ECLI:NL:RBNNE:2025:1921

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
18-221536-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door verdachte in groepsverband

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 18 mei 2024, toen de verdachte samen met anderen een confrontatie zocht met twee slachtoffers, wat leidde tot een vechtpartij. De verdachte heeft één van de slachtoffers met kracht van een kade geduwd, waardoor het slachtoffer op een lager gelegen schip viel en ernstig gewond raakte. Het andere slachtoffer werd meermalen geschopt en geslagen, wat leidde tot bewusteloosheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van feit 1, omdat niet bewezen kon worden dat hij zelf geweld heeft gebruikt tegen het eerste slachtoffer. De rechtbank achtte de poging tot doodslag op het tweede slachtoffer wel bewezen, evenals de openlijke geweldpleging tegen beide slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-221536-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 8 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met
geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of naar de grond heeft geslagen/gebracht en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of gebroken ribben en/of een klaplong, heeft toegebracht, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond, te duwen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen),
(- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te [plaatsnaam] openlijk, te weten, op/aan/bij de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen - een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door
(- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of naar de grond te slaan/brengen en/of (vervolgens) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet op en/of tegen het hoofd te schoppen en/of (daarmee/vervolgens) bewusteloos te schoppen en/of die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) vanaf een (hoge) kade (in/op het gangboord/dek van een (aangemeerd) schip) en/of tegen het lichaam en/of naar de grond te
duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zelf geweld heeft gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast kan ook niet bewezen worden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de personen die wel geweld hebben gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1] .
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 2 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever [slachtoffer 2] zou komen te overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer 2] een forse duw gegeven terwijl hij nabij de rand van de kade stond. Aangever is hierdoor van de kade gevallen en op een schip terechtgekomen dat aan de kade lag. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte en de medeverdachten hebben zelf de confrontatie gezocht met de aangevers. Daarnaast had verdachte weg kunnen en moeten lopen op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] hem bij aangever [slachtoffer 2] had weggehaald. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte en de medeverdachten de confrontatie hebben gezocht met aangevers, nadat er al sprake was geweest van een woordenwisseling tussen aangevers en één van de medeverdachten. Doordat zij de confrontatie hebben gezocht met aangevers, is er een gevecht ontstaan waarbij ook verdachte betrokken was. Verdachte heeft dan ook een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat is gebruikt tegen beide aangevers.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Er is ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer andere personen ten aanzien van het geweld tegen deze aangever.
Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger. De raadsman heeft betoogd dat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van alle onder feit 2 ten laste gelegde handelingen. Verdachte heeft namelijk geen voorwaardelijk opzet gehad op de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 2] uit een reflex een duw gegeven, omdat zij in een worsteling waren geraakt. Verdachte wist niet dat aangever door de duw op een boot terecht zou komen, maar verwachtte dat aangever in het water terecht zou komen. Verdachte wist ook niet wat het hoogteverschil was tussen de kade en de boot. Hetgeen aan verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd kan wel bewezen worden verklaard. Vanuit de groep, waar verdachte deel van uitmaakte, is geweld gepleegd richting beide aangevers. Verdachte heeft de groep ondersteund en heeft een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de persoon of de personen die wel geweld, zoals dat ten laste is gelegd, hebben gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1] . Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger van de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 april 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 18 mei 2024 op de [adres] in [plaatsnaam] . Ik ben in een worsteling terecht gekomen met een man
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ). Ik heb de man van de kade geduwd. Ik heb hem met twee handen een flinke duw gegeven. De man stond met zijn rug naar het schip. Het klopt dat wij allebei vrij dicht bij de rand van de kade stonden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 24 mei 2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wil aangifte doen. Ik kan mij niks herinneren van de ruzie. Ik werd 5 dagen later wakker in het ziekenhuis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam] :
Deze beelden zijn afkomstig van een webcam die gericht is op de [adres] in [plaatsnaam] . Ik zie dat er op de [adres] , ter hoogte van het afgemeerde schip [naam] , meerdere personen druk heen en weer rennen/lopen, op elkaar springen, vallen en opstaan waardoor ik de indruk krijg dat er wordt gevochten. Ik zie dat 1 persoon door NN-verdachte in de richting van het afgemeerde schip [naam] wordt geduwd. Ik zie dat NN-verdachte het slachtoffer met kracht duwt en zichzelf hierbij met zijn benen schrap zet op de grond. Ik zie dat het slachtoffer door de duw van NN-verdachte van de kade valt, in de richting van het schip [naam] valt en uit beeld verdwijnt. Enkele minuten later wordt deze persoon zwaargewond in het gangboord van het schip [naam] aangetroffen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2024, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 18 mei 2024 waren wij op de [adres] in [plaatsnaam] . Ik, verbalisant [naam] , zag dat een tweede slachtoffer op een schip in het gangboord lag. Ik zag dat een andere collega van de Marechaussee hulp bood aan het slachtoffer. Ik vroeg haar of dit slachtoffer gewond was. Ik hoorde haar zeggen dat het een mannelijk slachtoffer was, welke een hoofdwond rechts achter op het hoofd en in zijn gezicht had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2024, opgenomen op pagina 117 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam] :
Ik, verbalisant, deed onderzoek naar de valhoogte van slachtoffer [slachtoffer 2] . Tijdens de verzorging van het slachtoffer [slachtoffer 2] zijn er meerdere fotos gemaakt van de plaats delict. Ik zie dat er meerdere medewerkers van de hulpdiensten in het gangboord en op het dek van het schip staan. Ik zie dat de medewerkers rechtop staan en nog ruim onder het niveau van de [adres] staan. Rekening houdend met een gemiddelde lengte van de medewerkers van 1,80 meter, schat ik in dat de valhoogte van slachtoffer [slachtoffer 2] minimaal 2 meter en maximaal 3 meter is.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer 2] van de kade heeft geduwd waardoor aangever van de kade is gevallen en in het gangboord van een lager gelegen, afgemeerd schip terecht is gekomen. Aangever is bij de val ernstig gewond geraakt en was buiten bewustzijn toen hij werd aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het intreden van de dood is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft
aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat aangever met zijn rug naar het schip stond toen verdachte hem een duw gaf en dat zowel verdachte als aangever dicht bij de rand van de kade stond. Verdachte heeft ook verklaard dat hij aangever, met twee handen, een harde duw heeft gegeven. Dat verdachte aangever een harde duw heeft gegeven, blijkt ook uit de beschrijving van de camerabeelden. Door de politie wordt beschreven dat verdachte het slachtoffer met kracht duwt en dat verdachte zichzelf daarbij met beide benen schrap zet op de grond. Het slachtoffer valt vervolgens achterover van de kade. Hij wordt enige tijd later in het gangboord van het schip aangetroffen. Op basis van fotos die op dat moment van de kade en het schip zijn gemaakt, wordt de valhoogte van aangever [slachtoffer 2] op minimaal twee en maximaal 3 meter ingeschat.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aangever [slachtoffer 2] met kracht een duw te geven terwijl aangever dicht bij en met zijn rug naar de rand van de kade stond, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever ruggelings van de kade zou vallen en daarbij, enkele meters lager, op het afgemeerde schip terecht zou komen en daardoor zou (kunnen) komen te overlijden. Door iemand met kracht te duwen, is de kans immers groot dat diegene uit balans raakt en achterover valt. Als iemand daardoor een val van tenminste twee meter naar beneden maakt en op een schip terechtkomt, is de kans dat diegene ten gevolge van die val komt te overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Ook verdachte moet zich, als normaal denkend mens, bewust zijn geweest van die kans. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij dacht dat aangever in het water zou vallen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte heeft geweten dat aangever op het schip terecht zou komen nu het zeer goed te zien was dat langs heel de kade schepen waren afgemeerd.
Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard dat beide aangevers van het schip kwamen toen de groep van verdachte de confrontatie met hen zocht. Daarnaast heeft verdachte tijdens het verhoor bij de politie op 2 augustus 2024 verklaard dat hij heeft gezien dat aangever “landde” en dat hij het schip zag. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt ook dat er een groot afgemeerd schip naast de kade lag en dat de vechtpartij naast dit schip plaatsvond. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte wist dat aangever door de duw op het schip terecht zou komen.
Door aangever [slachtoffer 2] met kracht de kade af te duwen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] op het afgemeerde schip terecht zou komen en als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De gedragingen van verdachte zijn naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op dat gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg dat aangever zou komen te overlijden heeft aanvaard. Dat aangever onder invloed van alcohol of andere verdovende middelen was, zoals de verdediging heeft opgemerkt, doet daar niet aan af. Integendeel, de toestand van aangever was dusdanig dat ook een val in het water een dodelijke afloop had kunnen hebben.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aan verdachte ten laste gelegde poging doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt tot slot dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er ten aanzien van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en één of meer anderen en dat daarmee het medeplegen zoals ten laste is gelegd niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 9 juli 2024, opgenomen op pagina 212 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R024042 van 11 november 2024, inhoudend de verklaring van verdachte;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 mei 2024, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 24 mei 2024, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 mei 2024, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Het gaat dan om het in vereniging plegen van geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Voor een bewezenverklaring daarvan is immers vereist dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het groepsgeweld en of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het groepsgeweld van voldoende gewicht is. Daarbij behoeft deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Evenmin is vereist dat wordt vastgesteld welke persoon uit de groep welke geweldshandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 18 mei 2024 op enig moment een woordenwisseling is ontstaan tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangevers. Medeverdachte [medeverdachte] is vervolgens naar zijn vrienden gelopen en heeft aangegeven dat hij ruzie had met twee mannen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] de kade opgelopen en zijn zij op zoek gegaan naar de twee mannen. Dat blijken aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn. De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat de groep van verdachte zich uitdagend en provocerend gedroeg richting aangevers. Aangever [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd de situatie te sussen maar dit is niet gelukt. Vanuit de groep is vervolgens geweld gebruikt richting de twee aangevers waarbij op basis van voornoemde bewijsmiddelen
in ieder geval vastgesteld kan worden dat aangever [slachtoffer 2] door verdachte is geslagen en van de kade is geduwd waardoor hij op een afgemeerd schip terecht is gekomen en dat aangever [slachtoffer 1] door meerdere personen tegen het lichaam en het hoofd is geslagen en geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen beide aangevers. Verdachte en medeverdachte zijn welbewust een bijna zekere confrontatie aangegaan met beide aangevers. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] ruzie had gehad met twee mannen en toch is hij, samen met de medeverdachten, op zoek gegaan naar deze twee mannen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om de confrontatie aan te gaan met de mannen of met hen te vechten. De rechtbank kan dit echter niet rijmen met het feit dat de groep van verdachte direct op zoek is gegaan naar de twee mannen nadat medeverdachte [medeverdachte] had aangegeven dat hij ruzie met hen had. Daarnaast blijkt ook uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat de groep van verdachte zich provocerend gedroeg en uit was op een confrontatie. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Hij heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er werd geroepen “kom we pakken hem”. Aangezien beide aangevers geen Nederlands spreken, moet dit zijn geroepen door iemand uit de groep van verdachte. Verdachte verklaart zelf dat hij heeft geroepen dat aangever [slachtoffer 2] hem maar moest slaan als hij dat wilde. Gelet op deze omstandigheden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de groep van verdachte die avond uit was op geweld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen beide aangevers heeft geleverd. Dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte één van de personen is geweest die aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of geschopt, doet aan dit oordeel niet af. Het bewust op zoek gaan naar de confrontatie met de aangevers, op de manier zoals hiervoor is beschreven, levert naar het oordeel van de rechtbank, in onderhavige zaak, op zichzelf al een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan dat geweld op. Die bijdrage wordt nog extra versterkt door het feit dat verdachte ook daadwerkelijk geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 2 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. primair
hij op 18 mei 2024 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] met kracht vanaf een hoge kade in het gangboord van een aangemeerd schip heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 18 mei 2024 te [plaatsnaam] openlijk, te weten op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] meermalen en met kracht tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en naar de grond te
slaan en vervolgens meermalen en met kracht tegen het hoofd te schoppen en daarmee
bewusteloos te schoppen en die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en vervolgens met kracht vanaf een hoge kade in het gangboord
van een aangemeerd schip te duwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. primair poging tot doodslag
3. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 2 primair en voor feit 3 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 31 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie passend is.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad voor
de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 15 april 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 februari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Verdachte heeft samen met een aantal anderen de confrontatie gezocht met de slachtoffers, waarbij de groep van verdachte zich provocerend gedroeg. Dit heeft er toe geleid dat een vechtpartij is ontstaan tussen de groep van verdachte en de twee slachtoffers. Verdachte heeft één van de slachtoffers geslagen en met kracht van een hoge kade geduwd. Het slachtoffer is door die duw van de kade gevallen en op een afgemeerd schip terechtgekomen. Hij is hierdoor ernstig gewond geraakt. Ook het andere slachtoffer is ernstig gewond geraakt tijdens de vechtpartij. Hij is meermalen geschopt en geslagen, waaronder tegen het hoofd, en is hierdoor bewusteloos geraakt. Dat er sprake is geweest van zeer ernstig geweld blijkt ook wel uit de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. De getuigen beschrijven het geweld als schokkend en van een buitensporige gewelddadigheid. Verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat het geweld veel impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt ook wel uit de vorderingen tot schadevergoeding die zij hebben ingediend en uit de videoboodschap van aangever [slachtoffer 2] , die ter zitting is getoond en waarvan een vertaling is voorgelezen. Daarbij komt dat dit soort feiten bijdragen aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, zeker nu de feiten in het openbaar zijn gepleegd en verdachte en de overige betrokkenen bewust de keuze hebben gemaakt om met niemand te praten over wat er was gebeurd.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van verdachte
De Raad heeft een rapport opgemaakt over verdachte. Uit dit rapport volgt dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Verdachte gaat naar school en heeft werk. Daarnaast heeft hij een positieve vrijetijdsbesteding en er bestaan geen zorgen over het sociale netwerk van verdachte. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en de afspraken met de jeugdreclassering. Ook zijn ouders hebben hier goed aan meegewerkt. Verdachte beschikt over voldoende sociale- en oplossingsvaardigheden waardoor de Raad de kans op herhaling als heel laag inschat. Gelet op de ernst van de feiten adviseert de Raad een jeugddetentie op te leggen, die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast vindt de Raad een deels voorwaardelijke werkstraf een passende straf voor verdachte. Verdachte kan door de uitvoering van een werkstraf ervaren dat zijn gedrag consequenties heeft. Daarnaast kan hij door het uitvoeren van een werkstraf verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag en zich daarna weer gaan richten op de toekomst.
Straf
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop, omdat de poging doodslag en de openlijke geweldpleging zijn voortgekomen uit een en hetzelfde feitencomplex. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, zij het na enige tijd, openheid van zaken heeft gegeven en ter terechtzitting spijt heeft betuigd richting de slachtoffers. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat met de eis van de officier van justitie en het advies van de Raad onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht het in deze zaak passend en geboden om een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank legt daarnaast een werkstraf van 40 uren op.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.021,63 ter vergoeding van materiële schade en 1.130,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door een gemachtigde van Slachtofferhulp Nederland.
Ook [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 74.068,36 ter vergoeding van materiële schade en 70.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is de vordering, namens de benadeelde partij, toegelicht door zijn raadsman, mr. R. Spoelstra.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] voor een vierde deel toegewezen dient te worden, aangezien verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen informatie beschikbaar is over de huidige medische situatie van de benadeelde partij. Daarnaast is de vordering complex waardoor behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van 107,63. Dit betreffen de taxikosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. De overige gevorderde materiële schadeposten kunnen door de verzekeraar worden vergoed. De vordering ten aanzien van de immateriële schade kan worden toegewezen.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] niet- ontvankelijk moet worden verklaard, omdat die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezen verklaarde. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1] , is hij (mede) verantwoordelijk voor de geleden schade en de daaruit voortvloeiende kosten.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat een deel van de materiële schadeposten door een zorgverzekeraar vergoed zouden kunnen worden merkt de rechtbank het volgende op. De achterliggende gedachte van materiële schadevergoeding is dat een slachtoffer schadeloos gesteld moet worden, uiteraard indien hij of zij het verzoek om schadevergoeding deugdelijk heeft onderbouwd, er een causaal verband is tussen het incident en de kostenposten en het gevorderde bedrag redelijk is. Dat het slachtoffer niet beschikt over een zorgverzekering doet in die zin dan ook niet ter zake. De wettelijke zorgverzekeringplicht strekt immers niet tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Daarbij komt dat de benadeelde partij, ook indien hij wel een zorgverzekering zou hebben afgesloten, ervoor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de veroorzaakte kosten van medische behandeling. Dat het wellicht voor de hand zou hebben gelegen dat hij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken, doet hieraan op zichzelf niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
De rechtbank zal de gehele vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering slechts voor een vierde deel toe te wijzen, zoals door de officier van justitie is voorgesteld. Verdachte heeft het strafbare feit immers samen met anderen gepleegd. Dat betekent dat zij naar civielrechtelijke maatstaven (groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Dat niet is vast te stellen dat verdachte zelf ook geweldshandelingen heeft verricht tegen [slachtoffer 1] , maakt dit niet anders.
Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde
partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de schadeposten ten aanzien van de medische kosten die de benadeelde partij in Nederland en Frankrijk heeft gemaakt dan ook deels toewijzen. De rechtbank verwijst daarbij naar de overweging die hierboven is opgenomen ten aanzien van het ontbreken van een zorgverzekering. De rechtbank overweegt verder nog het volgende.
De schadevergoedingsverplichting van verdachte kan worden verminderd als er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht moet allereerst worden vastgesteld of die benadeelde partij ook feitelijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Is dat het geval, dan moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate de aan de benadeelde partij toe te rekenen omstandigheden en die aan verdachte toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij de avond van 18 mei 2024 agressief en opgefokt was en als eerste een klap heeft gegeven. De benadeelde partij heeft in zijn slachtofferverklaring ook aangegeven dat hij wijzer had moeten zijn en dat hij nooit op de groep had gereageerd als hij niet dronken was geweest. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is echter ook van oordeel dat dit eigen aandeel beperkt is gebleven. De benadeelde partij is immers uitgedaagd door de groep van verdachte, zij hebben zich provocerend gedragen en hebben de confrontatie met de benadeelde partij gezocht. Het geweld dat vervolgens is toegepast is disproportioneel geweest en was niet voorzienbaar voor de benadeelde partij.
De rechtbank zal daarom rekening houden met een percentage van 10 % eigen schuld.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van een bedrag van 15.521,73 ( 17.034,82 + 211,54 = 17.246,36, minus 10%) voor de medische kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen, de kosten voor toekomstig verlies van arbeidsvermogen en de toekomstige zorgkosten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als rechtstreeks gevolg van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van een tweetal zwellingen op het hoofd, een snijwond op het rechter slaapbeen, een schaafwond op de rechterarm, meerdere hersenkneuzingen, een aantal gebroken ribben met een minimale klaplong en een kneuzing van
de rechterschouder.
De rechtbank zal de immateriële schade op dit moment, op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, naar maatstaven van billijkheid vaststellen op 12.500,-. De rechtbank houdt, zoals hiervoor bij de bespreking van de materiële schade is overwogen, rekening met een percentage van 10 % eigen schuld. De rechtbank wijst daarom een bedrag van 11.250,- toe.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, aangezien de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het onder feit 3 bewezenverklaarde samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en kosten
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024. De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, te weten
59 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van
20 dagenzal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 3.151,63 (zegge: drieduizend honderdeenenvijftig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.021,63 aan materiële schade en 1.130,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 en 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van 26.771,73 (zegge: zesentwintigduizend zevenhonderdeenenzeventig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 15.521,73 aan materiële schade en 11.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.C. Koelman en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2025.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.