ECLI:NL:RBNNE:2025:1508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
LEE 24/1675
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling weigering omgevingsvergunning voor de bouw van drie recreatiewoningen aan de Zwarteweg 10 te Buren

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van Mirna Development B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van drie recreatiewoningen aan de Zwarteweg 10 te Buren. De vergunning was aanvankelijk geweigerd op 21 juli 2023, en het college had op 31 juli 2023 een aangepast besluit genomen waarin een fout in het eerdere besluit werd hersteld. De rechtbank oordeelt dat het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren, maar dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan, omdat de beslistermijn tijdig was genomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

Mirna Development B.V., uit Nieuwerkerk a/d IJssel, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, het college
(gemachtigde: mr. I. van der Meer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van drie recreatiewoningen aan de Zwarteweg 10 te Buren.
1.1.
Het college heeft deze vergunning geweigerd met het besluit van 31 juli 2023. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de weigering van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft het beroep nader aangevuld, waarbij eiseres voorts een aanvullend deskundigenrapport heeft overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [derde 1] , [derde 2] , [derde 3] en [derde 4] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en C.P. Molenaar, werkzaam bij de gemeente.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 22 december 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van drie recreatiewoningen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
2.1.
Op 13 januari 2023 heeft het college de ontvangst van de aanvraag bevestigd en eiseres verzocht uiterlijk 12 februari 2023 aanvullende gegevens aan te leveren. Het college heeft eiseres ten behoeve van de beoordeling van de activiteit bouwen onder andere verzocht detailtekeningen, een veiligheidsplan, en tekeningen en informatie over de bouwplaats op te sturen. Voorts heeft het college verzocht om informatie te verstrekken over de aanpassingen en het herstelplan van het landschap ten behoeve van de ontgravingen in het kader van een eventuele omgevingsvergunning voor het verrichten van een werk of werkzaamheden. Tot slot is verzocht om een stikstofdepositieberekening.
2.2.
Op verzoek van eiseres is de termijn voor het aanleveren van de gevraagde informatie verlengd tot 1 mei 2023.
2.3.
Op 19 april 2023 heeft eiseres aanvullende informatie verstrekt.
2.4.
Op 15 mei 2023 heeft het college eiseres verzocht om aanvullende informatie te verstrekken. Volgens het college kan uit de aanvraag niet worden opgemaakt wat het belang is van de aanvrager bij de aanvraag. Het college heeft eiseres daarbij gevraagd om een schriftelijke toestemming van de eigenaar van een naastgelegen perceel te overleggen, omdat op basis van de (gewijzigde) stukken is gebleken dat de benodigde ontgraving deels op het belendende perceel plaats zou vinden.
2.5.
Eiseres heeft op 7 juni 2023 aanvullende informatie verstrekt.
2.6.
Op 12 juni 2023 heeft het college de beslistermijn met zes weken verlengd.
2.7.
Op 21 juli 2023, verzonden op 24 juli 2023, heeft het college de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geweigerd omdat sprake is van een negatief welstandsadvies. Daarnaast wil het college geen medewerking verlenen aan het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan voor de hoogte en oppervlakte van de recreatiewoningen en voor de diepte van de kelders. Het college heeft ook de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden geweigerd. Het ontgraven van het duinlandschap ten behoeve van de bouw van de kelders zou een te grote aantasting van het landschap zijn en daarmee in strijd met het behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
2.8.
Op 31 juli 2023 heeft het college meegedeeld dat in het besluit van 21 juli 2023, verzonden op 24 juli 2023, een fout geslopen is in die zin dat is aangegeven dat er sprake zou zijn van een negatief welstandsadvies. Dat is volgens het college onjuist. Met de brief van 31 juli 2023 doet het college eiseres een aangepast besluit toekomen waarin deze fout is hersteld. Dit besluit treedt in de plaats van het besluit van 21 juli 2023. Het besluit van 21 juli 2023 vervalt volgens het college. Het college weigert de omgevingsvergunningen opnieuw met het besluit van 31 juli 2023.
2.9.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar deels gegrond verklaard en de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen, onder verbetering van de motivering, in stand gelaten. Het college concludeert dat er geen sprake is van een vergunning van rechtswege. Voor alle partijen is volgens het college duidelijk dat het besluit van 21 juli 2023 gehandhaafd bleef, maar dat enkel de foutieve zin over het Welstandsadvies zou worden aangepast. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat niet meegewerkt kan worden aan afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van de hoogte en oppervlakte van de recreatiewoningen, omdat dat leidt tot een te massale bebouwing op het perceel. Het college verwijst daarbij naar de Welstandsnota, waaruit zou blijken dat enkel kleine of middelgrote recreatiewoningen toegestaan zijn. Volgens het college maakt dat dat er geen ruimte is om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college stelt zich tot slot op het standpunt dat de extra diepe kelders niet vergunbaar zijn, omdat met het door eiseres overgelegde advies van Rho adviseurs onvoldoende aangetoond is dat het behoud van de duinruggen en -beplanting gegarandeerd is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welk recht is van toepassing?
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5.1.
De aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend op 22 december 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een vergunning van rechtswege?
6. Eiseres stelt dat een vergunning van rechtswege is ontstaan. Eiseres betoogt dat weliswaar aanvankelijk binnen de wettelijke termijn besloten is op de aanvraag, te weten op 21 juli 2023, maar dat uit de bewoordingen van het besluit van 31 juli 2023 volgt dat het besluit van 21 juli 2023 (met terugwerkende kracht) is vervallen en geacht wordt nooit te hebben bestaan. Dit betekent dat pas op 31 juli 2023 op de aanvraag is beslist. De fatale beslistermijn was op dat moment al verstreken. In het bestreden besluit heeft het college gepoogd dit te herstellen, maar dit is niet mogelijk, omdat het besluit van 21 juli 2023 immers is komen te vervallen en niet kan herleven nu door dat vervallen van rechtswege een vergunning is komen te ontstaan.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres pas op 7 juni 2023 alle gevraagde informatie aangeleverd heeft en dat de termijn waarmee de beslistermijn opgeschort werd derhalve niet tussentijds, op 19 april 2023, gestopt is met lopen maar doorgelopen is tot 1 mei 2023. Naar de mening van het college zijn daarom zowel het eerste besluit van 21 juli 2023 als het tweede besluit op 31 juli 2023 binnen de beslistermijn genomen, waardoor geen vergunning van rechtswege is ontstaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vergunning van rechtswege.
7.1.
Vast staat dat eiseres op 22 december 2022 een aanvraag heeft ingediend. Verder staat vast dat op deze aanvraag de reguliere procedure van toepassing is en dat de beslistermijn acht weken bedraagt, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. [1] Daarnaast is niet in geschil dat de beslistermijn met zes weken kan worden verlengd. [2] Tussen partijen is ook niet in geschil dat, rekening houdend met de opschorting en verlenging van de beslistermijn, het besluit van 21 juli 2023 tijdig is genomen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college met het nadere besluit van 31 juli 2023 slechts heeft beoogd een fout te herstellen in het besluit van 21 juli 2023. Volgens het college zou in dat besluit namelijk ten onrechte zijn vermeld dat sprake zou zijn van een negatief welstandsadvies. Die fout wordt met het besluit van 31 juli 2023 hersteld door de aanpassing van de motivering op dat onderdeel. De rechtbank acht daarbij verder van belang dat de tekst van beide besluiten voor het overige gelijkluidend is en het rechtsgevolg ongewijzigd is gebleven. Het enkele feit dat in het besluit wordt vermeld dat het besluit van 21 juli 2023 is komen te vervallen, leidt niet tot een ander oordeel.
7.3.
Aangezien het nadere besluit slechts het herstel inhoudt van het besluit van 21 juli 2023, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank tijdig op de aanvraag beslist. Er is dus geen sprake van een vergunning van rechtswege. Dat betekent dat verder in het midden kan blijven of het nadere besluit van 31 juli 2023 binnen de beslistermijn is genomen.
Heeft het college de omgevingsvergunning kunnen weigeren?
Oppervlak en bouwhoogte
8. Eiseres stelt dat het college ten onrechte heeft geweigerd om op grond van de planregels af te wijken van de bebouwingsregels uit artikel 3.2.1. van de planregels. Dat geldt voor zowel de oppervlakte en bouwhoogte als de diepte van de kelders. Wat betreft de bouwhoogte en oppervlakte wordt door het college ten onrechte verwezen naar de Beleidsregels. Volgens eiseres zijn deze namelijk niet van toepassing omdat in dit geval geen sprake is van ‘bestaande bebouwing’ in de zin van de Beleidsregels.
8.1.
Eiseres betoogt dat het college zijn standpunt dat sprake zou zijn van een te massale onderbouwing ten onrechte baseert op de Welstandsnota. Voor het bouwplan heeft de welstandscommissie namelijk een positief welstandsadvies afgegeven. Daarmee staat vast dat het bouwplan voldoet aan alle van toepassing zijnde welstandscriteria. Als het college zou menen dat de welstandscommissie de criteria onjuist had toegepast, dan schrijft de Welstandsnota het vragen van een second opinion voor. Dat is niet gebeurd, zodat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft gewijzigd. Eiseres wijst erop dat het college in het vooroverleg heeft aangegeven dat de oppervlakte en hoogte (inclusief de 10% afwijking) akkoord zijn.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Op het perceel is van toepassing het bestemmingsplan ‘Recreatieterrein Nes-Buren 2019’ (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel geldt de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie 3’. Vast staat dat het bouwplan wat betreft de bouwhoogte en oppervlakte van de recreatiewoning niet voldoet aan de bouwregels van het bestemmingsplan. [3] De toegestane bouwhoogte bedraagt 8 meter en de toegestane oppervlakte 120 m2. De aangevraagde bouwhoogte bedraagt 8,75 meter en de aangevraagde oppervlakte 132 m2. Ook de aangevraagde kelders voldoen niet aan de bouwregels omdat een kelder 3,50 meter onder peil gebouwd mag worden en de aangevraagde kelders deels op 5,985 meter onder peil worden gerealiseerd.
9.2.
Op grond van artikel 9 van de planvoorschriften kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
9.3.
Voor het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid heeft het college de ‘Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018’ (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. Uit de Beleidsregels volgt dat voor de categorie binnenplanse afwijkingsmogelijkheden in beginsel een omgevingsvergunning wordt verleend, tenzij er gegronde argumenten zijn om geen vergunning te verlenen. Als uitzondering op die hoofdregel wordt, voor zover van belang, genoemd:
- “ “als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, ontstaat op het perceel een te massale bebouwing gelet op de bestaande bebouwing (vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daaronder begrepen);”
Volgens de Beleidsregels kan het college in deze of vergelijkbare situaties de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen gebruik gemaakt kan worden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 9 van de planvoorschriften. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de door het college genoemde, uitzonderingssituatie als bedoeld in de Beleidsregels niet van toepassing is op deze situatie. In dit geval is namelijk sprake van nieuwbouw op een leeg perceel. Van bestaande bebouwing op het perceel in de zin van de Beleidsregels is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Het betoog van eiseres slaagt.
10.1.
De stelling van verweerder ter zitting dat met ‘bestaande bebouwing’ ook omliggende woningen/bebouwing moet worden begrepen leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de Beleidsregels slechts uitgaan van de bebouwing op het perceel.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college zich evenmin op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen gebruik gemaakt kan worden van de afwijkingsmogelijkheid omdat niet wordt voldaan aan de Welstandsnota. Het niet voldoen aan de Welstandsnota is in de eerste plaats niet als uitzondering genoemd in de Beleidsregels om de (afwijkings)vergunning te weigeren. Het college heeft bovendien niet gemotiveerd dat het niet voldoen aan de Welstandnota kan worden aangemerkt als een ‘vergelijkbare situatie’ in de zin van de Beleidsregels. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd en het college de omgevingsvergunning niet heeft geweigerd op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, zijnde een negatief welstandsadvies. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat als het college van mening is dat het welstandsadvies onjuist zou zijn, het op de weg van het college had gelegen om - overeenkomstig de Welstandsnota - een second opinion te vragen, of in ieder geval te motiveren waarom daar in dit geval geen gebruik van is gemaakt. Het betoog slaagt.
Kelder
12. Eiseres stelt dat in het bestreden besluit wordt uitgegaan van onjuiste feiten ten aanzien van de kelder. Eiseres wijst erop dat de kelder niet 7 meter diep, maar 5,985 meter diep wordt. Bovendien geldt deze diepte niet voor de gehele kelder maar, voor 44,7% van de kelder. De afwijking wordt daarom groter voorgesteld dan dat deze daadwerkelijk is. Het verdiepte deel is uitsluitend bedoeld voor installaties en onderhoud aan het zwembad. Van een volledige, dubbele kelder, zoals het college stelt, is dus geen sprake.
12.1.
Verder betoogt eiseres dat is uitgegaan van een onjuist toetsingskader. De 10% afwijkingsregel uit de planvoorschriften is niet van toepassing omdat het bestemmingsplan voor afwijking van de voorgeschreven diepte van de kelder een specifieke regeling kent (artikel 3.4.1, onder a, van de planvoorschriften). Om te bepalen of de verdiepte kelder kan worden toegestaan, is slechts de vraag relevant of er sprake is van onevenredige afbreuk aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Volgens eiseres heeft zij met het rapport van Rho onderbouwd dat hiervan geen sprake is. Bij het aanvullend beroepschrift heeft eiseres een aanvullend deskundigenadvies overgelegd van Snoek Puur Groen.
13. Vast staat dat een deel van de kelder 5,985 meter onder peil wordt gerealiseerd. Dat betekent dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, ten onrechte is uitgegaan van een diepte van 7 meter voor de gehele kelder. In het advies van de bezwaarschriftencommissie is tevens uitgegaan van een onjuist toetsingskader. Aangezien voor de diepte van de kelder een specifieke binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen in artikel 3.4.1, onder a, van de planvoorschriften, is de algemene afwijkingsbevoegdheid naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet van toepassing. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en het betoog van eiseres slaagt.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor de kelders geen gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.4.1, onder a, van de planvoorschriften. Het standpunt van het college dat alleen een afgraving die bij recht is toegestaan acceptabel is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.4.1, onder a, van de planvoorschriften zou daarmee namelijk zinledig worden. Verder blijkt uit het bestreden besluit onvoldoende waarom het afgraven van 2,5 meter meer dan toegestaan onevenredig afbreuk doet aan de landschappelijke en natuurlijke waarde in de zin van artikel 3.4.1, onder a. In het bestreden besluit wordt namelijk hoofdzakelijk ingegaan op de deskundigheid van de opsteller van het rapport van Rho en de volledigheid van die rapportage.
14.1.
Ter zitting heeft het college de motivering nader aangevuld en toegelicht dat het college medewerking met name weigert vanwege eventuele gevolgen daarvan voor de grondwaterstand. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit niet tot een ander oordeel. Voor zover de grondwaterstand als natuurlijke of landschappelijke waarde kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat het college ter zitting heeft toegelicht dat de grondwaterstand ook aangetast kan worden bij een bij recht toegestane afgraving van 3,5 meter. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom het afgraven van 2,5 meter meer tot een onevenredige afbreuk leidt.
Ook met deze nadere toelichting is de rechtbank derhalve van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd is.
15. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Dat geldt zowel voor de bouwhoogte en oppervlakte van de recreatiewoningen als voor de diepte van de kelders. Het betoog slaagt.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
16. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaargronden die gericht waren tegen de geweigerde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van eiseres slaagt.
Proceskosten in bezwaar
17. Eiseres verzoekt ten slotte om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, nu de bezwaarcommissie dit geadviseerd heeft en het college het advies overgenomen heeft, maar toch besloten heeft om de proceskosten in bezwaar niet te vergoeden.
17.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 7:15, tweede lid, van de Awb volgt dat de gevraagde kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen. Daar is in dit geval geen sprake van. Anders dan eiseres stelt, heeft de bezwaarschriftencommissie slechts geadviseerd om proceskosten te vergoeden als sprake is van het herroepen van het besluit. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
18.1.
De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing op de bezwaren te nemen.
18.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 februari 2024;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
(…)
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
Bestemmingsplan ‘Recreatieterrein Nes-Buren 2019
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
(…)
ondergronds mag uitsluitend worden gebouwd in de vorm van kelders en/of souterrains, met inachtneming van de volgende regels:
de verticale diepte van een kelder of souterrain mag ten hoogste 3,50 m gemeten vanaf het peil bedragen;
indien een kelder of souterrain (deels) buiten de buitenwerkse gevelvlakken van de recreatiewoning wordt gebouwd mag de bouwhoogte ten hoogste 1,00 m bedragen;
(…)
de oppervlakte van een recreatiewoning, met inbegrip van ondergrondse gebouwen, bijbehorende aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, zal ten hoogste 120 m2 bedragen;
(…)
de bouwhoogte van een recreatiewoning, met inbegrip van de bijbehorende aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogte 8,00 m bedragen;
3.4.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder d in die zin dat mag worden afgeweken van de situering en diepte van een kelder, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Daarbij wordt uitgegaan van het behoud van duinruggen en duin- en bosbeplanting;
3.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
het verrichten van graafwerkzaamheden;
het ophogen en afgraven van gronden;
(…)
het verwijderen c.q. aanbrengen van beplanting;
3.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Daarbij wordt uitgegaan van het behoud van duinruggen en duin- en bosbeplanting.
Bij het aanleggen van wegen, paden en verhardingen dient het materiaalgebruik passend te zijn in de omgeving, waarbij gedacht kan worden aan natuurlijke materialen, zoals bijvoorbeeld schelpen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018
A. Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid)
In beginsel wordt voor deze categorie een omgevingsvergunning verleend, tenzij er gegronde argumenten zijn om geen vergunning te verlenen.
Er zijn dus uitzonderingen op de hoofdregel denkbaar:
- als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, ontstaat op het perceel een te massale bebouwing gelet op de bestaande bebouwing (vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daaronder begrepen);
(…)
In deze of vergelijkbare situaties kan het college besluiten geen of slechts gedeeltelijk medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan.

Voetnoten

1.Artikel 3.9 van de Wabo.
2.Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo.
3.Artikel 3.2.1, aanhef en onder d, f en j van het bestemmingsplan.