ECLI:NL:RBNNE:2025:1803

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
18.072155.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van feitelijke aanranding en ontucht met een kind wegens gebrek aan wettig bewijs

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding en ontucht met een kind. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 1 december 2023, waarbij de verdachte, de grootvader van het slachtoffer, werd beschuldigd van het aanraken van zijn kleindochter onder haar kleding. De officier van justitie vorderde veroordeling op basis van de verklaringen van het slachtoffer en een ooggetuige, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak en betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van het slachtoffer vertoonden inconsistenties en de rechtbank kon niet vaststellen wat er precies was gebeurd. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, omdat het verhaal van de verdachte vaak tegenover dat van het slachtoffer staat. In dit geval was er onvoldoende steun voor de verklaringen van het slachtoffer vanuit andere bronnen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat het ontbreken van voldoende wettig bewijs niet voldeed aan de vereiste mate van zekerheid voor een veroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.072155.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[gedaagde] ,
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 april 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppelo.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2023 te Haren Gn, gemeente Groningen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- door een arm om die [slachtoffer] te slaan, althans door haar vast- en of beet
te pakken, en/of (vervolgens)
- met zijn, verdachtes, arm in de kleding (onesie) van die [slachtoffer] te gaan,
en/of (vervolgens)
- ( onverhoeds) met zijn hand naar de vagina van die [slachtoffer] te reiken en/of
(vervolgens)
- de vagina van die [slachtoffer] aan te raken,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten en/of wrijven van en/of over de buik en/of vagina en/of billen van die
[slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2023 te Haren Gn, gemeente Groningen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten en/of wrijven van en/of over de buik en/of vagina en/of billen van die
[slachtoffer] ;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. [naam 1] heeft aangifte gedaan namens haar dochter [slachtoffer] en zij is bovendien ooggetuige. [naam 1] zag de hand van verdachte onder de onesie van [slachtoffer] bewegen, waarop een schrikreactie van [slachtoffer] volgde en zij de rits dichtdeed. [slachtoffer] heeft helder en duidelijk verklaard dat verdachte tussen haar lippen wreef en aan haar plasser zat, onder haar onderbroek, en dat verdachte met zijn blote vingers op haar lichaam zat. Deze verklaring past bij de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd dat hij een domme fout had gemaakt door met zijn hand de anus of vagina van [slachtoffer] aan te raken. Ter zitting heeft verdachte zijn verhaal veranderd en heeft hij aangegeven dat hij [slachtoffer] alleen op de onderzijde van de rug heeft aangeraakt en dat hij niet in haar onesie is geweest. Dit valt niet met elkaar te rijmen. Verdachte heeft druk uitgeoefend door een arm om [slachtoffer] heen te slaan en op enig moment met zijn hand in haar onesie te zitten. De combinatie met de familieband, het leeftijdsverschil en het onverhoedse karakter van zijn aanraking maakt dat sprake is van dwang.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om een rechtspsycholoog onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer] . Tot slot heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om de broer en het zusje van [slachtoffer] te horen.
Oordeel van de rechtbank
De kern van het aan verdachte gemaakte verwijt is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn kleindochter [slachtoffer] . Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier hiervoor onvoldoende wettig bewijs bevat. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken bewijstechnisch lastig zijn. Het verhaal van een verdachte staat vaak tegenover het verhaal van een slachtoffer, waardoor het moeilijk is om vast te stellen wat er precies is gebeurd. Het komt in zedenzaken dan ook veelal aan op de betrouwbaarheid van de afgegeven verklaringen, en de vraag of die verklaringen op onderdelen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op 1 december 2023 een boekje van verdachte en zijn partner (haar oma) had gekregen dat onder meer ging over het menselijk lichaam. Verdachte zat die avond op een gegeven moment samen met [slachtoffer] op de bank in de woonkamer, waarbij [slachtoffer] tegen verdachte aan zat of lag en verdachte een arm om haar heen had geslagen. De broer en zus van [slachtoffer] bevonden zich ook in de woonkamer. Moeder [naam 1] , vader [naam 2] en oma [naam 3] bevonden zich in de (buurt van de) keuken.
[slachtoffer] geeft in haar verklaring tijdens het studioverhoor aan dat verdachte op een gegeven moment onder haar onesie haar lichaam had aangeraakt. Zij benoemt eerst dat verdachte haar aanraakte op haar plasser, nadat hij met zijn vingers haar onesie van boven tot beneden had opengeritst. Verdachte had haar onderbroek naar beneden gedaan en had over haar plasser gewreven. Iets later verklaart zij dat haar onderbroek niet naar beneden was gegaan, maar dat verdachte met zijn hand onder haar onderbroek was gegaan, dat hij met zijn blote vingers aan haar blote lichaam zat en dat dit minder dan een seconde had geduurd. Daarna verklaart zij dat zij niet heeft gemerkt dat verdachte haar onesie had opengeritst. Tot slot geeft zij over de aanraking aan dat de hand van verdachte niet op haar plasser is geweest, maar wel op haar blaas.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van [slachtoffer] meerdere inconsistenties bevat. Niet alleen over de gedragingen van verdachte maar ook over de bredere context waarin deze zouden hebben plaatsgevonden, zoals de personen die op dat moment in de woonkamer aanwezig waren. Met name is voor de rechtbank van belang dat [slachtoffer] wisselend verklaart over de plek van aanraking, wat maakt dat niet goed kan worden bepaald wat volgens [slachtoffer] zelf nu precies de plek is waar verdachte haar heeft aangeraakt. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet tot uitgangspunt kan worden genomen ter bewijs van de ten laste gelegde gedragingen. Verder overweegt de rechtbank dat de verklaring van [naam 1] over wat [slachtoffer] haar heeft verteld, een de-auditu (van-horen-zeggen) verklaring betreft. In dit geval kan aan dat deel van de verklaring geen gewicht worden toegekend omdat de informatie over de aanrakingen afkomstig is uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] .
[naam 1] heeft daarnaast verklaard dat zij zelf heeft waargenomen dat verdachte zijn hand onder de onesie van [slachtoffer] op haar heup of rug had. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat hij de domme fout had gemaakt dat hij achterlangs met zijn hand de vagina of anus van [slachtoffer] aanraakte.Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij [slachtoffer] kort op haar bil heeft aangeraakt, ongeveer ter hoogte van de onderrug. In samenhang met de verklaring van [naam 1] dat zij heeft gezien dat verdachte zijn hand op de heup of rug van [slachtoffer] had, kan (hoogstens) worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] inderdaad op haar bil heeft aangeraakt. Voor de overige ten laste gelegde feitelijkheden ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs.
Vervolgens dient bezien te worden of het aanraken van een bil, zoals hiervoor beschreven, als ontuchtige handeling dient te worden beschouwd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De vaststelling dat verdachte de bil van [slachtoffer] heeft aangeraakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet onverenigbaar met de verklaringen die verdachte over de situatie heeft afgelegd. Verdachte heeft consequent bestreden dat hij ontuchtig heeft gehandeld. Hij heeft, in essentie, aangegeven dat hij samen met [slachtoffer] op de bank met het boekje bezig was en dat [slachtoffer] hem vroeg waar verschillende onderdelen in het lichaam zaten, waarop verdachte deze op haar lichaam aanwees. Hierbij zou het ook zijn gegaan over de darmen en de (uitgang van de) endeldarm, die verdachte bij [slachtoffer] op haar lichaam zou hebben aangewezen. Op basis van het dossier valt niet uit te sluiten dat dit scenario heeft plaatsgevonden en dat verdachte kortstondig de bil van [slachtoffer] heeft aangeraakt ter illustratie van de plek van de endeldarm of anus. Naar het oordeel van de rechtbank kleeft aan een die handeling binnen de context van uitleg over het menselijk lichaam geen ontuchtig karakter, nu dit geen handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. Het kortstondig aanwijzen van lichaamsdelen in deze specifieke context, tijdens het lezen van een boek over het menselijk lichaam in de woonkamer in aanwezigheid van andere familieleden door een opa bij een kleinkind, is naar het oordeel van de rechtbank niet onbehoorlijk of in strijd met de goede zeden.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat hiermee niet is gezegd dat bepaalde handelingen als beschreven in (delen van) de verklaring van [slachtoffer] niet gebeurd zouden zijn. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet vaststellen welk scenario zich precies heeft afgespeeld en dat dus het door verdachte geschetste scenario ook mogelijk is. Daarmee is niet met de vereiste mate van zekerheid vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd. Dat maakt dat verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. H.J. Schuth,en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. M. Raven, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 mei 2025.