ECLI:NL:RBNNE:2025:1909

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
18-055689-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Productie van metamfetamine in drugslaboratorium met overschrijding van redelijke termijn

Op 26 februari 2021 werd, naar aanleiding van een melding, een in werking zijnde drugslaboratorium aangetroffen in Friesland. Dit leidde tot het onderzoek SORA, waarbij ook een tweede drugslaboratorium in Groningen werd ontdekt. In totaal zijn er acht verdachten in beeld gekomen. De verdachte heeft samen met zijn huisgenoot metamfetamine geproduceerd. De rechtbank legt, mede gezien de overschrijding van de redelijke termijn en de beperkte rol van de verdachte, een taakstraf op van 120 uren op. De verdachte heeft zich slechts één dag actief met de productie bemoeid. De rechtbank heeft de zaak behandeld op meerdere zittingen en heeft de verdachte vrijgesproken van eerdere tenlasteleggingen. De rechtbank overweegt dat de productie van synthetische drugs ernstige gevaren met zich meebrengt en dat de straf moet afschrikken. De verdachte heeft zijn leven inmiddels verbeterd en is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank houdt rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de lange periode van schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank concludeert dat de taakstraf passend is, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-055689-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ),
wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijk onderzoek ter terechtzitting van 24 maart 2025, 25 maart 2025, 26 maart 2025 en 25 april 2025. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 8 juni 2021 en 9 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 9 november 2021, ten laste gelegd dat:
Hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 26 februari 2021, te [plaats] , in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 94,2 kilogram 1-metamfetamine tartraat, en/of
- ongeveer 90 liter metamfetamine (en BMK in zure vloeistof), en/of
- ongeveer 60 liter metamfetamine (en BMK in aceton),
in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan ‘wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde, in de variant van medeplegen van het bereiden en bewerken van metamfetamine. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 26 februari 2021 betrokken is geweest bij het produceren van de synthetische drugs. Daarbij komt dat verdachte van meet af aan een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijs aanwezig is dat verdachte op 26 februari 2021 metamfetamine heeft bereid en bewerkt, gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de periode voorafgaand aan 26 februari 2021. Tevens is vrijspraak bepleit van het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van metamfetamine.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De politie Noord-Nederland krijgt op 26 februari 2021 een TCI melding met de inhoud: “Op locatie [adres] in [plaats] wordt drugs geproduceerd”. De locatie blijkt de helft van een vrijstaande loods. Op basis van de TCI informatie is diezelfde dag om 21.24 uur de loods binnengetreden. In de loods is een in werking zijnde drugslaboratorium aangetroffen. Hierop is een onderzoek gestart genaamd SORA.
Gedurende het onderzoek ontstaat, op basis van berichten uit een inbeslaggenomen telefoon en een tapgesprek, het vermoeden dat er op het adres [adres] in [plaats] ook een drugslaboratorium heeft gezeten. Op 10 maart 2021 is het achterste gedeelte van de losstaande schuur behorende bij dit perceel binnengetreden en zijn restanten van een drugslaboratorium aangetroffen. Uiteindelijk zijn er acht verdachten in beeld gekomen.
De rechtbank zal per verdachte beoordelen of er sprake is van een strafbare betrokkenheid bij deze drugslaboratoriums, een en ander specifiek ten aanzien van het aan die verdachte ten laste gelegde.
Aantreffen drugslaboratorium [plaats]
Op 26 februari 2021 zijn [verdachte] en [medeverdachte] aangehouden in het drugslaboratorium aan de [adres] in [plaats] . [2]
In het drugslaboratorium zijn onder meer drie blauwe vaten aangetroffen waarvan er twee wit en één lichtroze poeder bevatten (L2-A). De totale hoeveelheid poeder is 94,2 kilogram. Een willekeurige bemonstering is onderzocht en bevat metamfetamine (vermoedelijk als tartraatzout). [3]
Verder zijn twee blauwe vaten met in totaal ongeveer 90 liter lichtzure lichtroze vloeistof aangetroffen (L5-A en L5-B). Beide vaten zijn bemonsterd, onderzocht en blijken metamfetamine (en BMK in een zwak zure waterige stof te bevatten). [4]
Ook zijn drie witte 30 liter jerrycans met in totaal ongeveer 60 liter lichtbruine vloeistof aangetroffen (L13-A). Een willekeurige bemonstering is onderzocht en bevat metamfetamine (en BMK in aceton). [5]
In het onderzoeksmateriaal is dus metamfetamine aangetoond. Metamfetamine is vermeld op lijst I van de Opiumwet. [6]
Verdachte ( [verdachte] ) heeft bekend dat hij op 26 februari 2021 samen met [medeverdachte] is afgereisd naar de loods in [plaats] om werkzaamheden te verrichten in een drugslaboratorium. Verdachte wist dat [medeverdachte] zich met een ander bezighield met de productie van metamfetamine. In het drugslaboratorium waren vaten en spullen aanwezig om deze drug te maken en verdachte heeft geholpen met het legen en overgieten van emmers en vaten. [7] Verdachte hielp ook met het tillen van vaten en zware emmers met grondstoffen. [8] Verder heeft verdachte uit witte jerrycans 70 liter afgemeten die vervolgens in blauwe vaten gingen. [9]
Overwegingen
De rechtbank overweegt dat uit de door verdachte verrichte handelingen, te weten het overgieten en mengen van verschillende stoffen, blijkt van het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van metamfetamine. Alle vier genoemde begrippen zien op handelingen die met betrekking tot een stof kunnen worden gepleegd. De begrippen bereiden, verwerken en bewerken (artikel 2 onder B van de Opiumwet) sluiten nauw bij elkaar aan en hebben nauwelijks onderscheiden betekenis. Het begrip bereiden heeft ook nauwelijks een andere betekenis dan het begrip vervaardigen (artikel 2 onder D van de Opiumwet).
Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat de strafbedreiging van beide delicten (artikel 2 onder B en artikel 2 onder D van de Opiumwet) gelijk is, zodat rubricering onder het ene dan wel het andere begrip, geen gevolgen heeft voor de maximaal op te leggen straf.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen en overweging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 februari 2021 in [plaats] hoeveelheden metamfetamine heeft bereid, bewerkt, verwerkt en vervaardigd.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat bewijs ontbreekt voor betrokkenheid van verdachte in de periode voorafgaand aan 26 februari 2021, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2021, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt en vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het bereiden, bewerken en verwerken
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het vervaardigen
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 104 dagen met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest en een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft zich gedurende tweeëneenhalf jaar gehouden aan schorsingsvoorwaarden, een behandeling bij [naam] succesvol afgerond en zijn leven in positieve zin veranderd. Ook dient rekening gehouden te worden met de beperkte rol van verdachte bij het feit, zijn proceshouding en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de productie van metamfetamine.
Op 26 februari 2021 is verdachte met zijn huisgenoot [medeverdachte] vanuit Amsterdam naar het platteland van Friesland afgereisd. Verdachte is op verzoek van [medeverdachte] meegegaan, maar wist wel dat hij behulpzaam zou zijn in een drugslaboratorium. Verdachte heeft geholpen met het legen, overgieten en tillen van emmers en vaten. Niet blijkt dat verdachte kennis had van het productieproces van metamfetamine. Ook blijkt niet dat hij contact heeft gehad met anderen dan [medeverdachte] .
Het produceren van synthetische drugs is een zeer ernstig strafbaar feit.
De productie van synthetische drugs, zoals de harddrug metamfetamine, brengt ernstige gevaren met zich mee. Zo bestaat er gevaar voor brand, ontploffing en het vrijkomen van giftige stoffen. Uit het dossier blijkt dat de kok ( [medeverdachte] ) herhaaldelijk wijst op het dodelijke gevaar van de in zijn ogen gebrekkige ventilatie. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs vrijwel altijd illegaal gedumpt, wat zeer schadelijk is voor het milieu.
Ook gaat de productie van en de handel in harddrugs gepaard met diverse vormen van ondermijnende criminaliteit, omdat er snel en veel geld wordt verdiend. Dit gaat veelal gepaard met zware en georganiseerde criminaliteit, waarbij geweld dan wel dreiging daarmee niet wordt geschuwd.
Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend werken. Verslaafden aan harddrugs plegen, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 25 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het meest recente reclasseringsrapport van 14 januari 2025, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker van de Reclassering Nederland (locatie Amsterdam).
Hieruit blijkt onder meer dat verdachte vanwege een laag inkomen en schuldenproblematiek een financieel motief had voor zijn handelen. Ook het ontbreken van zinvolle dagbesteding en het sociale netwerk van verdachte waren destijds risicofactoren.
Inmiddels heeft verdachte zijn leven beter op orde. Het contact met zijn toenmalige huisgenoot is verbroken. Verdachte heeft inkomen uit werk en hij heeft zijn schulden afgelost. Ook heeft verdachte behandeling (gericht op delictpreventie) gevolgd en positief afgerond. Er is geen sprake van een delictpatroon en het risico op herhaling is door de reclassering ingeschat als laag.
Bij een veroordeling is door de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Interventies of toezicht wordt niet nodig geacht. Er zijn geen contra-indicaties voor de uitvoering van een taakstraf.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegenover de verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zo’n handeling worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen bij de inverzekeringstelling van verdachte op 27 februari 2021 en geëindigd op 26 februari 2023. Er is dus sprake van een overschrijding. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden bekend aan de zijde van het openbaar ministerie dan wel de verdediging die deze overschrijding verontschuldigen. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding dient te worden verdisconteerd in de straf op nader te bepalen wijze.
Straf
Vanwege het ondermijnende en lucratieve karakter van de productie van synthetische drugs moeten straffen voldoende afschrikwekkende werking hebben. Voor deelname aan een drugslaboratorium worden daarom in de regel doorgaans langdurige gevangenisstraffen opgelegd.
De rechtbank zal in plaats van een gevangenisstraf aan verdachte een taakstraf opleggen, omdat verdachte slechts één dag een actieve bijdrage heeft geleverd aan de productie van metamfetamine en vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte op 27 februari 2021 in verzekering is gesteld. De bewaring is op 2 maart 2021 bevolen, waarna op 10 maart 2021 de gevangenhouding is gelast. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst per 10 juni 2021. Op 20 december 2023 is het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis toegewezen.
De rechtbank concludeert dat verdachte 104 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De voorlopige hechtenis is gedurende 924 dagen (tweeëneenhalf jaar) geschorst, waarbij verdachte zich in die gehele periode moest houden aan voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij [naam] .
De rechtbank overweegt dat de duur van het voorarrest, te weten 104 dagen, zou kunnen worden opgelegd als taakstraf van 208 uren. De rechtbank ziet echter geen redenen om een hogere taakstraf op te leggen dan 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, die zij passend en geboden acht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de ouderdom van het feit, de positieve persoonlijke ontwikkelingen in het leven van verdachte en de lange periode waarin hij zich heeft gehouden aan schorsingsvoorwaarden.
Voorgaande betekent praktisch voor verdachte, vanwege de aftrek van het voorarrest te berekenen naar de maatstaf van 2 uren per dag voorarrest, dat hij geen taakstraf hoeft te verrichten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H. van der Werff en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. M. Linde en mr. R.G. Bakker-Dees, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2025.
Mr. H. van der Werff en mr. H.M. Lenting zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met het proces-verbaal nummer 2021052624 (genaamd SORA), doorgenummerd 1 tot en met 1684, met losse aanvullingen. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van voornoemd dossier.
2.Pagina’s 1056A en 1058.
3.Pagina’s 1120 en 1151.
4.Pagina’s 1120 en 1151.
5.Pagina’s 1121 en 1151.
6.Pagina 1152.
7.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 24 maart 2025.
8.Pagina 593.
9.Pagina 597.