ECLI:NL:RBNNE:2025:1615

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
LEE 23/3043
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het verbod van het college om een uitweg aan te leggen naar de provinciale weg

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het verbod van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen om een uitweg aan te leggen naar de provinciale weg vanaf zijn perceel. Eiser had op 19 juli 2022 een melding gedaan voor de aanleg van een doorsteek naar de provinciale weg, maar het college heeft op 18 november 2022 besloten om deze toestemming te weigeren. Eiser stelt dat het college niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier weken heeft beslist, waardoor hij recht heeft op de aanleg van de uitweg. De rechtbank oordeelt dat het college inderdaad niet tijdig heeft beslist en dat de stilzwijgende instemming van eiser met de aanleg van de uitweg is ontstaan. De rechtbank concludeert dat het college niet langer bevoegd was om de aanleg van de uitweg te verbieden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt door de aanleg van de uitweg. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtszekerheid van eiser in acht moet worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, het college
(gemachtigden: P. Peterson en N. Kappenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verbod van het college om een uitweg te maken naar de provinciale weg vanaf het perceel [adres] te [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft dit verboden met het besluit van 18 november 2022. Met het bestreden besluit van 13 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij het verbod gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college eiser heeft kunnen verbieden een uitweg te maken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het besluit
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Het perceel ligt nabij de provinciale weg, de N355. Tussen de provinciale weg en het perceel loopt een parallelweg. Vanaf het perceel heeft eiser een uitrit op deze parallelweg. Vanaf de parallelweg kan op een aantal punten de N355 opgereden worden.
4.2.
Eiser heeft op 19 juli 2022 een melding gedaan bij het college voor het aanleggen van een doorsteek naar de provinciale weg vanaf het perceel van eiser.
4.3.
In een advies van 20 juli 2022, verzonden op 29 juli 2022, aan de gemeente Achtkarspelen (de gemeente), adviseert het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: GS) positief op de melding. GS sturen de gemeente voorschriften met betrekking tot het maken van een doorsteek naar de provinciale weg N355 ten behoeve van eiser.
4.4.
In een nader advies van 28 september 2022 trekken GS het eerdere positieve advies voor de uitweg in. GS verwijzen voor de onderbouwing naar de CROW-publicatie 315, “basiskenmerken wegontwerp”, die onder meer aangeeft dat er bij een ideale inrichting geen erfaansluitingen op de rijbaan aanwezig zijn.
4.5.
Het college besluit op 18 november 2022 om op grond van artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) eiser toestemming te weigeren voor het maken van een uitrit naar de provinciale weg vanaf het perceel.
5. Het college heeft eisers bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het college heeft de motivering aangepast en heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanleg van een uitweg van het perceel niet toegestaan kan worden omdat het verkeer op de hoofdrijbaan, de provinciale weg, daarmee in gevaar wordt gebracht. Het college verwijst naar de CROW-publicatie 315, waarin het uitgangspunt is dat bij een ideale weginrichting geen erfaansluitingen uitkomen op een hoofdrijbaan. Om deze reden is er bij de reconstructie van de N355 in 2014 voor gekozen om met de structuur van parallelwegen te gaan werken, zodat auto’s vooruit de hoofdrijbaan op rijden. Het verminderen van erfaansluitingen op een gebiedsontsluitingsweg is ook een landelijke trend ter voorkoming van kop-staartbotsingen. Inmiddels is het volgens het college duidelijk dat er vanuit (minimaal) vier adressen behoefte bestaat om de problematiek rond de uitritten/parkeerproblemen opgelost te krijgen. Als voor al deze adressen een uitweg toegestaan wordt, worden de uitgangspunten van de reconstructie tenietgedaan. Dit verhoogt het risico op verstoring van de doorstroming van het doorgaande verkeer doordat er draai- en keerbewegingen op de hoofdrijbaan zullen worden gemaakt. Het risico op kop- en staartbotsingen neemt ook toe.
Was het college bevoegd om een verbod tot het maken van een uitweg op te leggen?
6. Eiser betoogt ten eerste dat het college, op grond van artikel 2.12, derde lid, van de APV, binnen vier weken een besluit had moeten nemen op de melding. Deze termijn heeft het college niet gehaald, waardoor de uitrit aangelegd mag worden.
6.1.
In de tweede plaats voert eiser aan dat het bestreden besluit geen aanvullende motivering bevat ten aanzien van de verkeersveiligheid. Volgens eiser is de verkeersveiligheid niet in het geding met de aanleg van de uitrit. Verkeer rijdt volgens eiser nu ook vanaf de groenstrook direct de hoofdrijbaan op en er zijn meerdere woningen met een uitrit direct aan de rijbaan. De aanwezigheid van een extra uitrit in de groenstrook verandert dus niets aan de verkeersveiligheid ten opzichte van de huidige situatie. Volgens eiser is bovendien, anders dan het college meent, sprake van een 50 km weg. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is verder naar voren gekomen dat de bezwaarcommissie een verkeersveiligheidsrapportage van een deskundige verwacht. Het college heeft een dergelijk rapport niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Eiser voert aan dat de aanleg van de uitrit juist leidt tot een verkeersveiligere situatie. De groenstrook waar de uitrit wordt gerealiseerd was bedoeld als passeerstrook, maar wordt gebruikt als parkeerplek voor (onder meer) het restaurant aan de overzijde van de weg. Het parkeren op de groenstrook leidt tot een onveilige situatie, omdat verkeer op de parallelweg elkaar niet meer makkelijk kan passeren. Het realiseren van een uitrit voorkomt dat op die plek geparkeerd kan worden. Volgens eiser verbetert de veiligheidssituatie dan ook. In het aanvullend beroepschrift verwijst eiser naar een vergunning voor een uitrit op het nabijgelegen perceel Optwizel 2.
7. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2:12, derde lid, van de APV de uitweg mag worden aangelegd, tenzij het college binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. De rechtbank stelt vast dat het college de melding op 22 juli 2022 heeft ontvangen en op 18 november 2022 heeft beslist dat de uitweg wordt verboden. Het college heeft daarmee niet tijdig beslist op de melding. Het verstrijken van de termijn van artikel 2:12, derde lid, van de APV brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat vanaf dat moment het recht ontstaat om met de aanleg van de uitweg te beginnen. [1] Dat betekent dat het college op 18 november 2022 niet langer bevoegd was om de aanleg van de uitweg te verbieden met toepassing van artikel 2:12, derde lid, van de APV. Het betoog slaagt.
8. De rechtbank overweegt dat een zogenaamde stilzwijgende instemming als bedoeld in rechtsoverweging 7 wordt gelijkgesteld met een besluit. [2] Voor zover het college met het besluit van 18 november 2022 heeft beoogd die stilzwijgende instemming in te trekken, overweegt de rechtbank als volgt.
Heeft het college het van rechtswege ontstane besluit kunnen intrekken?
9. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een bevoegdheid tot het nemen van een besluit, de bevoegdheid tot intrekking daarvan impliceert. Deze (impliciete) bevoegdheid tot intrekking wordt beperkt door algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Van schending van het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake als het besluit wordt ingetrokken omdat de verzoeker onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en het verstrekken van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. [3]
9.1.
De rechtbank overweegt dat in de eerste plaats niet is gebleken dat eiser onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
9.2.
In het standpunt van het college dat met de aanleg van de uitrit de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen, ziet de rechtbank evenmin een grondslag voor de intrekking van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verkeersveiligheid zodanig in het gedrang komt, dat dat de intrekking van de stilzwijgende toestemming rechtvaardigt. Gelet op de rechtszekerheid van eiser moet namelijk sprake zijn van een zwaarwegend belang om de stilzwijgende toestemming in te trekken. De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval niet heeft voldaan aan die verzwaarde motiveringsplicht.
9.2.1.
Daarbij betrekt de rechtbank allereerst het tijdsverloop, namelijk de omstandigheid dat het college eerst drie maanden na het verstrijken van de beslistermijn is overgegaan tot intrekking van de stilzwijgende instemming. Dit terwijl de verkeerssituatie in de periode vanaf de melding tot de intrekking ongewijzigd is gebleven. De rechtbank betrekt voorts dat het college ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen verwijst naar een CROW-publicatie, waaruit volgt dat bij een ideale inrichting geen erfaansluitingen op een hoofdrijbaan uitkomen. Deze publicatie was echter al beschikbaar ten tijde van de melding, zodat die naar het oordeel van de rechtbank al betrokken had kunnen worden bij de beoordeling van de melding. Dat heeft het college nagelaten. De rechtbank merkt daarbij op dat het college ook niet heeft gemotiveerd waarom de uitrit niet voldoet aan de betreffende CROW-publicatie en waarom de verkeersveiligheid in deze specifieke situatie in het gedrang komt.
9.2.2.
De rechtbank acht verder van belang dat GS bij advies van 29 juli 2022 eerst een positief advies hebben afgegeven met betrekking tot de uitweg en bijbehorende voorschriften hebben opgesteld. In het nadere advies van 29 september 2022 hebben GS niet inzichtelijk gemaakt waarom zij hun eerdere advies intrekken. Het advies vermeldt slechts dat het is ingetrokken ‘naar aanleiding van overleg met de heer E.J. Boer van de gemeente Achtkarspelen en intern overleg’ en bevat een algemene verwijzing naar de CROW publicatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn standpunt dat de verkeersveiligheid in het geding is en om die reden de toestemming moest worden ingetrokken, niet kunnen baseren op dit nadere advies nu het onvoldoende inzichtelijk is.
9.3.
Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de verkeersveiligheid de intrekking van de stilzwijgende instemming rechtvaardigt. Het betoog van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, mede gelet op de rechtszekerheid van eiser, in strijd is met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit
.
10.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval een bestuurlijke lus toe te passen. Daarom volstaat de rechtbank met een vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 juni 2023;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening Achtkarspelen 2022

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
als degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;
als het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:
als daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
als dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
als het openhaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, met uitzondering van percelen met de bestemming ‘bedrijf’ en met uitzondering van Wmo-gerelateerde aanvragen.
De uitweg kan worden aangelegd in overeenstemming met de beleidsnotitie “ Notitie inzake uitritten” (vastgesteld op 8 april 2003), tenzij het college binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement Fryslân.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14.
2.Uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14.
3.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3617.