ECLI:NL:RBNNE:2025:1443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
18-330318-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, poging tot oplichting, valselijk bekleden van een ambt, gekwalificeerde diefstal in vereniging en witwassen

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting, poging tot oplichting, valselijk bekleden van een ambt, gekwalificeerde diefstal in vereniging en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, op slinkse wijze sieraden en geld heeft afhandig gemaakt van voornamelijk oudere, alleenstaande slachtoffers. De slachtoffers werden benaderd onder het voorwendsel dat er een inbraak had plaatsgevonden en dat de politie hen kwam helpen. De rechtbank vond het stuitend dat de verdachte geen rekening hield met de financiële en psychische schade die hij de slachtoffers toebracht. De rechtbank heeft de feiten als ernstig beoordeeld, gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de doortrapte werkwijze van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafblad, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om normhandhaving te waarborgen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-330318-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Versluis, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks de periode van 2 september 2024 tot en met 14 oktober 2024 te [plaats], [plaats], [plaats], [plaats], [plaats] en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geldbedrag(en), althans enig geldbedrag, sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een of meer ander(en) toebehoorde(n), te weten aan (onder meer)
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels; te weten door zich voor te doen als een politieagent om vertrouwen te wekken;
2
hij op of omstreeks de periode van 2 september 2024 tot en met 14 oktober 2024 te [plaats], [plaats], [plaats], [plaats], [plaats] en [plaats], althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meerdere perso(o)n(en)/aangever(s), te weten
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer] heeft bewogen tot
  • afgifte van contante geldbedrag(en), althans enig geldbedrag(en), in elk geval enig goed,
  • afgifte van sieraden, althans enig goed, door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zakelijk weergegeven
  • (al dan niet met een gespoofed telefoonnummer) contact op te (laten) nemen met voornoemde perso(o)n(en)/aangever(s), daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de politie en/of medewerker van een bank in deze gesprekken de genoemde perso(o)n(en)/aangever(s) voor te houden dat er gevaar dreigde en/of op een andere wijze de perso(o)n(en)/aangever(s) werd voorgehouden dat er een probleem was en dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(s), hem/haar/hen zou helpen het probleem te verhelpen, en/of
  • sieraden en contante bedragen ter veilig stelling en/of ter registratie af te geven,
waardoor die perso(o)n(en)/aangever(s) werd/werden bewogen tot voornoemde afgifte en/of het voornoemde ter beschikking stellen;
3
hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te [plaats]-[plaats], althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer], te bewegen tot
  • afgifte van sieraden, althans enig goed
  • afgifte van contante bedrag(en), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed
te weten valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven - (al dan niet met een gespoofed telefoonnummer) contact op te (laten) nemen met voornoemde perso(o)n(en)/aangever(s), daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de politie en/of in deze gesprekken de genoemde perso(o)n(en)/aangever(s) voor te houden dat er gevaar dreigde en/of op een andere wijze de perso(o)n(en)/aangever(s) werd voorgehouden dat er een probleem was en dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(s), hem/haar/hen zou helpen het probleem te verhelpen, en/of - sieraden en contante bedragen ter veilig stelling af te geven, waardoor die perso(o)n(en)/aangever(s) werd/werden bewogen tot voornoemde afgifte en/of het voornoemde ter beschikking stellen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk een onderscheidingsteken heeft gedragen en/of een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedde, door het dragen van een politieshirt en zich voor te doen als een politieagent;
5
hij op of omstreeks 23 september 2024, te [geboorteplaats] sieraden, althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, wist dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit. Zij heeft daartoe, middels een schriftelijk requisitoir, overgelegd ter zitting, aangevoerd dat de eerste, tweede, derde en vijfde gedachtestreepjes wettig en overtuigend bewezen kunnen worden op basis van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het vierde en zesde gedachtestreepje heeft zij aangevoerd dat de aangiftes worden ondersteund door digitaal onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon van verdachte (locatiegegevens) en het feit dat steeds dezelfde modus operandi is gebruikt.
De gedragingen van verdachte leveren telkens gekwalificeerde diefstal in vereniging op, aangezien er sprake is van het wegnemen van goederen. Medeplegen kan steeds bewezen worden, aangezien uit de bewijsmiddelen de betrokkenheid van meerdere verdachten blijkt en dat hun rollen tevens inwisselbaar waren.
Ten aanzien van feit 2
De officier heeft gevorderd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van dit feit, aangezien verdachte de aangevers niet heeft bewogen tot afgifte van de goederen.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit, gelet op de aangifte, onderzoek aan de telefoon van verdachte (locatiegegevens) en de herkenning van verdachte op camerabeelden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is er sprake van een begin van uitvoering van de oplichting, aangezien verdachte was begonnen met het opentrekken van kasten in de woning van de aangeefster.
Ten aanzien van feit 4
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit, gelet op de aangiftes (die betrekking hebben op 14 oktober 2024 in [plaats] en [plaats]) en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 5
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor dit feit, gelet op de herkenning van verdachte op camerabeelden, onderzoek aan de telefoon van verdachte (locatiegegevens) en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van dit feit, aangezien de gedragingen van verdachte niet beschouwd kunnen worden als gekwalificeerde diefstal in vereniging. Zij heeft ter onderbouwing jurisprudentie en de wetsgeschiedenis van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht aangehaald.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de eerste, tweede, derde en vijfde gedachtestreepjes gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje, aangeefster [slachtoffer], heeft verdachte ter zitting aangevoerd dat hij deze oplichting niet heeft gepleegd, omdat hij nooit met een andere persoon in een woning is geweest.
Ten aanzien van het zesde gedachtestreepje, aangeefster [slachtoffer], heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat medeplegen van oplichting niet bewezenverklaard kan worden, omdat er te veel twijfel bestaat of hij wel betrokken is geweest bij deze oplichting en wat zijn rol is geweest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het signalement opgegeven door aangeefster niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachte en dat er geen mast is aangestraald in de buurt van [plaats].
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft vrijspraak van dit feit bepleit. De aangever herkent verdachte niet op een foto als zijnde de persoon die aangever heeft proberen op te lichten. Daarnaast komt het opgegeven signalement niet overeen met verdachte. De rol van verdachte blijft onduidelijk en gezien het feit dat medeplegen niet is tenlastegelegd dient verdachte vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 4
De raadsvrouw heeft vrijspraak van dit feit bepleit, aangezien in de tenlastelegging een verkeerde pleegplaats is opgenomen. Bovendien kan niet vastgesteld worden dat verdachte een daad heeft verricht
behorende tot een ambt dat hij niet bekleedde.
Ten aanzien van feit 5
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank1
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank bespreekt de feiten 1 en 2 vanwege de samenhang gezamenlijk en beoordeelt per situatie of het handelen van verdachte gekwalificeerd wordt als diefstal (feit 1) of als oplichting (feit 2). Het verschil tussen beide kwalificaties ligt in het gegeven dat bij oplichting de ander wordt bewogen tot afgifte aan verdachte van enig goed (door een oplichtingsmiddel), terwijl bij diefstal het goed zelf door verdachte wordt weggenomen (om het zich wederrechtelijk toe te eigenen).
Bekennende verklaring verdachte
De rechtbank acht de feiten 1 (tweede en derde gedachtestreepje) en 2 (eerste en vijfde gedachtestreepje) wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 oktober 2024, opgenomen op pagina 450 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024281807 d.d. 9 januari 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 oktober 2024, opgenomen op pagina 466 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 oktober 2024, opgenomen op pagina 483 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 september 2024, opgenomen op pagina 911 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].
Modus operandi
Uit voorgaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank een bepaalde en soortgelijke werkwijze af. De aangeefsters, die allen alleenstaand en op hoge leeftijd waren, werden opgebeld door een vrouw die zich voordeed als politieagente. Aan de aangeefsters werd verteld dat er in de buurt van hun woning een inbraak had plaatsgevonden. Er zou een lijst zijn aangetroffen waarop het adres van de aangeefster ook stond vermeld. Aan de telefoon werd gevraagd of sieraden en waardevolle spullen alvast klaargelegd konden worden, zodat een agent (die daarna op bezoek kwam) deze kon fotograferen voor de verzekering. Vervolgens kwam de verdachte (als de agent) aan de deur van aangeefster en identificeerde hij zich als agent met een naam en bijbehorend dienstnummer, die door de beller aan de aangeefster was doorgegeven. Verdachte werd binnengelaten en ging op het moment dat de aangeefster was afgeleid er met de goederen vandoor. Vervolgens werd verdachte opgehaald door een chauffeur en gaf hij de goederen af.
Deze modus operandi getuigt van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen.
Ten aanzien van [slachtoffer]
Aangeefster [slachtoffer], wonende aan de [adres] in [plaats], heeft verklaard dat zij op 22 september 2024, omstreeks 17:03 uur, werd gebeld door iemand die zich voorstelde als politiemedewerkster. Aan aangeefster werd verteld dat er een inbraakgolf in de buurt gaande was en dat er iemand van de politie langs zou komen.2 Aan haar werd gevraagd waar haar waardevolle spullen lagen, zodat hier fotos van gemaakt konden worden. Later op de dag kwam zij tot de ontdekking dat haar kluis met sieraden was verdwenen.3
Verdachte heeft verklaard dat de onder hem inbeslaggenomen telefoon, een iPhone 14, zijn eigendom is en dat hij gebruik maakte van dit toestel.4 Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat deze op 22 september 2024 om 17:08 uur in de [adres] in [plaats] aanstraalde.5
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de telefoon van verdachte op 22 september 2024 om 19:35 uur aanstraalde in [plaats], in de buurt van de [adres].6 Uit onderzoek is gebleken dat de heer [naam] op nummer [adres] van de [adres] woont.7 De getuige [naam] heeft verklaard dat zij de auto, een grijze Volkswagen Polo met kenteken [nummer], begin oktober 2024 aan [naam] heeft uitgeleend en dat hij deze op 16 oktober 2024 terug zou brengen.8 Op 14 oktober 2024 worden verdachte en medeverdachte aangetroffen in deze auto.9
Nadere bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Gelet op de verklaring van aangeefster komt de wijze waarop haar sieraden zijn gestolen op essentiële punten overeen met de werkwijze die door verdachte is gehanteerd op 14 oktober 2024. Daar komt bij dat de telefoon van verdachte rond het tijdstip van de diefstal aanstraalde op de plaats delict. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon bij zich had. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte de persoon is geweest die in de woning van aangeefster is geweest en de diefstal heeft gepleegd. Ongeveer tweeënhalf uur na de diefstal straalde de telefoon van verdachte aan in [plaats], op het adres van de persoon die verdachte later een auto heeft uitgeleend om te gebruiken bij de diefstallen en oplichting gepleegd op 14 oktober 2024 in [plaats] en [plaats]. Dit sterkt de overtuiging van de rechtbank dat verdachte zich enkele weken eerder, op 22 september 2024, ook al bezighield met voornoemde wijze van diefstal dan wel oplichting. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van de kluis, gevuld met sieraden.
Ten aanzien van [slachtoffer]
Aangeefster [slachtoffer], wonende aan de [adres] in [plaats], heeft verklaard dat zij op 22 september 2024, omstreeks 19:15 uur, werd gebeld door iemand die zich voordeed als medewerkster van de politie. Aan aangeefster werd medegedeeld dat er in de buurt meerdere woninginbraken waren gepleegd en dat de wijkagent naar haar woning zou komen om waardevolle spullen mee te nemen. Vervolgens kwam er een man aan de deur die aangaf dat hij de wijkagent was en dat hij fotos moest maken van haar waardevolle spullen.10 De man gaf vervolgens aan dat hij weg moest. Aangeefster zag daarna dat de brandkast met sieraden was verdwenen.11
Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat deze zich op 22 september 2024 om 19:03 uur op het adres de [adres] in [plaats] bevond.12
Op 23 september 2024 werden door verdachte sieraden ingeleverd bij [bedrijf].13 De dochter van de aangeefster heeft de sieraden herkend als zijnde de sieraden die op 22 september 2024 waren gestolen.14
Nadere bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Gelet op de verklaring van aangeefster komt de wijze waarop haar sieraden zijn gestolen op essentiële punten overeen met de werkwijze die door verdachte is gehanteerd op 14 oktober 2024. Daar komt bij dat onderzoek aan de telefoon van verdachte de aanwezigheid van hem op de plaats delict heeft bevestigd.
Verdachte heeft ter zitting opgemerkt dat hij niet ontkend dat hij betrokken is geweest bij deze diefstal, maar dat hij zich er niet veel meer van kan herinneren omdat hij altijd werd afgezet bij een voor hem willekeurig adres. De rechtbank twijfelt niet aan het daderschap van verdachte, nu uit de verklaring van de dochter van aangeefster is gebleken dat de op 23 september 2024 ingeleverde sieraden bij een pandhuis in [geboorteplaats] precies dezelfde sieraden zijn als die één dag eerder op 22 september 2024 bij aangeefster waren gestolen. Dit sterkt de overtuiging van de rechtbank dat verdachte deze sieraden heeft weggenomen uit de woning van aangeefster en dat hij deze daarna in zijn bezit had. De verklaring van verdachte dat hij deze in de ochtend van 23 september 2024 zou hebben gekregen van iemand met de opdracht deze in te leveren, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van de brandkast, gevuld met sieraden.
Ten aanzien van feit 3
Uit de verklaring van [naam], wonende aan de [adres] in [plaats]-[plaats], blijkt dat hij op 5 oktober 2024, omstreeks 12:15 uur, werd gebeld door een vrouw die hem vertelde dat er in de buurt was ingebroken. De vrouw gaf aan dat er een collega van de politie langs zou komen om de sloten te controleren. Aangever heeft deze man binnengelaten. Hij zag dat de man naar boven liep en dat hij kastdeuren openmaakte. Aangever vertrouwde de situatie niet en heeft de man vervolgens weggestuurd.15
De buurman van de aangever, de heer [naam], heeft camerabeelden van 5 oktober 2024 aan de politie aangeleverd waarop te zien is dat een man over de stoep in de richting van het perceel van aangever loopt.16 Verdachte wordt op de beelden herkend.17
Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer van de inbeslaggenomen telefoon van verdachte blijkt dat er op 5 oktober 2024 om 10:49 uur een GSM-mast in [plaats]-[plaats] aan de [adres] werd aangestraald, voor de duur van 5608 seconden.18
Nadere bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De aangifte wordt ondersteund door de eerder door verdachte gehanteerde modus operandi en de camerabeelden van 5 oktober 2024
waarop verdachte door een verbalisant is herkend. Bovendien bevestigt onderzoek aan de telefoon van verdachte dat hij rond het tijdstip van het delict in de omgeving van de woning van aangever is geweest. Concluderend twijfelt de rechtbank er niet aan dat verdachte de persoon is geweest die heeft gepoogd aangever op te lichten. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2024, opgenomen op pagina 271 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam];
een naar wettelijke voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 oktober 2024, opgenomen op pagina 450 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer].
Overweging ten aanzien van pleegplaats [plaats]
De rechtbank is van oordeel dat er een slordigheid in de tenlastelegging staat, aangezien [plaats] niet de plaats is waar het feit op 14 oktober 2024 is gepleegd. De rechtbank heeft deze slordigheid in de bewezenverklaring verbeterd en merkt op dat verdachte daardoor niet is geschaad in zijn verdediging, aangezien uit zijn verklaring afgeleid kan worden dat hij heeft bekend dat hij het politieshirt op 14 oktober 2024 in [plaats] heeft gedragen en dat hij ook wist dat dit niet mocht. Daarom zal de rechtbank, anders dan het betoog van de raadsvrouw, bewezen verklaren dat het feit op die datum in [plaats] is gepleegd.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2024, opgenomen op pagina 374 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 2 september 2024 tot en met 14 oktober 2024 te [plaats], [plaats], [plaats] en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, meermalen sieraden, die geheel aan anderen toebehoorden, te weten aan
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels; te weten door zich voor te doen als een politieagent om vertrouwen te wekken;
2
hij in de periode van 2 september 2024 tot en met 14 oktober 2024 te [plaats] en [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen, te weten
  • [slachtoffer],
  • [slachtoffer], heeft bewogen tot
  • afgifte van contante geldbedragen,
  • afgifte van sieraden,
door valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven contact op te laten nemen met voornoemde personen, daarbij gebruikmakend van verdachtes en medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de politie in deze gesprekken de genoemde personen voor te houden dat er gevaar dreigde of op een andere wijze de personen werd voorgehouden dat er een probleem was en dat hij, verdachte, hen zou helpen het probleem te verhelpen, en sieraden en contante bedragen ter veilig stelling en ter registratie af te geven, waardoor die personen werden bewogen tot voornoemde afgifte en het voornoemde ter beschikking stellen;
3
hij op 5 oktober 2024 te [plaats]-[plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer], te bewegen tot
  • afgifte van sieraden
  • afgifte van enig goed
te weten valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven contact op te laten nemen met voornoemde persoon, daarbij gebruikmakend van verdachtes en medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de politie en in deze gesprekken de genoemde persoon voor te houden dat er gevaar dreigde of op een andere wijze de persoon werd voorgehouden dat er een probleem was en dat hij, verdachte, hem zou helpen het probleem te verhelpen en sieraden en contante bedragen ter veilig stelling af te geven, waardoor die persoon werd bewogen tot voornoemde afgifte en het voornoemde ter beschikking stellen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 14 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk een onderscheidingsteken heeft gedragen en een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedde, door het dragen van een politieshirt en zich voor te doen als een politieagent;
5
hij op 23 september 2024 te [geboorteplaats] sieraden heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door het aannemen van een valse hoedanigheid, het aannemen van een valse naam, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, meermalen gepleegd;
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
poging tot oplichting;
opzettelijk een daad verrichten behorend tot een ambt dat hij niet bekleedt;
witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Samenloop
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank is van oordeel dat bij voornoemde feiten sprake is van meerdaadse samenloop, aangezien per situatie is vastgesteld of de gedraging van verdachte te kwalificeren is als diefstal dan wel oplichting.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals geadviseerd door de reclassering, met daaraan toegevoegd dat aan verdachte een contactverbod wordt opgelegd met de slachtoffers.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Zij heeft daartoe opgemerkt dat verdachte sinds zijn schorsing uit detentie bezig is met het vinden van stabiliteit in zijn leven. De ingezette positieve verandering van zijn leven zal doorkruist worden als hij weer terug zou moeten naar de gevangenis.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 13 maart 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer anderhalf maand schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting (meermalen), poging tot oplichting, het valselijk bekleden van een ambt, gekwalificeerde diefstal in vereniging (meermalen) en witwassen. Verdachte is in totaal zeven keer, de poging tot oplichting meegerekend, de persoon geweest die de oplichtingshandelingen en diefstallen in de woningen van aangevers uitvoerde. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, samen met anderen, op zulke doortrapte en slinkse wijze sieraden en geld afhandig heeft gemaakt van de vele slachtoffers. Slachtoffers die naar het oordeel van de rechtbank niet willekeurig, maar op basis van hun hoge leeftijd en het feit dat zij alleenstaand waren werden uitgekozen. De gestolen sieraden waren vaak erfstukken of behoorden toe aan de overleden partner van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich op geen enkel moment lijkt te hebben gerealiseerd welke gevolgen de door hem gepleegde feiten voor de slachtoffers hebben gehad. Verdachte heeft er niet alleen mede voor gezorgd dat aangevers financiële schade hebben opgelopen, maar heeft ook het vertrouwen dat zij hadden in de medemens en de politie ernstig geschaad. De slachtoffers waren in de veronderstelling dat een agent hen kwam helpen in hun woningen, bij uitstek de plaats waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen, maar werden zonder dat zij het doorhadden beroofd van hun dierbare en onvervangbare sieraden. Sterker nog, verdachte droeg in één geval ook een origineel politieshirt om het slachtoffer te overtuigen dat hij een echte politieagent was. De rechtbank vindt het stuitend dat verdachte puur heeft gehandeld vanuit zijn eigen behoefte aan geld en zich kennelijk niets heeft aangetrokken van de financiële en psychische schade waarmee hij de vele slachtoffers opzadelde. Uit de aangiftes, de nazorg gesprekken en de vorderingen van de benadeelde partijen is gebleken dat de impact van het handelen van verdachte en zijn mededaders op het leven van de slachtoffers groot is geweest en dat zij ook nu nog steeds de gevolgen van die daden ondervinden.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 24 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsrapport van 13 maart 2025 blijkt onder meer dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachtes financiële kwetsbaarheid wordt als risico verhogend beschouwd, wat ook tot het plegen van onderhavige delicten heeft geleid. De volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa), contactverbod met medeverdachte en de slachtoffers, meewerken aan bewindvoerderstraject en dagbesteding. Ter zitting is gebleken dat verdachte zich wil inzetten voor gedragsverandering en dat blijkt ook uit zijn houding tijdens het schorsingstoezicht dat sinds 16 januari 2025 wordt uitgeoefend. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hoewel verdachte ter zitting meermalen heeft aangegeven verantwoordelijkheid te willen nemen laat hij toch over een aantal zaken (o.a. wie zijn nog meer zijn medeverdachten) onduidelijkheid bestaan en lijkt hij zijn rol te bagatelliseren (hij stond onder druk en kon niet anders).
Straf
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en de hoeveelheid aan gepleegde strafbare feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. De rechtbank zal een deel van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en ook oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, mogelijk te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met de slachtoffers aan verdachte op te leggen, aangezien niet te verwachten is dat hij contact zal opnemen met de slachtoffers.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Ten slotte zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer], tot een bedrag van 650,00 ter zake van materiële schade ( 1.300,00 - 650 aan reeds vergoede schade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer], tot een bedrag van 33.632,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer], tot een bedrag van 19.075,00 ( 25.075,00 - 6.000,00 aan reeds vergoede schade) ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer], tot een bedrag van 28.487,00 ter vergoeding van materiële schade ( 27.737,00) en immateriële schade ( 750,00), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot volledige toewijzing van de vordering van [slachtoffer], met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Uit de onderbouwing blijkt de geschatte waarde van de gestolen sieraden en daarnaast vloeit de schade rechtstreeks voort uit het strafbare feit. Gelet op de aard van de normschending is vergoeding van immateriële schade ook op zijn plaats.
[slachtoffer]
De vordering van [slachtoffer] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden wegens gebrek aan onderbouwing. Daarnaast heeft de verzekering al een bedrag uitgekeerd aan de benadeelde partij.
[slachtoffer] en [slachtoffer]
Tot slot dienen de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer] afgewezen te worden gelet op het ontbreken van een rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Standpunt van de verdediging
[slachtoffer]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële gedeelte van de vordering niet- ontvankelijk verklaard dient te worden. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering heeft de verdachte aangegeven dat hij bereid is om dat deel te vergoeden.
[slachtoffer]
De raadsvrouw heeft zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
[slachtoffer] en [slachtoffer]
De raadsvrouw heeft zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer] de gestelde materiële schade ( 27.737,00) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De waarde van de gestolen sieraden is getaxeerd door een juwelier en in het rapport van de verzekering wordt gesteld
dat de waarde van de sieraden het maximaal te vergoeden bedrag, wat 5.000,00 bedraagt, ver te boven gaat.
immateriële schade
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit in samenhang met wat de benadeelde partij heeft verklaard over de gevolgen die zij daarvan heeft ondervonden. Dit brengt mee dat het immateriële gedeelte van de vordering ( 750,00), waar de raadsvrouw zich tevens niet tegen heeft verzet, ook toegewezen zal worden.
Concluderend zal de vordering geheel worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 22 september 2024. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.
[slachtoffer]
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van feit 1, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van die schade te kunnen beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat aanhouding van de zaak om dit te herstellen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering in het geheel niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[slachtoffer] en [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer] en [slachtoffer]. Immers, de verdachte wordt niet verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel gekwalificeerde diefstal van voornoemde slachtoffers. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen in de vorderingen niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder verdachte inbeslaggenomen politieshirt onttrokken moet worden aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de iPhone verbeurd te verklaren aangezien deze heeft bijgedragen aan het plegen van de strafbare feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen het standpunt van de officier van justitie betreffende de inbeslaggenomen goederen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen iPhone vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze is gebruikt bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten en deze toebehoort aan verdachte. Daarnaast zal de rechtbank het politieshirt onttrekken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 57, 196, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie; de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [naam] , geboren op [geboortedatum] 2000 (medeverdachte), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur.
dat de veroordeelde zal meewerken aan het bewindvoerderstraject. Mocht dit niet voldoende zijn voor het aflossen van zijn schulden, verleent veroordeelde zijn medewerking aan een schuldhulpverlening of WSNP traject.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Vorderingen benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer], feit 1:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 28.487,00 (zegge: achtentwintigduizend vierhonderdzevenentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 28.487,00 (zegge: achtentwintigduizend vierhonderdzevenentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 27.737,00 aan materiële schade en 750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 177 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer], feit 1:

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

1. STK Kleding (Omschrijving: Politiepolo, lange mouw)(G1763683).
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK GSM (Omschrijving: Apple)(G1763681).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2025.
Mr. M. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal,
als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met BVH-nummer 2024281807 d.d. 9 januari 2025, digitaal doorgenummerd in 4 delen van pagina 1 tot en met 1302.
2 Pagina 866.
3 Pagina 867.
4 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2025.
5 Pagina 312.
6 Pagina 314.
7 Pagina 261.
8 Pagina 248.
9 Pagina 210 en 211.
10 Pagina 932.
11 Pagina 933.
12 Pagina 314.
13 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2025.
14 Pagina 951.
15 Pagina 592.
16 Pagina 598.
17 Pagina 603.
18 Pagina 614.