ECLI:NL:RBNNE:2025:144

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
18-152145-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietpartij wegens gebrek aan bewijs voor poging tot moord en vernieling

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en vernieling van een auto, naar aanleiding van een schietpartij die plaatsvond op 20 juni 2023 in Groningen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de feiten had medegepleegd of opzet had op de gronddelicten. Tijdens de zitting op 20 december 2024 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank had de zaak gevoegd behandeld met een andere zaak, maar deze werd later afgesplitst.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk en met voorbedachten rade schieten op meerdere slachtoffers met een vuurwapen, alsook het opzettelijk vernielen van een auto. De officier van justitie had een jeugddetentie van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de schietpartij. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte in de buurt was en mogelijk betrokken was bij de ruzie die aan de schietpartij voorafging, kon de rechtbank niet vaststellen dat hij de schutter was of dat hij op enige wijze had bijgedragen aan de uitvoering van het delict.

De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat er geen bewijs was dat de verdachte rekening had moeten houden met het feit dat er geschoten zou worden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de feiten niet bewezen achtte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.152145.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 december 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kuipers, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.
De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak met parketnummer 18.218570.23. Dat parketnummer is na de behandeling van de zaak (en voor de sluiting van het onderzoek) afgesplitst van onderhavig parketnummer. In die zaak zal apart vonnis worden gewezen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2023 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of (een) ander(en) opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven,
(- zakelijk weergegeven -) met een pistool/vuurwapen, een kogel op/langs en/of in de richting van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten/afgevuurd en/of één en/of meerdere kogels heeft geschoten/afgevuurd in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer] en/of (een) ander(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2023 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (door het afvuren van (een) kogel(s)) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde, en ter zake van de twee feiten onder parketnummer 18-218570-23, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de geadviseerde voorwaarden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het bewijs van feiten 1 en 2 van onderhavig parketnummer het volgende aangevoerd. Verdachte is aan te merken als medepleger. Verdachte is door meerdere getuigen aangewezen als degene die ruzie had met aangever, waarna hij tot twee keer toe is teruggekeerd met twee andere jongens, waarbij de laatste keer is geschoten op buurtbewoners door de bijrijder van de scooter. De betrokkenheid van verdachte blijkt onder andere uit zendmastgegevens van de telefoons van verdachte en medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] , waaruit blijkt dat zij alle drie in de buurt van de plaats delict waren ten tijde van de schietpartij. Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat er contact is geweest tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarnaast is DNA-materiaal van mogelijk verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op de aangetroffen hulzen gevonden. Ook de gang van zaken rondom de aanhouding en het halen van nieuwe pitjes, oftewel kogels, omdat deze op zouden zijn, duidt op betrokkenheid van verdachte. Het vijfmaal schieten, waarvan een kogel rakelings langs het slachtoffer is gegaan, levert een poging tot moord (feit 1) en vernieling van de
auto (feit 2) op. De voorbedachte raad kan worden bewezen ten aanzien van feit 1, nu verdachte en zijn medeverdachten kort daarvoor hebben aangekondigd om terug te komen en daarbij gebaren zijn gebruikt van vingers die langs de keel gaan. Gelet op de uiterlijke verschijningsvormen, is sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd, waardoor er geen aanwijzingen zijn dat er is gehandeld in een gemoedsopwelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op 20 juni 2023 omstreeks 19:10 uur heeft een schietpartij plaatsgevonden in de [adres] in [plaatsnaam] . Door de bijrijder van een rijdende scooter zijn vijf kogels afgevuurd. Daarbij is een kogel rakelings langs het gezicht van aangever [slachtoffer] gekomen, heeft een kogel de gevel van een woning geraakt en is er een kogel door de motorkap van de auto van aangeefster [slachtoffer] geschoten. Uit het dossier komt naar voren dat bij de scooter, waarop twee personen zaten, mogelijk ook een fietser hoorde,
die achter de scooter aan fietste. Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte deze persoon op de fiets is geweest. Vast staat dat alleen de bijrijder van de scooter heeft geschoten. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte de schutter is geweest.
Nu verdachte niet kan worden aangemerkt als pleger van de ten laste gelegde feiten, moet worden beoordeeld of sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte had kort voor het schietincident een woordenwisseling met aangever [slachtoffer] , waarbij Hummel tegen de fiets van verdachte heeft geschopt. Volgens getuigen is verdachte daarna tot twee keer toe met twee andere jongens teruggekomen, waarbij de laatste keer is geschoten. Verdachte kent ook de twee medeverdachten die in het dossier worden genoemd, te weten [medeverdachte] en [medeverdachte] , zo blijkt onder meer uit telefoongegevens. Uit de zendmastgegevens volgt dat de telefoons van verdachte en zijn medeverdachten rond het tijdstip van het schietincident zendmasten
aanstralen in [plaatsnaam] , waarna zendmasten in [adres] worden aangestraald. Verder is op een van de aangetroffen hulzen op straat DNA-materiaal gevonden, waarbij de hypothese dat de bemonstering het DNA van verdachte en twee onbekende, niet verwante personen bevat extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van drie onbekende, niet verwante personen. Op een andere huls is DNA-materiaal aangetroffen, waarvan het celmateriaal mogelijk afkomstig is van medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank ziet in de voorgaande bevindingen meerdere toevalligheden die er alle schijn van hebben dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank is echter van oordeel dat, ongeacht of kan worden vastgesteld dat verdachte met de twee medeverdachten is teruggekomen, de specifieke betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten niet uit het dossier volgt. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de feiten, dan wel een (materiële of intellectuele) bijdrage van verdachte van voldoende gewicht. Dat verdachte meer contact heeft gehad met de medeverdachten dan hij ter zitting heeft toegegeven, duidt ook niet noodzakelijkerwijs op betrokkenheid bij het schieten. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) niet kan worden bewezen.
Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte rekening heeft moeten houden met het feit dat de bijrijder van de scooter ging schieten. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict, te weten het dodelijk verwonden van de aanwezigen in de straat (feit 1) dan wel het vernielen van een auto (feit 2).

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 145,00 ter vergoeding van materiële schade en
5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade ( [slachtoffer] ) niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de immateriële schade ten aanzien van alle benadeelde partijen kan worden toegewezen, maar dat hij zich ook kan voorstellen dat de rechtbank de vorderingen op dit onderdeel tot een bedrag van 3.000,00 toewijst, vermeerderd met wettelijke rente. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de immateriële schade voorts op het standpunt gesteld dat het bedrag door drie (verdachten) kan worden gedeeld en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, waarbij de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat differentiatie plaats dient te vinden ten aanzien van de immateriële schade van de verschillende benadeelde partijen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1:
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van feit 1:
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. O.J. Bosker en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2025.