de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
5. Veroordeelde heeft - kort gezegd - gesteld dat zij tien jaar lang niets heeft geweten of gehoord van deze boete en dat zij zich afvraagt of dit niet al verjaard is. Veroordeelde verzoekt daarnaast kwijtschelding of vermindering van de opgelegde boete. In een op 21 januari 2025 naar de rechtbank verzonden e-mailbericht heeft veroordeelde aangegeven dat zij nooit heeft geweten van de opgelegde
33.000 euro en dat zij al wel een aantal jaren afbetaalde op een penale boete. Uit de door veroordeelde bijgevoegde stukken blijkt dat dit betreft de bij het vonnis van 1 juni 2015 opgelegde
boete van 1.200 euro, een bedrag van 150 euro voor het slachtofferhulpfonds, alsmede vonniskosten, intrest en inningsrecht.
Ter zitting heeft veroordeelde in het bijzonder aangegeven dat zij niet in staat is een geldbedrag van
33.000 euro te betalen. Zij betaalt al wel af op de opgelegde boete van 2.000 euro maar dat gaat dan ten koste van het betalen van de huur aldus veroordeelde.
6. Het openbaar ministerie heeft in haar schriftelijke reactie van 24 maart 2025 aangegeven dat uit het certificaat naar voren komt dat in augustus 2023 een Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek is gestart waardoor de tenuitvoerleggingstermijn met 10 jaar is opgeschort naar 29 augustus 2033. Daarmee staat vast dat er nog geen sprake is van verjaring van de termijn voor tenuitvoerlegging. Dat veroordeelde tien jaar lang niets heeft gehoord over dit onderdceel van de veroordeling, maakt dit niet anders. Het gaat niet om een vervolging maar om een tenuitvoerlegging zodat er geen sprake is van overschrijding van een bepaalde termijn, afgezien van de verjaringstermijn voor de uitvoering van het vonnis waarvan nog geen sprake is. De officier van justitie stelt voorts dat de wet en de Verordening 2018/1805 geen ruimte bieden aan Nederland om een beslissing tot kwijtschelding of vermindering te nemen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. In het door de buitenlandse autoriteit ingevulde certificaat wordt aangegeven dat de oorspronkelijke verjaringstermijn van tien jaren vanaf 1 juni 2015 opnieuw is gaan lopen na opening van het strafuitvoeringsonderzoek op 29 augustus 2023. Hierdoor treedt de verjaring in op 29 augustus 2033. De rechtbank komt op basis hiervan tot het oordeel dat er nog geen sprake is van verjaring van de termijn voor tenuitvoerlegging van het betreffende vonnis. Dat veroordeelde zich tien jaar lang niet bewust is geweest van het feit dat zij ook was veroordeeld tot betaling van dit geldbedrag, maakt dit niet anders. Ook het gegeven dat zij niet in staat is om dit geldbedrag te betalen maakt niet dat het confiscatiebevel niet kan worden erkend en tenuitvoergelegd in Nederland. De door veroordeelde aangevoerde argumenten kunnen niet begrepen worden als een van de in artikel 36 van de WWETGC genoemde facultatieve weigeringsgronden.
9. De rechtbank acht, ook ambtshalve, geen weigeringsgronden aanwezig en zal daarom het ingestelde beroep ongegrond verklaren.
10. Veroordeelde heeft verzocht om kwijtschelding of vermindering van het opgelegde geldbedrag. De WWETGC en de toepasselijke Verordening 2018/1805 bieden voor een dergelijk verzoek geen wettelijke grondslag. De rechtbank kan dit verzoek dan ook niet in behandeling nemen en zal veroordeelde daarin - voor zover nog nodig - niet-ontvankelijk verklaren.