ECLI:NL:RBNNE:2025:1861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/18/243927 / JE RK 25-217
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [naam kind]. De Raad verzocht om deze maatregelen vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen die volgens hen aanwezig zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad grote zorgen zijn over [naam kind], die al langere tijd niet naar school gaat, in contact komt met de politie en gedragsproblemen vertoont. Echter, de kinderrechter oordeelt dat de ouders, ondanks hun tekortkomingen, niet voldoende zijn aangetoond dat zij de noodzakelijke hulp niet accepteren of benutten. De Raad heeft niet overtuigend kunnen maken dat de verzochte maatregelen enige meerwaarde hebben in de huidige situatie. De kinderrechter concludeert dat de complexe problematiek van [naam kind] de macht van de professionele hulpverlening te boven gaat en dat de verzoeken van de Raad om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden afgewezen. De kinderrechter wijst de verzoeken af, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/243927 / JE RK 25-217
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd.
over
[naam kind],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [naam kind] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder]
die woont in [woonplaats]
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
[naam vader],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat mr. M. Schlepers, die kantoor houdt in Groningen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Amsterdam,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
23 april 2025, dat de kinderrechter op diezelfde datum heeft ontvangen. Daarin verzoekt de Raad de kinderrechter om [naam kind] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, ook voor de duur van één jaar. De Raad verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.2.
Op 13 mei 2025 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de vader, bijgestaan door zijn advocaat, [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] namens de GI en [naam vertegenwoordiger] die de Raad vertegenwoordigt. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met [naam kind] gesproken.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
[naam kind] is een jongen van zestien jaar oud. Zijn ouders oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
2.3.
Toen [naam kind] drie jaar was, zijn zijn ouders uit elkaar gegaan. Hij is toen bij zijn moeder blijven wonen. Toen hij vijf was, is hij bij zijn vader gaan wonen.
2.4.
Het contact tussen [naam kind] en zijn moeder is nadien verminderd. Sinds 2016 is er (vrijwel) geen contact meer.
2.5.
In de periode 2017-2018 kwam naar voren dat er veel ruzie bij de vader thuis was, vader met een alcoholprobleem kampte en [naam kind] in toenemende mate gedragsproblemen vertoonde. In deze periode is er spoedhulp van Elker ingeschakeld en naschoolse opvang via het zogenoemde Samenhuis. In 2021 is de diagnose ADHD bij [naam kind] gesteld en heeft hij daarvoor medicatie gekregen. In de zomer van dat jaar is hij voor het eerst naar de dagbesteding van de [naam instantie] gegaan. Dit is gebeurd nadat hij op school was geschorst wegens grensoverschrijdend gedrag. In 2022 is er wel weer enige schoolgang geweest. In 2022 kwam [naam kind] in toenemende mate in beeld bij de politie in verband met vechtpartijen. In 2023 is hulpverlening van Saul bij de vader thuis ingezet. In eerste instantie leek dit tot meer rust in de thuissituatie te leiden, maar later namen de zorgen weer toe. Zo is [naam kind] meermalen van huis weggelopen en bleef er veel ruzie thuis. In juli 2024 is [naam kind] op een groep bij Elker gaan wonen omdat de situatie thuis niet langer houdbaar was. Hij verbleef in de weekenden soms bij de vader. Ook bij Elker liep [naam kind] meermalen weg. Het verblijf bij Elker is beëindigd omdat [naam kind] daar niet goed te handhaven was. Op of omstreeks 19 november 2024 is hij op een groep bij [naam woongroep] in [plaats woongroep] gaan wonen.
2.6.
In december 2024 heeft de Raad de kinderrechter verzocht om een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. Deze verzoeken zijn door de kinderrechter bij beschikking van 7 januari 2025 afgewezen. In die beschikking is, onder andere, het volgende te lezen:
Er is voldaan aan de eerste wettelijke voorwaarde voor een ondertoezichtstelling. Er bestaan grote zorgen over [naam kind] . Hij heeft al jaren ernstige gedragsproblemen. Als gevolg daarvan komt hij met de politie in aanraking en gaat hij niet meer naar school en heeft hij ook geen andere vorm van zinvolle dagbesteding. De zorgen zijn zo groot dat gezegd kan worden dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Er is echter niet voldaan aan de tweede wettelijke voorwaarde. De Raad vindt dat de ouders de noodzakelijke hulp onvoldoende accepteren of weten te benutten. De Raad heeft dit in het rapport en tijdens de mondelinge behandeling echter niet concreet genoeg kunnen maken. Feit is immers dat de ouders hebben meegewerkt aan één van de meest verstrekkende beslissingen die binnen het kader van de jeugdzorg kan worden genomen: het eigen kind ergens anders laten wonen. Het kan ook niet blijken dat de ouders zich wat betreft de toekomst tegen een uithuisplaatsing verzetten. In het rapport van de Raad is te lezen dat de vader ervoor kiest dat [naam kind] op een plaats verblijft waar kan worden onderzocht of, en, zo ja, hoe hij kan terugkeren naar huis. De advocaat van de vader heeft ook benadrukt dat de vader [naam kind] in de huidige situatie niet naar huis zal halen. Er is ook geen teken dat de moeder zich verzet. Het enkele feit dat de vader ook eigen problematiek heeft en op zijn tijden boos is op de hulpverlening omdat het niet lukt met [naam kind] , moge zo zijn, maar die omstandigheden hebben de plaatsing uit huis kennelijk niet in de weg gestaan. Dat de vader onmachtig is, zoals de Raad ook in het rapport schrijft, is ook niet zo’n overtuigend argument. Immers, ook de hulpverlening lijkt onmachtig als het erom gaat hoe om te gaan met complexe problematiek van [naam kind] . Het verblijf bij Elker verliep niet zoals iedereen had gehoopt. Ook verscheen [naam kind] pas omstreeks 13.00 uur, een half uur te laat, op de afspraak met de kinderrechter. Hij kwam toen net uit bed, had zijn nachtkleding nog aan en zijn medicatie niet ingenomen.
In verband met het bovenstaande komt ook de bredere vraag op welke meerwaarde een ondertoezichtstelling hier heeft. De Raad heeft ook dat niet concreet weten te maken. De GI, die tijdens de mondelinge behandeling haar visie gaf, zag die meerwaarde in elk geval niet.
2.7.
Het verblijf bij [naam woongroep] is beëindigd. [naam kind] is weggestuurd wegens wangedrag. Sinds 21 februari 2025 verblijft [naam kind] af en aan weer bij de vader. Hij komt en gaat daar zoals het hem goeddunkt. Ook in 2025 is [naam kind] weer in aanraking gekomen met politie en justitie.
2.8.
[naam kind] wordt tot de zitting in [naam kind] strafzaak (in de zomer van 2025) begeleid door de jeugdreclassering van de GI. Dit gebeurt in een vrijwillig kader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Die verzoeken worden onderbouwd met een onderzoeksrapport. De concluderende passages in dat rapport luiden als volgt:
Er is een ondertoezichtstelling nodig voor [naam kind] , om de volgende redenen:
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van jou, [naam kind] . Jij groeit langdurig op in een instabiele en onveilige opvoedomgeving waardoor je schade lijdt aan jouw sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. Je laat gedrag zien dat vaker wordt gezien bij kinderen die dit hebben meegemaakt en wat vaak duidt op trauma en/of hechtingsproblematiek. Het is je ouders onvoldoende gelukt om jou te bieden wat jij hierin nodig hebt. Je moeder is al acht jaar niet betrokken in jouw leven. Je vader lukt het niet omdat hij niet vanuit jouw belang denkt/kan denken maar vanuit zijn eigen en het hem niet lukt om te voldoen aan de verzwaarde opvoedbehoefte die jij van hem vraagt. Daarnaast zijn er op meerdere gebieden grote zorgen over jou. Jij gaat niet naar school/dagbesteding, hebt onduidelijkheid over je woonperspectief en bent veelvuldig in contact met politie/justitie door jouw delictgedrag. Aan je gedrag wordt gezien dat je lijdt onder de huidige situatie en hier last van hebt (vechtpartijen, weglopen, eigen gang gaan).
Je ouders zijn op dit moment deels bereid, maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Jouw moeder heeft geen contact met jou en is daardoor niet in staat om het gezag goed uit te oefenen en jouw opvoeding en verzorging goed vorm te geven. Je vader erkent onvoldoende zijn eigen aandeel in de gemelde zorgen, waardoor de intrinsieke motivatie ontbreekt om te werken aan het wegnemen van de zorgen. Je vader heeft zijn eigen wisselende kijk op de situatie, wat voor onduidelijkheid voor jou zorgt, maakt dat hij niet in staat is om de situatie daadwerkelijk en duurzaam te veranderen. Je vader stelt zijn eigen belangen boven die van jou. Je vader is wisselend in het accepteren van hulp en het zich houden aan afspraken, waardoor er geen duurzame verbeteringen zijn geweest en de zorgen over jou onveranderd blijven en toenemen. Ondanks de inzet van verschillende vormen van hulpverlening is de ontwikkelingsbedreiging nog niet afgewend/afgenomen.
Binnen de ondertoezichtstelling zal bezien moeten worden in hoeverre jouw vader in staat is om de verzorging en opvoeding van jou weer zelf binnen een voor jou aanvaardbare termijn te dragen en of dit binnen een voor jou aanvaardbare termijn kan.
De RvdK verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar. De RvdK vindt dit een passende termijn, gezien de ernst, duur en complexiteit van de problematiek en de hoeveelheid aan hulpverlening die al is ingezet. De RvdK verzoekt om de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting de maatregel te laten uitvoeren, omdat zij tevens vanuit het strafadvies de beoogde gecertifieerde instelling zijn voor de uitvoering van de jeugdreclasseringsmaatregel. De William Schrikker Stichting sluit goed aan bij jouw cognitieve mogelijkheden.
De RvdK vindt, ondanks dat jij op dit moment thuis bij je vader verblijft, een machtiging tot uithuisplaatsing voor jou, [naam kind] , noodzakelijk. Door zowel jouzelf als je vader wordt gezegd dat jij niet bij je vader thuis kan blijven wonen. Jullie hebben continu ruzie, je luistert niet naar je vader, loopt weg en jullie lopen beiden op jullie tenen. Er is een groot risico op (forse) escalatie(s) tussen jullie. Je vader heeft tegen alle afspraken/adviezen in jou in februari 2025 in huis genomen vanuit [naam woongroep] . Het Sociaal Team had al samen met Elker en Saul bepaald dat het perspectief van jou op dit moment niet meer bij je vader ligt. De RvdK sluit zich hierbij aan. Je vader luistert hier niet naar, ook al is hij (wisselend) van mening dat jij niet thuis kan wonen. De RvdK kan zich voorstellen dat het voor je vader ingewikkeld is om emotionele toestemming te geven aan jou dat je ergens anders verblijft.
De RvdK vindt het echter wel in jouw belang dat je ergens anders gaat wonen, op een plek waar je de aandacht, structuur en hulpverlening en ondersteuning krijgt die je nodig hebt om weer tot ontwikkeling te komen. De RvdK verzoekt daarom een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, zodat de gecertificeerde instelling zo spoedig mogelijk een passende plek voor jou kan vinden. De RvdK meent dat een machtiging uithuisplaatsing van jou bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk en in het belang is van jouw verzorging en opvoeding.
De RvdK vindt een plaatsing van jou in de gesloten jeugdhulp niet passend. Een plaatsing in een gesloten setting is naar de mening van de RvdK niet in jouw belang en zal jou mogelijk meer schaden, dan dat het zal bijdragen aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging.
Wat betreft de duur van de uithuisplaatsing verzoekt de RvdK een machtiging voor één jaar, nu de RvdK inschat dat deze periode (minimaal) nodig is om aan verbetering te werken. Dit hangt samen met de inschatting dat voor jou, Peter- Jan, een termijn van één jaar aanvaardbaar is om onzekerheid over je toekomstperspectief te verdragen. Binnen de ondertoezichtstelling dient bekeken te worden waar je definitieve woonperspectief ligt.
Met de aanvaardbare termijn wordt gedoeld op de periode die een jongere kan overbruggen in onzekerheid over zijn opvoedingsperspectief zonder dat zijn ontwikkeling verdergaande ernstige schade oploopt. De aanvaardbare termijn is geen vaste termijn. De inschatting van de aanvaardbare termijn is een momentopname en afhankelijk van meerdere factoren zoals leeftijd en ontwikkeling. De actuele situatie zal in de toekomst opnieuw moeten worden onderzocht om een goede afweging voor iedere jongere te kunnen maken.
De RvdK heeft overwogen om de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel voor jouw beide ouders te onderzoeken. Je moeder is al acht jaar niet in jouw leven en oefent geen gezag uit. Je vader is wel in jouw leven, maar geeft aan dat hij niet langer financieel verantwoordelijkheid over jou wil dragen en als laatste redmiddel zichzelf uit het gezag zou willen laten zetten (wat niet zomaar gaat). Voor jou is het van groot belang, om verder scheefgroeit in je ontwikkeling te voorkomen, dat je niet belast wordt met verschillende meningen over je verblijfplaats. Jouw vader is vanuit zijn zorgen snel kritisch wat voor jou onduidelijkheid creëert. Echter, een gezagsbeëindigende maatregel is een heel ingrijpende maatregel. De RvdK vindt de stap van de lichtere maatregel van ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment meer passend dan deze ingrijpende maatregel. Binnen de ondertoezichtstelling kan worden onderzocht of het overgaan tot deze maatregel wel of niet noodzakelijk en passend is.

4.De standpunten

Het standpunt van de vader
4.1.
De vader maakt zich grote zorgen over [naam kind] . De vader stemt in met alles dat de situatie kan verbeteren. Als een ondertoezichtstelling kan helpen stemt de vader daar dus ook mee in. Er moet iets gebeuren want [naam kind] glijdt steeds verder af en de hulpverlening die is ingezet is niet effectief geweest.
Het standpunt van [naam kind]
4.2.
wil graag weer op een groep wonen, zoals in het verleden. Hij wil niet naar een pleeggezin. Nu is hij soms bij zijn vader, soms bij vrienden, en soms elders, net hoe het uitkomt. Hij heeft ongein uitgehaald maar het gaat wel beter nu. Hij is gestopt met blowen.

5.De beoordeling

5.1.
Een ondertoezichtstelling is een vorm van jeugdzorg waarbij de uitoefening van het gezag door een ouder wordt beperkt. Het is een ingrijpende maatregel die alleen mag worden genomen als aan alle daarvoor in de wet gestelde eisen is voldaan (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Die eisen komen, samengevat weergegeven, erop neer dat (i) het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, (ii) de ouder die het gezag uitoefent de zorg die nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen niet of niet voldoende accepteert of daadwerkelijk benut en (iii) de kinderrechter wel de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de gezagdragende ouder binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn weer zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging kan dragen.
5.2.
Een machtiging tot uithuisplaatsing wordt alleen verleend als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, zie artikel 1:265b, eerste lid, BW.
5.3.
Van belang bij de beoordeling zijn ook de grond- en mensenrechten, waaronder artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie borgt. Ook andere rechten kunnen een rol spelen, zoals de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM).
5.4.
De verzoeken van de Raad worden afgewezen. Dit is vanwege het volgende.
5.5.
Er zijn grote zorgen over [naam kind] . Dat is al langer het geval. Dit is ook uitgebreid beschreven in het Raadsrapport. [naam kind] gaat al langere tijd niet naar school en heeft ook verder geen zinvolle dagbesteding, hij komt in contact met de politie, is agressief en blijft soms meerdere nachten zo maar weg. De zorgen worden maar niet minder ondanks de inzet van hulpverlening en zijn zo groot dat gezegd kan worden dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is dan ook geen twijfel aan dat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen waar artikel 1:255 BW van spreekt, aanwezig zijn.
5.6.
Als het alleen ging om de ernst van de ontwikkelingsbedreigingen zou de kinderrechter de verzoeken van de Raad ook onmiddellijk toewijzen. Echter, de wet stelt meer eisen. In dit verband is van belang dat in de Raadsrapportage is te lezen:
“de ouders zijn deels bereid maar onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren.”
“de vader erkent onvoldoende zijn eigen aandeel in de gemelde zorgen, waardoor de intrinsieke motivatie ontbreekt om te werken aan het wegnemen van de zorgen”
“de vader heeft zijn eigen wisselende kijk op de situatie, wat voor onduidelijkheid voor [naam kind] zorgt, maakt dat hij niet in staat is om de situatie daadwerkelijk en duurzaam te veranderen.”
“de vader stelt ook zijn eigen belangen boven die van [naam kind] . De vader is wisselend in het accepteren van hulp en het zich houden aan afspraken, waardoor er geen duurzame verbeteringen zijn geweest en de zorgen over jou onveranderd blijven en toenemen.”
5.7.
Deze algemene stellingen worden in het Raadsrapport slechts zeer beperkt geconcretiseerd. Zo wordt gewag gemaakt van het feit dat de vader niet bij de schoolafspraak van 21 januari 2025 was en dat hij de beschikking van de kinderrechter van 7 januari 2025 niet heeft willen laten zien aan het Sociaal Team en tegenover hen heeft aangegeven niet meer open te staan voor gezinsbegeleiding. Deze feiten zijn onvoldoende om de verstrekkende conclusie te rechtvaardigen dat hulpverlening niet wordt geaccepteerd of benut. Niet elke mening of gedraging die niet in lijn is met wat de hulpverlening wil, kan tot die conclusie leiden. Het staat elke burger vrij om eigen meningen te uiten en om niet alle privacygevoelige informatie te delen. Veel belangrijker is, en daar heeft de Raad het eigenlijk niet over in het rapport, dat de ouders, zoals in de beschikking van 7 januari 2025 ook is overwogen, hebben ingestemd met de uithuisplaatsing van [naam kind] , eerst bij Elker en later bij [naam woongroep] .
5.8.
Het rapport van de Raad, zo moet ook worden vastgesteld, is niet onproblematisch daar waar het vermeldt dat “Je vader heeft tegen alle afspraken/adviezen in jou in februari 2025 in huis genomen vanuit [naam woongroep] . Het Sociaal Team had al samen met Elker en Saul bepaald dat het perspectief van jou op dit moment niet meer bij je vader ligt.” Deze passage impliceert een gebrek aan medewerking die niet wordt bevestigd door andere informatie. Tijdens de mondelinge behandeling werd ondubbelzinnig duidelijk dat het verblijf van [naam kind] bij [naam woongroep] door deze organisatie is beëindigd vanwege [naam kind] wangedrag. Pas daarna heeft de vader hem weer in huis genomen. Ook bleek dat er in het vrijwillige kader inmiddels weer een nieuwe woonplek voor [naam kind] in beeld is.
5.9.
Een veel passender conclusie is dat niemand grip krijgt op het complexe gedrag van [naam kind] . Dat lukt de ouders niet, maar ook Elker en [naam woongroep] is het niet gelukt. Kennelijk is sprake van een dusdanig ingewikkelde kindproblematiek dat deze ook de macht van de professionele hulpverlening te boven gaat. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verzochte kinderbeschermingsmaatregelen in deze situatie enige meerwaarde hebben. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd haar visie hierop gegeven. Net als tijdens de mondelinge behandeling van 24 december 2024, gaf de GI aan niet in te zien hoe zij meer kan bewerkstelligen dan er al gebeurt in het vrijwillige kader. De GI heeft in deze omstandigheden ook geen “stok achter de deur” om resultaten af te dwingen. De GI gaf aan wel heil te zien in de mogelijkheden die de jeugdreclassering tot zijn beschikking heeft. Tot de strafzitting van, zo begrijpt de kinderrechter, juli 2025 wordt de jeugdreclassering van de GI op vrijwillige basis ingezet en de Raad heeft de rechtbank in die strafzaak, zo heeft de Raad verklaard, geadviseerd om bij een veroordeling jeugdreclassering op te leggen. Het is ook niet zo dat, zo heeft de GI ook toegelicht, de jeugdreclassering niet inzet op zorg voor of behandeling van de minderjarige. Deze toevoeging werd gegeven in reactie op de opmerking van de Raad dat de Raad in zo’n ernstige situatie als deze gaat voor de “zorgkant” en niet voor de “strafkant”. Conclusie is dat toewijzing van de verzoeken van de Raad in de gegeven omstandigheden vooral zou leiden tot teleurgestelde verwachtingen en meer bureaucratie.
5.10.
Uit het bovenstaande volgt dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat aan de tweede voorwaarde van artikel 1:255 BW is voldaan. Ook is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die voortvloeien uit het wettelijke en verdragsrechtelijke kader. Dit dwingt tot afwijzing van de verzoeken van de Raad.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025, in aanwezigheid van C.E. Braaksma als griffier.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep kan door de Raad zelf, maar moet voor anderen door een advocaat, worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.