ECLI:NL:RBNNE:2025:1667

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
23/3231
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.S. Schür
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over afwijzing subsidieaanvraag door gemeente Groningen met betrekking tot sportinfrastructuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Stichting beheer en exploitatie clubgebouw sportpark Kardinge en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag door de gemeente Groningen, die door de eiseres was ingediend op 17 mei 2022. De rechtbank heeft eerder op 2 december 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de gemeente niet voldoende had gemotiveerd waarom de subsidieaanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek te herstellen, maar de aanvullende motivering die de gemeente heeft ingediend, werd door de rechtbank als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de beoogde activiteiten van eiseres, die gericht zijn op verduurzaming van het clubgebouw, niet in aanmerking kwamen voor subsidie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gemeente een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De rechtbank heeft ook een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,- omdat de gemeente te laat had beslist op de subsidieaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

Stichting beheer en exploitatie clubgebouw sportpark Kardinge, uit Groningen, eiseres
(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: mrs. M.S. Smith en I.M. Zandberg).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 22 februari 2023 heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 21 oktober 2024. Namens eiseres was [vertegenwoordiger van de stichting] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, die werden vergezeld door J. Hettinga.
1.6.
Op 2 december 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
1.7.
In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullende motivering ingediend.
1.8.
Eiseres heeft hierop haar zienswijze gegeven.
1.9.
Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 2 december 2024.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder niet duidelijk inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij de subsidieaanvraag heeft afgewezen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek van het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt met een aanvullende motivering, waarop eiseres vervolgens heeft gereageerd.

Wat vinden partijen?

De aanvullende motivering
3.1.
Verweerder blijft bij zijn standpunt dat hij de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Het doel van het subsidiefonds is het verbeteren of het uitbreiden van de sportinfrastructuur. Ter onderbouwing voegt verweerder een ambtelijke notitie bij waaruit volgens hem blijkt dat de beoogde activiteiten direct verband moeten hebben met het verbeteren van de sportinfrastructuur. Als voorbeeld noemt verweerder onder andere het verbouwen van een oud en versleten clubgebouw. In de Nadere regels is gespecificeerd dat die activiteiten moeten bijdragen aan het clubgevoel en het creëren van een ontmoetingsplek. Volgens verweerder vallen de verduurzamingsplannen van eiseres hier niet onder.
3.2.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij geen subsidie heeft toegewezen in vergelijkbare gevallen. In het jaar 2023 is er door zeven sportclubs een aanvraag gedaan. Verweerder legt hiervan een overzicht over. De aanvragen zijn voorgelegd aan de Adviescommissie voor de Sport. Op basis van de Nadere regels is er een afweging gemaakt. Er zijn drie aanvragen afgewezen omdat deze te maken hadden met verduurzaming van clubgebouwen, waaronder de aanvraag van eiseres.
De zienswijze van eiseres
4.1.
Eiseres wijst erop dat de ingebrachte ambtelijke notitie op 29 november 2023 is aangenomen in de gemeenteraad van Groningen. Volgens haar kan daar niet met terugwerkende kracht aan worden gerefereerd door verweerder, omdat eiseres de subsidie online heeft aangevraagd op 17 mei 2022. Zij houdt daarom vast aan de verwijzing naar de Nadere regels voor de verstrekking van de subsidie die geldig waren ten tijde van de aanvraag op 17 mei 2022.
4.2.
Eiseres voegt hieraan nog het volgende toe. Verweerder heeft in zijn stuk ‘Nadere regels subsidies gemeente Groningen’ op 19 november 2024 nieuwe subsidieregels vastgesteld. Toegevoegd is in artikel 5.5 onder lid 4 de tekst: "
Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op duurzaamheids-maatregelen en reguliere vervangingsinvesteringen.” Ter onderbouwing stuurt eiseres de publicatie van het stuk mee.
4.3.
Verder is het eiseres niet duidelijk wat de relevantie is van het overzicht van subsidieaanvragen uit 2023 dat verweerder heeft overgelegd. Eiseres merkt op dat het aantal niets van doen heeft met de regelgeving die van toepassing is.

Wat vindt de rechtbank?

Overwegingen
5. De bestuursrechter toetst ‘ex tunc’ of het bestuursorgaan een besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen. Dit betekent dat zij uitgaat van de situatie zoals deze was ten tijde van het bestreden besluit. Feiten of omstandigheden die dateren van na de beslissing op bezwaar spelen dus geen rol in die beoordeling.
5.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 5:2 van de Nadere regels die golden op het moment van deze besluitvorming volgde dat de beoogde activiteiten moeten
bijdragen aanhet verbeteren van de sportinfrastructuur. Een harde eis van een direct verband zoals verweerder hieraan vervolgens heeft gesteld, werd hierin niet vermeld.
Ook legt verweerder niet uit waarom de beoogde activiteiten van eiseres volgens hem
geenverband houden met het verbeteren van de sportinfrastructuur. De rechtbank merkt daarbij op dat met verweerders voorbeeld van het verbouwen van een oud en versleten clubgebouw ook geen nieuwe ontmoetingsplek wordt gecreëerd, maar een bestaande ontmoetingsplek wordt verbeterd. Verweerder heeft hier in haar nadere motivering geen betere uitleg voor gegeven. Dat had wel van haar verwacht mogen worden.
5.2.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder verwijst naar informatie uit de aanvraag van eiseres, maar dat hij niet reageert op wat eiseres op de zitting heeft toegelicht over het bredere doel van de plannen. Zo heeft eiseres uitgelegd dat Kardinge is gevestigd in het gebied dat de grootste armoedepercentages van de gemeente kent. De leden maken vaak al gebruik van speciale uitkeringen. Eiseres probeert haar voortbestaan mogelijk te maken en financiële problemen te voorkomen maar dit kan volgens haar dus niet via de weg van het verhogen van de contributies. Zij was daarom naar eigen zeggen genoodzaakt tot het aanvragen van de subsidie. Ook hier is verweerder ten onrechte niet op ingegaan.
5.3.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder in zijn aanvullende motivering alleen een toelichting geeft over subsidieaanvragen uit 2023, voor wat betreft eiseres’ standpunt over gelijke gevallen. Hij gaat niet in op de voorbeelden van eerdere subsidieverlening, die eiseres heeft aangehaald in haar beroepschrift en op de zitting en die dateerden van vóór de aanvraag.
5.4.
Overigens constateert rechtbank dat verweerder ook heeft nagelaten uit te leggen welke (landelijke) subsidieregelingen eiseres dan had moeten benutten.
Al met al is verweerder niet geslaagd in haar opdracht om het eerder door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. Verweerder heeft niet méér gedaan dan het herhalen van het standpunt dat zij tijdens de zitting al had ingenomen. Zoals de rechtbank al heeft overwogen in de tussenuitspraak, heeft een bestuursorgaan een grote mate van beleidsvrijheid in het nemen van beslissingen, maar ook de verplichting om haar beslissingen deugdelijk voor te bereiden en te voorzien van een goede uitleg. [1]

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit nog steeds gebrekkig is gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Eiseres krijgt dus opnieuw gelijk.
6.1.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6.3.
Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. [2] De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1.) Toegekend wordt € 2.267,50.
Dwangsom
7. Eiseres heeft de rechtbank ook verzocht om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Uit de stukken blijkt het volgende.
7.1.
Eiseres heeft de subsidieaanvraag ingediend op 17 mei 2022. Zij heeft verweerder in gebreke gesteld op 24 november 2022. De laatste dag van de beslistermijn verstreek op
8 december 2022. Verweerder heeft beslist op 22 februari 2023. Hij heeft de beslistermijn niet verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook te laat beslist op de aanvraag van eiseres.
7.2.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
7.3.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog [4] en stelt de door verweerder aan eiseres verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag vast op in totaal € 1.442,-. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op eiseres’ bezwaar moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50;
- stelt de door verweerder te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S. Schür, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:46 Awb.
2.met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
4.op grond van artikel 8:55c van de Awb.
5.na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb.