ECLI:NL:RBNNE:2025:1670

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/704
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van bijkomende kosten in het kader van mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 29 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van bijkomende kosten in verband met schade aan zijn pand, dat hij verhuurt aan studenten. Het Instituut had eerder een schadevergoeding voor fysieke schade toegekend, maar de aanvraag voor bijkomende kosten werd afgewezen. De rechtbank behandelt de feiten en de procedure, waarbij eiser zijn aanvraag voor bijkomende kosten van €15.390,- onderbouwde met facturen en betalingsbewijzen. Het Instituut had echter verzocht om nadere specificatie van de kosten, waarop eiser niet inhoudelijk reageerde. Tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat eiser niet in staat was om de kosten nader te specificeren. De rechtbank concludeert dat het Instituut terecht de aanvraag voor bijkomende kosten heeft afgewezen, omdat de kosten niet voldeden aan de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank oordeelt dat de kosten die eiser heeft gemaakt voor juridische bijstand en advies voorafgaand aan het adviesrapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet noodzakelijk waren voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van het Instituut, waarbij eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), het Instituut

(gemachtigden: mr. B.C. Rots en mr. I. Pijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op de aanvraag van eiser om kostenvergoeding terzake van bijkomende kosten.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 31 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 op het bezwaar van eiser heeft het Instituut een vergoeding toegekend van €1.306,80.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] (dochter van eiser) en genoemde gemachtigden van het Instituut.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van het pand op [adres] . Eiser verhuurt het pand aan studenten en woont zelf op een ander adres. Op 9 juni 2022 heeft eiser met betrekking tot voornoemd pand een schadevergoeding voor fysieke schade ingediend.
2.1.
Bij besluit van 7 januari 2023 is door het Instituut aan eiser een schadevergoeding toegekend voor fysieke schade aan het pand. Er is in totaal een vergoeding toegekend van €26.218,26, inclusief een overlastvergoeding van €600,- en een thuisblijfvergoeding van €100,-. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit. Een beslissing op dit bezwaar is nog niet genomen.
2.2.
Eiser heeft op 18 april 2023 (ondertekend door [naam dochter] ) en op 26 april 2023 een aanvraag gedaan voor vergoeding van ‘bijkomende kosten’ ter zake van de aanvraag voor vergoeding van fysieke schade aan het pand. Eiser maakt aanspraak op in totaal €15.390,- aan bijkomende kosten voor juridische begeleiding en advies, bouwkundige advies- en begeleidingskosten en overige nog te maken kosten, bestaande uit het verstrekken van voorschotten voor nog te maken juridische kosten en bouwkundig advies, alsmede een vergoeding van kosten voor het inhuren van begeleiding van de herstelwerkzaamheden en een vergoeding voor fiscale gevolgschade en een extra overlastvergoeding. Eiser heeft een factuur bijgevoegd van €1.380,- van zijn dochter [naam] , Bachelor of Law en een factuur van €3.025,- van Loket Bevingsschade. Ten aanzien van beide facturen zijn betalingsbewijzen overgelegd.
2.3.
Op 26 april 2023 en op 24 mei 2023 heeft het Instituut aan eiser verzocht om de gestelde bijkomende kosten nader te specificeren. Eiser heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd.
2.4.
Het Instituut heeft bij besluit van 31 mei 2023 de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.5.
Op 10 januari 2024 vond de hoorzitting in het kader van het bezwaar plaats. Tijdens de hoorzitting heeft het Instituut aan eiser gevraagd om de post ‘Advieswerkzaamheden’ van de ‘juridisch adviseur’ nader te specificeren. Eiser heeft daarop aangegeven dat dit niet meer mogelijk is.
2.6.
In het besluit op bezwaar heeft het Instituut het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een vergoeding toegekend van €1.306,80 (8 uur) voor kosten voor advies door Loket Bevingsschade ten behoeve van het opstellen van de zienswijze.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het, in het besluit van 1 februari 2024, toegekende bedrag terzake van de bijkomende kosten juist is vast gesteld. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voor deze beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage van deze uitspraak.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het Instituut heeft voor vergoeding van de genoemde posten kunnen volstaan met het in het besluit van 1 februari 2024 toegekende bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 10 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) is de Procedure en Werkwijze van het Instituut vastgesteld. Daarin is vastgelegd op welke wijze de aanvragen worden afgehandeld. In artikel 2.6, eerste en derde lid, aanhef en onder e, f en g, van de Procedure en Werkwijze (oud) [1] was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bepaald dat het Instituut een vergoeding kan toekennen voor ‘bijkomende kosten’ die zijn veroorzaakt door de fysieke schade, als er voor de fysieke schade aan een gebouw een vergoeding is toegekend en er door die fysieke schade advies-, juridische en andere begeleidingskosten zijn veroorzaakt. [2] Voor dit nadeel wordt een vergoeding toegekend die afhankelijk is van de werkelijke kosten zoals door de aanvrager gemaakt. In lid 4 is bepaald dat voor de onder e, f en g bedoelde kosten voor wat betreft de procedure totdat een besluit op het verzoek om schadevergoeding is genomen, voor maximaal 20 uren worden vergoed, mits is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Voorts is daarin opgenomen dat in het kader van de behandeling van het bezwaar het Instituut toepassing geeft aan artikel 7:15 Awb, met overeenkomstige toepassing van de tarieven genoemd in het derde lid.
6.1.
In de toelichting op artikel 2.6 van de Procedure en Werkwijze (oud) is voorts opgenomen dat kosten, genoemd in het derde lid, aanhef en onder e, f en g, gemaakt bij het indienen van de aanvraag of voorafgaand aan het adviesrapport in principe niet worden vergoed. Datzelfde geldt voor begeleiding bij het indienen van de aanvraag. Voor kosten gemaakt ná het uitbrengen van het adviesrapport van de deskundige, geldt de dubbele redelijkheidstoets. Deze toets houdt volgens de toelichting in dat het volgende beoordeeld wordt:
was het vragen van advies of begeleiding redelijk, in die zin, dat de aanvrager mocht verwachten dat het advies of de begeleiding een relevante bijdrage zou leveren aan een gunstige beantwoording van een voor de beslissing op de aanvraag relevante vraag (een gunstige uitkomst)?
zijn de kosten (overeenkomstig de aangevraagde vergoeding) redelijk voor het werk dat door de expert is verricht?
6.2.
In artikel 2 van de TwG is opgenomen dat het Instituut zijn taken en bevoegdheden uitvoert met toepassing van de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:96, tweede lid, BW is opgenomen: Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Omvang van het geding
7. Eiser heeft op 26 april 2023 een aanvraag gedaan tot vergoeding van ‘bijkomende kosten’. De rechtbank concludeert dat het beroep zich, zo volgt uit de gronden van beroep en hetgeen ter zitting is toegelicht, richt op de volgende aangevraagde en afgewezen kosten:
  • juridische kosten of andere begeleidingskosten (€1900,-);
  • advieskosten (€2740,-);
  • fiscale gevolgschade;
  • voorschotten, bestaande uit een voorschot voor juridische kosten van €5.000,- en een voorschot voor bouwkundig advies van €5.000,- en kosten ter zake van het inhuren van begeleiding voor herstel van de schade, op factuurbasis;
  • extra bijkomende kosten en overlast: €750,-.
7.1.
In zijn beroepschrift heeft eiser verder naar voren gebracht dat hij naast de genoemde kosten, ook kosten heeft gemaakt als gevolg van zijn mentale toestand en de waardedaling van zijn pand, voor welke kosten hij tevens vergoed wil worden. In het bestreden besluit heeft het Instituut er op gewezen dat alleen bijkomende kosten die een gevolg zijn van fysieke schade waarvoor een vergoeding is toegekend, in aanmerking komen voor een vergoeding als bijkomende kosten. Schade bestaande uit waardedaling en immateriële schade, kent aparte procedures. Ter zitting heeft eiser verklaard deze kosten en zijn medische kosten niet meer op te willen voeren in deze aanhangige procedure. De rechtbank stelt daarom vast dat dit beroep zich daarover thans niet uitstrekt.
De rechtbank bespreekt hieronder de bijkomende kosten per post.
Advieskosten voorafgaande aan het adviesrapport
8. Eiser betoogt dat het voor een burger, die niet deskundig is op het gebied van mijnbouwschade, onmogelijk is om een aanvraag voor vergoeding van fysieke schade te doen en ook om bij een opname te controleren of de ontstane schade volledig en correct is genoteerd. Er is geen sprake van een ‘equality of arms’. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie en het boek ‘Gronings Goud’ [3] . Eiser is dan ook van mening dat het noodzakelijk is om een deskundige in te schakelen voordat het adviesrapport wordt uitgebracht en vindt dat hij daarom recht heeft op een vergoeding van de kosten die hij hiervoor gemaakt heeft. Het betreft hier zowel kosten die door hem zijn gemaakt ter zake van de aanvraag van de fysieke schade door Loket Bevingsschade, als gemaakte kosten voor juridisch advies door [naam dochter] .
8.1.
Het Instituut brengt naar voren dat advieskosten vóór het indienen van een aanvraag in beginsel niet worden vergoed. Het aanvraagproces is volgens het Instituut namelijk zo ingericht dat het niet noodzakelijk is om professionele hulp daarvoor in te schakelen. Het Instituut merkt daarnaast op dat door het raadplegen van de website van het Instituut, de mogelijkheid een zaakbegeleider of het Serviceloket in te schakelen, een meer dan toereikende begeleiding bij het aanvraagproces wordt geboden. Het Instituut stelt zich verder op het standpunt dat ook de kosten die hij gemaakt heeft voor inschakeling van het Loket Bevingsschade voorafgaand aan het adviesrapport, in principe ook niet voor vergoeding in aanmerking komen. Eigenaren hoeven enkel te melden dat er schade is, waarna het Instituut zorgt dat een onafhankelijke deskundige de schade komt opnemen. Het Instituut ziet geen reden om aan te nemen dat er zonder het inschakelen van Loket Bevingsschade geen volledige schadeopname plaats had kunnen vinden.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Instituut zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten voor het inschakelen van het Loket Bevingsschade, voorafgaand aan het uitbrengen van het adviesrapport, zowel voor wat betreft het doen van de aanvraag tot schadevergoeding, als voor wat betreft het aanwezig zijn bij de schade opname, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarbij is van belang dat het Instituut op grond van het bepaalde in de Procedure en Werkwijze, een (onafhankelijke) deskundige inschakelt om de schade op te nemen en te beoordelen of sprake is van schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. De deskundige doet ook de schadeopname van het pand. Na het opnemen van de schade wordt een adviesrapport uitgebracht over de oorzaak van de schade waarin de beschreven schade beoordeeld wordt en bezien wordt of deze aanleiding geeft tot een schadevergoeding.
8.3.
Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zonder het inschakelen van Loket Bevingsschade geen volledige of juiste schadeopname kon plaatsvinden. Daaraan doet niet af dat eiser bij de beslissing op de aanvraag voor vergoeding van fysieke schade aan dit pand (en twee andere waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend), een hogere vergoeding is toegekend, dan de schadevergoeding die hij heeft gekregen naar aanleiding van zijn eerdere aanvraag in 2019 ter zake van hetzelfde pand. Het Instituut heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat deze kosten niet hoeven te worden vergoed.
8.4.
De rechtbank concludeert met andere woorden dat voor wat betreft deze kosten die vóór het uitbrengen van het advies zijn gemaakt, niet aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets is voldaan. De kosten die eiser voorafgaand aan het opstellen van het adviesrapport heeft gemaakt kunnen in die fase niet geacht worden te zijn gericht op het vaststellen van de aansprakelijkheid of het incasseren van de schade nu op dat moment nog niet duidelijk is of de schade al of niet vergoed gaat worden. Dit zijn daarmee geen redelijke kosten die vallen onder redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW.
8.5.
Ditzelfde geldt voor de kosten die in verband met de aanvraag fysieke schadevergoeding zijn gemaakt en waarvoor eiser Loket Bevingsschade heeft ingeschakeld. Het Instituut heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het aanvraagproces zodanig is ingericht dat het niet op voorhand noodzakelijk is dat eiser daarvoor een deskundige inschakelt. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid van het raadplegen van de website van het Instituut en de optie om een zaakbegeleider of het Serviceloket in te schakelen. Daarbij komt dat na het uitbrengen van het adviesrapport wel vergoedingen in het kader van bijkomende kosten kunnen worden toegekend in verband met het inroepen van juridische dan wel bouwkundige bijstand ingeval eiser het niet eens zou zijn met het adviesrapport. Van bijzondere omstandigheden waarom dit in het geval van eiser niet toereikend zou zijn, is niet gebleken. Eiser heeft niet concreet en onderbouwd aangevoerd dat hij niet in staat is om te wijzen op fysieke schade aan zijn pand en ook niet waarom van hem in dit verband niet verwacht zou kunnen worden dat hij daar privétijd in steekt. Dat hij hiertoe niet toe in staat zou zijn heeft hij niet onderbouwd en geconcretiseerd en dit vloeit evenmin reeds voort uit het feit dat eiser dit pand aan studenten verhuurt.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Juridische bijstand
9. Eiser heeft zich verder tijdens de aanvraag en gedurende de zienswijze- en bezwaarprocedure van de fysieke schade laten bijstaan door [naam dochter] en door Loket Bevingsschade. In de aanvraag- en bezwaarprocedure voor bijkomende kosten is eiser ook door zijn dochter bijgestaan. Eiser stelt dat hij genoodzaakt is juridische bijstand in te schakelen omdat er anders geen sprake is van ‘equality of arms’, en er dus geen sprake kan zijn van een eerlijk proces. Daarom wenst eiser de volledige kosten voor juridische bijstand van zijn dochter en van de diensten van Loket Bevingsschade vergoed te krijgen.
9.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat juridische kosten in de primaire besluitvormingsfase op grond van artikel 2.6, eerste lid, aanhef onder f, van de Procedure en Werkwijze (oud) voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat er wel een dubbele redelijkheidstoets geldt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijke kosten heeft gemaakt voor juridisch advies in de primaire besluitvormingsfase. Overigens merkt het Instituut op dat niet duidelijk is geworden dat de dochter van eiser beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Het Instituut stelt zich verder op het standpunt dat eiser op het gebied van juridische bijstand en advies niet is benadeeld, nu een vergoeding voor het inschakelen van het Loket Bevingsschade is toegekend voor het indienen van de zienswijze. Het Instituut wijst er vervolgens op dat het voor de juridische kosten die voor een bezwaarprocedure gemaakt zijn toepassing geeft aan artikel 7:15 van de Algemene Wet bestuursrecht. Over deze kosten wordt daarom beslist in de beslissing op bezwaar over fysieke schadevergoeding.
9.2.
De rechtbank overweegt dat het ook hier om de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW en artikel 2.6 lid 3 van de Procedure en Werkwijze gaat. De eis van redelijkheid ziet zowel op het nemen van de maatregel op zichzelf als op de daaraan verbonden kosten.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat kosten van juridische bijstand bij het doen van de aanvraag in redelijkheid niet gemaakt hadden hoeven worden. Het aanvraagproces zodanig ingericht dat het niet noodzakelijk is dat eiser een deskundige inschakelt voordat het adviesrapport is uitgebracht. Eiser had, indien het hem niet lukte om het aanvraagproces zelfstandig te doorlopen, immers gebruik kunnen maken van het serviceloket of een zaakbegeleider van het Instituut. Dat dit voor hem niet mogelijk is acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat voor wat betreft deze kosten die voor het uitbrengen van het advies zijn gemaakt, aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets is voldaan nu op dat moment nog niet duidelijk is of de schade al dan niet vergoed gaat worden. Ook hier geldt dat de kosten die eiser voorafgaand aan het opstellen van het advies heeft gemaakt niet geacht kunnen worden te zijn gericht op het vast stellen van de aansprakelijkheid of het incasseren van de schade. Dit zijn daarmee geen redelijke kosten die vallen onder redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. Deze kosten hoeven dan ook niet door het Instituut te worden vergoed.
9.4.
De rechtbank overweegt voorts dat onvoldoende is onderbouwd dat [naam dochter] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de zienswijzeprocedure. De ingediende zienswijze is ondertekend door Loket Bevingsschade. De kosten voor bijstand voor de zienswijze van Loket Bevingsschade zijn vergoed (zie onder 2.5). Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat hij de kosten die in verband met de werkzaamheden van zijn juridisch adviseur, (zijnde zijn dochter [naam] ) heeft gemaakt, niet nader kan specificeren. De rechtbank is van oordeel dat de vergoeding die het Instituut voor het opstellen van de zienswijze heeft toegekend, redelijk en aanvaardbaar is. In het midden kan blijven of het hier om beroepsmatig verleende bijstand gaat.
9.5.
Met betrekking tot de juridische kosten die gemaakt zijn in de bezwaarfase van de fysieke schadevergoeding overweegt de rechtbank dat deze kosten in deze procedure niet worden behandeld, maar dat eiser die kosten kan opvoeren in de bezwaarprocedure voor de fysieke schadevergoeding.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Fiscale gevolgschade
10. Eiser stelt fiscale gevolgschade te lijden als gevolg van de lange periode tussen het toekennen van de vergoedingen voor fysieke schade en het schadeherstel. Gedurende deze periode staat het bedrag dat is toegekend op de rekening van eiser en hij zal daarover belastingen moeten afdragen.
10.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat fiscale gevolgschade voor vergoeding in aanmerking kan komen, maar dat eiser de fiscale gevolgschade niet heeft onderbouwd, zodat deze in het bestreden besluit niet is vast te stellen. De fysieke schadevergoeding aan eiser is hem in 2023 uitbetaald, zodat eerst bij de aanslag over 2023 vastgesteld kan worden wat de fiscale gevolgschade was. Deze aanslag was op het moment van het nemen van het bestreden besluit nog niet voorhanden. Daarom wijst het Instituut de aanvraag voor deze vergoeding af.
10.2.
De rechtbank constateert dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de gestelde fiscale gevolgschade en dat hij heeft volstaan met de algemene stelling dat het waarschijnlijk is dat hij nadelige fiscale gevolgsschade zal ondervinden. De rechtbank overweegt dat het Instituut zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestaan en de omvang van de fiscale gevolgschade ter zake van de fysieke schadevergoeding in onderhavige procedure onvoldoende is onderbouwd. Het Instituut heeft de aanvraag nu dan ook kunnen afwijzen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voorschotten
11. Eiser is het niet eens met het beleid van het Instituut dat er voor wat betreft juridische en bouwkundige advieskosten vergoeding achteraf plaatsvindt op basis van werkelijk gemaakte kosten. Eiser stelt dat zonder het verlenen van voorschotten burgers die financieel niet in staat zijn om de kosten voor hulp voor te schieten worden benadeeld in de procedure. Hij voert tevens aan dat het onmogelijk is de schade binnen een jaar te herstellen en dat de studenten aan wie hij het pand verhuurt, gedurende de periode van herstel niet in hun kamer kunnen blijven.
11.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat alleen werkelijk gemaakte bijkomende kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Er bestaat geen grondslag in wet- en regelgeving voor het verstrekken van voorschotten. Er kan daarom geen vergoeding voor nog te maken kosten worden toegekend. Verder wordt er op gewezen dat als eiser het niet eens is met de hoogte van de schadevergoeding, dit behandeld dient te worden in de lopende bezwaarzaak.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat in het bepaalde in artikel 2.6 het derde lid van de Procedure en Werkwijze van het Instituut is vast gelegd dat er alleen vergoeding toegekend kan worden op grond van de door de aanvrager werkelijk gemaakte kosten. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij het met dit beleid niet eens is, maar niet aangegeven op welke juridische grondslag het Instituut gehouden zou zijn dergelijke voorschotten te verstrekken en heeft niet concreet onderbouwd waarom dit beleid onredelijk of onjuist is. Overigens heeft eiser evenmin onderbouwd dat hij zelf niet in staat is deze kosten voor te schieten. Voor zover hij van mening is dat de hoogte van de schadevergoeding niet toereikend is voor de door hem te maken kosten voor herstel, valt dit niet onder de bijkomende kosten maar dient dit naar voren gebracht te worden in de procedure over de fysieke schadevergoeding.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Extra overlastvergoeding
12. Eiser stelt extra kosten te hebben gemaakt als gevolg van de procedure voor vergoeding van fysieke schade. Eiser stelt dat hij veel tijd kwijt is geweest en kosten voor bijvoorbeeld prints en brandstof heeft gemaakt.
12.1.
Het Instituut brengt naar voren dat in het besluit voor de fysieke schadevergoeding conform artikel 2.7 van de Procedure en Werkwijze van het IMG de maximale overlastvergoeding is toegekend van €600,-. Een aanvrager komt in aanmerking voor een extra overlastvergoeding als de beslissing niet binnen een jaar na indiening is genomen. Dat is hier niet het geval. Daarom is het Instituut van mening dat eiser geen recht heeft op een extra overlastvergoeding.
12.2.
De rechtbank overweegt dat de overlastvergoeding, volgens artikel 2.7, tweede lid, van de Procedure en Werkwijze van het Instituut, strekt tot vergoeding van de immateriële schade die een gevolg is van de betreffende fysieke schade, alsook van het nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade. De rechtbank stelt vast dat eiser al een maximale overlastvergoeding heeft ontvangen en de beslissing op de aanvraag binnen een jaar na de indiening is genomen. Voorts is niet onderbouwd dat de overlast in dit geval groter is dan in het algemeen in dit soort procedures kan worden verwacht. Dat vloeit ook niet reeds voort uit het feit dat eiser naast dit pand nog twee andere panden heeft (gehad). Daarom is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding voor extra overlast niet hoeft te worden toegekend. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 1 februari 2024 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes-Boers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Tijdelijke Wet Groningen
Artikel 2
[…]
6. Het Instituut voert deze taken en bevoegdheden uit met toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, uitgezonderd artikel 178, aanhef en onderdeel c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
[…]
Artikel 10
1. Het Instituut stelt, met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk, een procedure en een werkwijze vast voor de behandeling van aanvragen.
2. De procedure en werkwijze van het Instituut kennen een ruimhartige schadeafhandeling als uitgangspunt.
3. Het Instituut publiceert zijn procedure en werkwijze op zijn website.
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022 (oud)
Artikel 2.6 Bijkomende kosten
1. Het Instituut kan indien voor fysieke schade aan een gebouw of werk een schadevergoeding is toegekend, indien aan de orde, een vergoeding toekennen voor de bijkomende kosten die zijn veroorzaakt door de fysieke schade.
2. Het Instituut maakt voor het volgende nadeel gebruik van een forfaitaire vergoeding:
a. thuis blijven tijdens de schadeopname € 95 per dagdeel
b. thuis blijven tijdens het schadeherstel € 95 per dagdeel
c. schoonmaakkosten € 150 per schademelding
d. reiskosten € 0,26 per kilometer
3. Het Instituut kent voor het volgende nadeel een vergoeding toe, die afhankelijk is van de werkelijke kosten zoals door de aanvrager gemaakt:
a. inboedel- en tuinschade
b. verhuiskosten
c. opslagkosten
d. overnachtingskosten
e. advieskosten maximaal € 95 per uur excl. BTW
f. juridische begeleidingskosten maximaal € 175 per uur excl. BTW
g. andere begeleidingskosten maximaal € 95 per uur excl. BTW
4. De onder sub e, f en g bedoelde kosten worden voor wat betreft de procedure totdat een besluit op het verzoek om schadevergoeding is genomen, voor maximaal 20 uren vergoed, mits is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Het Instituut kan in uitzonderlijke omstandigheden een hogere vergoeding toekennen. In het kader van de behandeling van een bezwaar geeft het Instituut toepassing aan artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht, met overeenkomstige toepassing van de tarieven genoemd in het derde lid.
Artikel 2.7 Overlastvergoeding
Het Instituut kan indien schadevergoeding is toegekend voor fysieke schade aan een gebouw of werk een overlastvergoeding toekennen.
De overlastvergoeding strekt tot vergoeding van de immateriële schade die een gevolg is van de betreffende fysieke schade, alsook van het nadeel dat een gevolg is van de procedure tot afhandeling van de fysieke schade.
De overlastvergoeding wordt voor de eigenaren gezamenlijk vastgesteld op een bedrag van € 300 indien de vergoeding voor de fysieke schade een bedrag tot € 10.000 beloopt en op € 600 indien de fysieke schade genoemd bedrag te boven gaat. De overlastvergoeding wordt verhoogd met een bedrag van € 300 indien, buiten de schuld van de aanvrager, na meer dan één jaar sinds de dag waarop de aanvraag is ingediend daarop wordt beslist of met € 600 indien dit meer dan twee jaar in beslag heeft genomen.
Indien het gebouw wordt verhuurd ten behoeve van bewoning dan kan aan de huurders gezamenlijk een overlastvergoeding van € 300 worden toegekend.
Het Instituut kan afzien van het voor een tweede keer of meerdere keren toekennen van een overlastvergoeding indien de schade van de aanvrager door zijn toedoen in twee of meer afzonderlijke procedures moet worden afgehandeld.
Burgerlijk Wetboek Boek 6
Artikel 96
1. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst.
2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
[…]
Artikel 98
Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
5. Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

Voetnoten

1.Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022 (Stcrt. 2022, 18235).
2.Zie bijlage voor het gehele artikel zoals dat destijds gold.
3.W. Boersema,