ECLI:NL:RBNNE:2025:171

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
18-167036-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor aanranding op 6 oktober 2019 en veroordeling voor aanranding op 29 juli 2022 met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee aanrandingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanranding die op 6 oktober 2019 zou hebben plaatsgevonden, omdat de aangifte onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. Echter, voor de aanranding op 29 juli 2022 oordeelde de rechtbank dat de verklaring van de aangever betrouwbaar was en voldoende steunbewijs had. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, evenals een taakstraf van 100 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, wat een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever betekende. De rechtbank hield rekening met de impact van het feit op de aangever en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de straf passend was, gezien de ernst van het bewezen verklaarde en het recidiverisico van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/167036-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. ​
hij in of omstreeks 29 juli 2022 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermaals) vastpakken en/of betasten en/of masseren, althans het aanraken, van de penis en/of ballen van deze [slachtoffer] , welke feitelijkheid en/of geweld bestaat uit:
- het (meermaals) onverhoeds leggen van zijn, verdachtes, handen op de penis en/of ballen, althans op het kruis van bovengenoemde [slachtoffer] , en/of vervolgens het (meermaals) vastpakken en/of betasten en/of masseren, althans het aanraken, van de penis en/of ballen van deze [slachtoffer] ;
hij in of omstreeks 6 oktober 2019 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermaals) vastpakken en/of betasten en/of masseren en/of knijpen in, althans het aanraken, van de (blote) penis en/of ballen van deze [slachtoffer] , welke feitelijkheid en/of geweld bestaat uit:
  • het (meermaals) onverhoeds leggen van zijn, verdachtes, hand op de penis en/of ballen, althans het kruis van bovengenoemde [slachtoffer] en/of vervolgens het vastpakken en/of betasten en/of masseren, althans het aanraken, van de penis en/of ballen van deze [slachtoffer] en/of
  • het (meermaals) onverhoeds steken van zijn, verdachtes, hand in de broek en/of het ondergoed van bovengenoemde [slachtoffer] en/of vervolgens (meermaals) aanraken van de blote penis en/of ballen van bovengenoemde [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde en vrijspraak gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daar komt bij dat het verhaal van aangever niet consistent is. Zo verklaart hij tegenover de politie dat verdachte hem bij het kruis heeft gegrepen. Getuige [getuige] verklaart echter dat aangever tegen haar heeft gezegd dat verdachte hem over zijn been heeft gestreeld richting zijn kruis. Daarnaast geeft aangever in zijn politieverhoor aan dat hij zich ongemakkelijk voelde. Als dat inderdaad zo was, had het voor de hand gelegen om weg te gaan uit de woning van verdachte. Verder verklaart aangever dat zijn baas het contact met verdachte zou hebben verbroken. Dit is echter niet het geval. Bovendien bevat het dossier een grote contra-indicatie die erop wijst dat verdachte niet aan het kruis van aangever heeft gezeten, namelijk het feit dat er geen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op de broek van aangever. Tot slot is in het kader van het reclasseringsadvies een referent bevraagd die tevens een collega van aangever is. Zij omschrijft aangever als iemand met grote verhalen die hij opblaast en als iemand met een grote fantasie.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsminimum
In zedenzaken doet zich regelmatig de situatie voor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de gestelde strafbare handelingen: de aangever en de vermeende dader. Dat is ook bij onderhavige verdenkingen het geval. De aangevers hebben verklaard dat zij door verdachte zijn aangerand, beide feiten worden door verdachte ontkend.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de aangifte van aangever [slachtoffer] te weinig steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb samen met [slachtoffer] wat gedronken op het terras van de pizzeria. Vervolgens zijn we naar mijn huis gegaan om daar limoncello te drinken en verder te praten. We hebben gepraat over homoseksualiteit. Ik heb ervaringen gedeeld. Ik was open en eerlijk. Ook over seksuele ervaringen. Misschien is er in die context gesproken over pijpen. Ik heb hem fotos laten zien die ik had gekregen via [naam] . Misschien zat daar een dickpic tussen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. (zaaksdossier 1) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022335724 d.d. 9 juni 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 29 juli 2022 was ik aan het werk bij restaurant [naam] . Een vaste klant zei dat hij mij op een limoncello zou trakteren omdat het zo druk was geweest. Wij gingen voor op het terras zitten. De man heet [verdachte] . Hij zei dat hij een lekker drankje thuis had liggen die ik moest proberen. Ik ging met
hem mee naar huis. Hij woont in een flatgebouw aan de [adres] . Na 5 minuten begon hij te vertellen dat hij naar de sauna ging en hoe zijn penis daar op reageerde. Hij vertelde dat hij wel eens met vrienden naar de sauna ging en dat hij na die tijd die vriend had gepijpt. Toen ging hij op een gegeven moment naast me zitten op de bank en hij zei dat hij me wat moest laten zien. Hij pakte zijn telefoon erbij en liet me een foto zien van zijn eigen penis. Hij heeft mij meerdere fotos laten zien. Ik denk dat ik in totaal iets van 5 of 6 fotos heb gezien. Hij vroeg hoe dat bij mij zat en hij ging met zijn hand richting mijn kruis. Ik reageerde daarop door te zeggen: “ [verdachte] doe maar even niet”. Hij reageerde iets van: “Ah kom op” en hij ging nog een keer met zijn hand naar mijn kruis. Hij heeft gevoeld en gemasseerd. Toen zei ik:
“ [verdachte] , als je zo door gaat, ga ik weg.” Ik heb zo snel mogelijk het gesprek proberen af te ronden en ik ben binnen 10 minuten weggegaan. Ik was helemaal in shock.
V: Hij ging richting jouw kruis, waar kwam die hand terecht?
A: Vol erop, bij mijn ballen en penis. Hij heeft geprobeerd om op mijn broek mijn penis te masseren. Hij maakte met zijn hand masserende bewegingen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2023, opgenomen op pagina 31 e.v. (zaaksdossier 1) van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
[slachtoffer] vertelde mij in het telefoon gesprek dat [verdachte] naast hem op de bank ging zitten en steeds ging voelen. Hij deed dit bij de rits. Dit ging over de broek. Hij pakte zijn penis vast. Het was voelen en knijpen zoals je het deeg van een taart kneedt. De aanraking duurde zowel bij de 1e als de 2e keer ongeveer twee seconden.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 oktober 2022, opgenomen op pagina 18 e.v. (zaaksdossier 1) van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
A: [slachtoffer] belde mij die avond omdat hij bij één van de vaste klanten, [verdachte] , thuis was geweest. Hij belde me overstuur op dat hij daar was aangerand. Dat [verdachte] hem over zijn been gestreeld had richting zijn kruis. Volgens mij was hij eerst in shock en wist niet goed wat te vertellen. Hij zei: “Er is iets ergs gebeurd. Ik weet niet goed wie ik er anders over moet bellen”.
V: Hoe was [slachtoffer] toen je hem aan de telefoon had?
A: Hij begon op een gegeven moment te huilen. Eerst was hij wat in paniek. Hij was helemaal overstuur. Hij klonk verder wel helder aan de telefoon.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor dit feit geldt dat alleen verdachte en aangever [slachtoffer] aanwezig zijn geweest op het moment dat de ten laste gelegde aanranding zouden hebben plaatsgevonden. Er zijn geen andere personen die hierover uit eigen wetenschap kunnen verklaren. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of de verklaring van aangever betrouwbaar is en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is. Zo verklaart hij uitgebreid en gedetailleerd. Verder is de verklaring consistent. Het feit dat
getuige [getuige] verklaart dat aangever heeft gezegd dat er richting zijn kruis is gestreeld in plaats van op het kruis doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangever. Ten eerste verklaart getuige [getuige] dat aangever haar direct na het incident heeft gebeld en dat zij hoorde dat hij in paniek en zeer geëmotioneerd was. De emoties van aangever direct na het incident vormen steunbewijs voor de aangifte. Daarnaast verklaart verdachte dat hij in zijn huis samen met aangever, die op dat moment 16 jaar oud was, limoncello heeft gedronken, dat er is gesproken over homoseksualiteit en over (seksuele) ervaringen en dat hij fotos heeft getoond, waaronder mogelijk dickpics. Deze verklaring bevestigt de context waarbinnen de aanranding heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte twee keer aan het kruis van aangever heeft gezeten en daarbij de penis en ballen van aangever heeft vastgepakt en gemasseerd. Dat er op de broek van aangever geen DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het
DNA-materiaal van verdachte doet hieraan niet af. Niet elke aanraking levert een bruikbaar spoor met een goed DNA-profiel op.
Het handelen van verdachte is een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder de gegeven omstandigheden onverhoeds voelen aan het kruis van een (aanzienlijk jongere) man is namelijk een handeling van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm.
Het ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: 1.
hij op 29 juli 2022 te [plaatsnaam] door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermaals vastpakken en masseren van de penis en ballen van deze [slachtoffer] , welke feitelijkheid bestaat uit:
- het meermaals onverhoeds leggen van zijn, verdachtes, handen op de penis en ballen van bovengenoemde [slachtoffer] , en vervolgens het meermaals vastpakken en masseren van de penis en ballen van deze [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 5 oktober 2023 en de aanvulling op dit rapport d.d. 15 april 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van aangever [slachtoffer] door hem twee keer in het kruis te grijpen en masserende bewegingen te maken. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit zijn verklaring bij de politie en uit de vordering benadeelde partij is gebleken dat het feit grote impact heeft gehad op aangever. Direct na de aanranding was hij in shock en emotioneel en ook daarna is hij nog een tijd angstig geweest. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Verdachte heeft de aanranding ontkend en daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Uit het reclasseringsadvies van 5 oktober 2023 en de aanvulling op dit rapport van 15 april 2024 volgt dat er op verschillende leefgebieden weinig problemen zijn geconstateerd. Wel zijn er aanwijzingen voor
impulsiviteit en voor problematisch alcoholgebruik in het verleden. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Uit de eerdere veroordelingen komt een beeld naar voren van een man die niet goed weet hoe hij signalen van anderen moet interpreteren. Indien hij seksueel geïnteresseerd is in een man vermoedt hij al snel dat het wederzijds is en handelt hij met fysieke aanraking/tasten in het kruis, zonder eerst te toetsen of de ander inderdaad op die manier geïnteresseerd in hem is. De eerdere veroordelingen hebben kennelijk niet tot gedragsverandering geleid. De reclassering heeft geadviseerd om het NIFP nader onderzoek te laten verrichten, maar hier heeft verdachte geen medewerking aan willen verlenen zodat geen bijzondere voorwaarden kunnen worden geadviseerd.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor (poging tot) feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Alles afwegend en gelet op straffen die doorgaans opgelegd worden in vergelijkbare zaken acht de rechtbank de straf, zoals door de officier van justitie is geëist, passend. Dat betekent dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren. Gelet op het strafblad van verdachte en het hoge recidiverisico acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd noodzakelijk om verdachte ook in de toekomst te weerhouden van het plegen van (dit soort) strafbare feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 120,49 ter vergoeding van materiële schade en 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat inderdaad sprake is van immateriële schade, maar wat de hoogte van het bedrag betreft, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is gelet op de door hem bepleitte vrijspraak
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juli 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf voor de duur van 100 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan

[slachtoffer] te betalen:

  • het bedrag van 1.320,49 (zegge: duizend driehonderd twintig euro en negenenveertig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.320,49 (zegge: duizend driehonderd twintig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 120,49 aan materiële schade en 1.200,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 23 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. H. Brouwer en
mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.