarschrift na de wettelijke termijn van zes weken had ingediend. Eiseres stelde dat zij het besluit pas in de tweede helft van augustus 2023 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat eiseres te laat was met het indienen van haar bezwaar en dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de termijnoverschrijding rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Dienst Uitvoering Onderwijs, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder (gemachtigde: mr. N. Fazli).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van verweerder om het bezwaarschrift van eiseres niet inhoudelijk te behandelen. Eiseres is het niet eens met deze beslissing. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordeelt de rechtbank of de beslissing rechtmatig is genomen door verweerder.

Het verloop van de procedure

2.1.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor erkenning van de Nederlandse onderwijsbevoegdheid. Met het besluit van 22 juni 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 14 september 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met de bestreden beslissing van 23 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij haar bezwaarschrift later heeft ingediend dan de wettelijke termijn van zes weken [1] en omdat zij hiervoor geen goede reden heeft gegeven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden beslissing en verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Op 23 april 2025 heeft de rechtbank het beroep op zitting behandeld. Daaraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

De beoordeling door de rechtbank

3. In deze beslissing is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het bezwaar van eiseres. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Standpunten van partijen

5.1.
Eiseres voert aan dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Aanvankelijk heeft eiseres verweerder laten weten dat zij het besluit heeft ontvangen in de tweede helft van juli 2023. Zij heeft deze vergissing later gecorrigeerd door verweerder te laten weten dat zij het besluit pas in de tweede helft van augustus 2023 heeft ontvangen. Tussen het kennisnemen van het besluit en het indienen van bezwaar op 14 september 2023, zijn dus hooguit zo’n vijf weken verstreken.
5.2.
Ook voert eiseres aan dat zij door de beslissing van verweerder om haar bezwaar niet inhoudelijk te behandelen, onevenredig hard getroffen is. Er heeft nu geen inhoudelijke belangenafweging plaatsgevonden. Eiseres voert aan dat zij daar een uitzonderlijk groot belang bij heeft, omdat zij haar werk als docent nu niet kan voortzetten.
5.3.
Verweerder vindt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Op de vraag waarom zij haar bezwaar te laat heeft ingediend, heeft eiseres verklaard dat zij het besluit van 22 juni 2023 heeft ontvangen in de tweede helft van juli 2023. Verweerder merkt op dat eiseres dan in de gelegenheid is geweest om binnen de termijn van zes weken een bezwaarschrift in te dienen. Dit heeft eiseres niet gedaan. Nadat zij hierom niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar, heeft eiseres aan verweerder laten weten dat zij het besluit pas in de tweede helft van augustus 2023 heeft ontvangen. Dit zou betekenen dat het poststuk zo’n zeven weken onderweg is geweest. Ook omdat eiseres alle andere poststukken van verweerder wel tijdig heeft ontvangen, acht hij haar tweede verklaring weinig geloofwaardig.
Wat vindt de rechtbank?
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vast staat dat eiseres eerst bij verweerder heeft verklaard dat zij het besluit heeft ontvangen in de tweede helft van juli 2023. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres haar tweede verklaring, en beroepsgrond dat zij het besluit pas in augustus 2023 heeft ontvangen, onvoldoende heeft onderbouwd. Zo blijkt uit de stukken dat het adres van eiseres ongewijzigd is. Ook kan uit de stukken worden afgeleid dat eiseres alle andere poststukken van verweerder wel tijdig heeft ontvangen. Op de zitting is dit door haar ook niet weersproken. Daarnaast heeft eiseres op zitting verklaard dat zij geen contact heeft opgenomen met verweerder, toen zij het besluit ontving. De rechtbank merkt op dat het redelijk is om dit wel van een belanghebbende te verwachten, wanneer hij een besluit pas na zeven weken ontvangt. Ten slotte merkt de rechtbank op dat, zo eiseres het besluit in de tweede helft van augustus 2023 heeft ontvangen, zij dan alsnog drie weken heeft gewacht met het maken van bezwaar.
5.5.
Dit alles maakt dat rechtbank het betoog van eiseres niet aannemelijk vindt. Het besluit is van 22 juni 2023. Dit betekent dat de wettelijke bezwaartermijn verstreek op
4 augustus 2023. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt op 14 september 2023. Hieruit volgt de conclusie dat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van wettelijke termijn van zes weken. Eiseres was dus ruim te laat [2] .
5.6.
Verder vindt de rechtbank dat er geen sprake is van een onevenredige beslissing. Een logisch gevolg van het niet inhoudelijk behandelen van een bezwaar is, dat er dan geen belangenafweging plaats vindt. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt het griffierecht niet terug. Ook krijgt ze geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze verplichting staat in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Raadpleeg hiervoor artikel 6:9 van de Awb.