ECLI:NL:RBNNE:2025:1418

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
LEE 25-1222 en 25-1223
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving snoeiwerkzaamheden aan populieren onder de Omgevingswet

Op 7 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om handhaving met betrekking tot snoeiwerkzaamheden aan drie populieren in Groningen. Verzoekster had op 25 maart 2025 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen haar verzoek om handhaving had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de voorgenomen snoeiwerkzaamheden niet omgevingsvergunningplichtig waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorste het bestreden besluit van het college en bepaalde dat de gemeente gedurende de schorsingsperiode geen forse snoeiwerkzaamheden aan de populieren mocht uitvoeren. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij handhaving onder de nieuwe Omgevingswet, vooral in situaties waar onomkeerbare schade aan bomen dreigt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 25/1222 en 25/1223 OWHANDH
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2025 in de zaken tussen
[verzoekster], uit [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. L.J. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college,
(gemachtigde: mr. Z. Sinninghe).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Groningen (afdeling Beheer Openbare Ruimte), de gemeente,
(gemachtigde: H.J. Hofman).
Procesverloop
Verzoekster heeft op 25 maart 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het ingediende verzoek om handhaving. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij brief van 25 maart 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 27 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het verzoek om handhaving van verzoekster met betrekking tot de snoeiwerkzaamheden aan drie populieren, afgewezen.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 1 april 2025. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar vader. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R. van Houdt en G. Demandt (boomveiligheidsexpert). De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Uit de brief van 17 maart 2025 van het college volgt dat in de week van 31 maart 2025 de populieren, bekend onder de nummers 45577, 45578 en 45579, flink worden teruggesnoeid.
1.2. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoekster bij brief van 21 maart 2025 een verzoek om handhaving met betrekking tot de voorgenomen snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren bij het college ingediend.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft het college het verzoek om handhaving van verzoekster met betrekking tot de voorgenomen snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren afgewezen.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Ow in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het nieuwe recht (waaronder de Ow) van toepassing is, omdat het verzoek om handhaving is ingediend na
1 januari 2024.
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Gelet op het feit dat de uitvoering van de snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren op korte termijn kan leiden tot onomkeerbare gevolgen, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekster in dit geval gegeven.
Het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of het college het verzoek om handhaving van verzoekster met betrekking tot de snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren terecht heeft afgewezen. Meer concreet worden partijen verdeeld gehouden door de vraag of de voorgenomen snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren omgevingsvergunningverplichtig zijn op grond van de Ow. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het bestreden besluit
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er geen bevoegdheid tot handhavend optreden bestaat omdat er geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Er geldt voor het snoeien van de populieren geen vergunningplicht op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) en de Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (de beleidsregels). De bomen staan op grond van de gemeente Groningen. De gemeente Groningen is daardoor verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud. De bomen vertonen takbreuk. Dit is een normaal verschijnsel bij ouder wordende populieren. Omdat de bomen langs een openbaar voet-/fietspad staan en daarnaast de kronen ook gedeeltelijk boven de nieuwbouw en tuinen daarvan hangen, is er sprake van een verhoogd risico. De bomen komen nu in blad, waardoor de takken steeds zwaarder worden en het risico op takbreuk toeneemt. Om die reden is ervoor gekozen om - als overbruggings-/noodmaatregel - de populieren nu eerst te snoeien (in te nemen). Het innemen van de populieren zonder omgevingsvergunning vormt geen overtreding. Zonder overtreding valt er niet te handhaven.
8.1. Verzoekster betoogt, onder verwijzing naar het rapport van Boomadvies Nederland, dat de populieren bekend onder de nummer 45577, 45578 en 45579 geen takbreuk vertonen. Daarbij komt in de visie van verzoekster dat de gemachtigde van het college (de heer Hofman) in een andere zaak (ECLI:NL:RBNNE:2024:4664) tegenover de voorzieningenrechter duidelijk heeft aangegeven dat snoeien vanuit boomtechnisch oogpunt geen optie is. Tijdens de zitting gaf de gemachtigde van het college aan dat de situatie van de drie bomen zodanig was dat alleen kandelaberen een optie zou zijn. Het inmiddels nu wel bekende rapport van “Heldergroen” geeft aan dat de bomen bij de Van Schendelstraat er het meest bij gebaat zijn om met rust te worden gelaten, aldus verzoekster. In het rapport van “Heldergroen” wordt volgens verzoekster vermeld dat de drie populieren monumentaal en potentieel monumentaal zijn. In de visie van verzoekster is het fors snoeien van deze drie populieren omgevingsvergunningplichtig en zeer zeker wanneer het niet in de juiste periode geschiedt. In dit verband wijst verzoekster erop dat bij experts bekend is dat snoeiwerkzaamheden plaats kunnen vinden in de zogenaamde rustperiode; deze loopt voor de genoemde populieren van december tot februari. Buiten deze periode is er een groot risico dat de populieren gaan bloeden met alle nadelige gevolgen van dien. Wat er feitelijk gebeurt bij het bloeden is dat de bomen in het voorjaar (dus ook in maart en april) vocht en voeding naar de kruin sturen om het aankomend blad te voeden, aldus verzoekster. Als er wordt gesnoeid, loopt er vocht met de voeding naar buiten. Bij fors snoeien zal de populier volgens verzoekers ernstig verzwakken, waardoor bacteriën kunnen vermeerderen op de wonden en zo de boom binnendringen. De boom zal daardoor zeer zeker forse schade lijden, beschadigd worden en mogelijk ook (eerder) sterven.
8.2. Uit artikel 4:8, tweede lid, van de APVG volgt dat voor de toepassing van deze afdeling onder vellen mede wordt verstaan:
- het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolg kunnen hebben.
Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet de aanleiding voor de snoeiwerkzaamheden doorslaggevend is voor de vraag of er sprake is van een omgevingsvergunningplichtige velactiviteit, maar de wijze en de omvang van de snoeiwerkzaamheden aan de drie genoemde populieren. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het bestreden besluit niet valt af te leiden dat de voorgenomen forse snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren niet omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd dat het reguliere snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren betreft die niet leiden tot de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van deze populieren. Weliswaar heeft de gemachtigde van het college ter zitting, onder verwijzing naar de begripsbepaling van ontsiering in de beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (de beleidsregels) nader uiteengezet dat de voorgenomen snoeiwerkzaamheden niet tot ontsiering van de drie populieren zullen leiden in verband met het gegeven dat de afname van deze populieren minder dan 40% bedraagt, maar daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende weerlegd dat er in dit geval sprake kan zijn van ernstige beschadiging van deze populieren als gevolg van de voorgenomen forse snoeiwerkzaamheden. Hierbij komt dat verzoekster zich, onder verwijzing naar beschikbare wetenschappelijke informatie en deskundigenrapporten, gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat forse snoeiwerkzaamheden aan de drie populieren juist in deze periode (maart – april) tot ernstige beschadiging zullen leiden in verband met de ontstane wonden en de doorbroken sap- en voedingsstromen van de populieren. Het enkele feit dat de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de gemeente ter zitting naar voren brengen dat er meer waarde dient te worden gehecht aan hun jarenlange ervaring met snoeien en de effecten daarvan op populieren, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel in verband met het ontbreken van een concrete onderbouwing waarop de conclusies van deze gemachtigden zijn gestoeld. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het verzoek om handhaving met betrekking tot de voorgenomen forse snoeiwerkzaamheden onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Dit brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat het bestreden besluit van het college onrechtmatig is. Deze grond van verzoekster slaagt.
9. Gelet op overweging 8.3. ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, inhoudende dat het bestreden besluit van het college wordt geschorst tot zes weken, nadat door het college is beslist op de bezwaren van verzoekster. Aangezien verzoekster niets heeft aan uitsluitend een schorsing van het bestreden besluit en om mogelijk onomkeerbare gevolgen te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter tevens aanleiding om de maatregel te treffen dat het de gemeente niet is toegestaan om gedurende de schorsingsperiode (forse) snoeiwerkzaamheden uit te voeren aan de drie genoemde populieren. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het beroep niet tijdig beslissen te verwijzen naar het college om als bezwaar in behandeling te nemen.
Conclusie en gevolgen
10. Gelet op de overwegingen 8.3. en 9. alsmede de geconstateerde onrechtmatigheid van het bestreden besluit ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit van het college tot zes weken nadat door het college is beslist op de bezwaren van verzoeksters. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de maatregel te treffen dat het de gemeente niet is toegestaan om gedurende de schorsingsperiode (forse) snoeiwerkzaamheden uit te voeren aan de drie genoemde populieren.
10.1. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekster te veroordelen.
10.2. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen deze kosten worden begroot op € 907,- (één punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde van € 907,- per punt en een gemiddeld gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
10.3. Verder heeft verzoekster verzocht om vergoeding van verletkosten, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb, tot een bedrag van € 30,06 bruto. Uit de door verzoekster bij het verzoek gegeven toelichting volgt dat de verletkosten € 30,06 bruto bedragen vanwege het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden bij een hotel in verband met het bijwonen van de zitting op 1 april 2025.
10.4. Als verletkosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking de kosten van tijdsverzuim als gevolg van het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis (Nota van Toelichting, Stb. 1993, 763).
10.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster met de overgelegde loonspecificatie de hoogte van haar verletkosten voldoende met gegevens gestaafd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verletkosten vast te stellen op € 13,59 netto per uur voor in totaal 2 uren in verband met het bijwonen van de zitting op 1 april 2025.
10.5. Uit de overwegingen 10.2. en 10.5. volgt dat het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van verzoekster door de voorzieningenrechter wordt vastgesteld op € 934,18. Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 194,- aan haar dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster toe,
- schorst het bestreden besluit van het college tot zes weken nadat door het college is beslist op de bezwaren van verzoekster;
- treft de maatregel dat het de gemeente gedurende de schorsingsperiode niet is toegestaan om (forse) snoeiwerkzaamheden aan de genoemde drie populieren uit te voeren;
- verwijst het beroep niet tijdig beslissen met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb door naar het college om als bezwaar in behandeling te nemen;
- veroordeelt het college tot betaling van € 934,18 aan proceskosten aan verzoekster;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…).
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&artikel=51&g=2024-06-03&z=2024-06-03) is van overeenkomstige toepassing.
Omgevingswet
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. De bijlage bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
(…)
Artikel 2.7 Verplicht opnemen en uitsluiten van decentrale regels
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.
Artikel 5.1 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
(…).
Artikel 18.1 Inhoud handhavingstaak
De bestuursrechtelijke handhavingstaak omvat:
a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn,
b. het behandelen van klachten over de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en
c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel 18.2 Toedeling handhavingstaak
(…),
2. Als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning bevoegde gezag.
(…).
Artikel 22.8 Omgevingsvergunning gemeentelijke verordening
Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Bijlage bij artikel 1.1 van deze wet
A. Begrippen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
(…);
houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;
(…).
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen (APVG)
Artikel 4:8 Begripsomschrijvingen
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. boom: een houtachtig, overblijvend gewas. Deze is vergunningplichtig indien de boom een dwarsdoorsnede van de stam heeft van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;
(…).
2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan:
- rooien;
- verplanten;
- het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
- het nalaten van handelingen waarvan men weet of behoort te weten dat dit de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolge kan hebben.
Artikel 4:9 Velverbod
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
(…).
Artikel 4:11 Beslissing op aanvraag
1. Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.
2. Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.
Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022
Artikel 2 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning
1. Het college toetst een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand. Hierbij toetst het college op de criteria ‘kwaliteit’, ‘overlast’, ‘dringende reden’ of ‘waardering’.