ECLI:NL:RBNNE:2025:1406

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
18-109189-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1965, werd bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A.J. Kemkers. De tenlastelegging betrof het verwerven en/of voorhanden hebben van geldbedragen, afkomstig van misdrijf, in de periode van 16 november 2021 tot en met 12 augustus 2022. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, stellende dat de verdachte betrokken was bij het witwassen van geld dat afkomstig was van oplichting.

De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de bankrekening die op zijn naam stond. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van de geldbedragen niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de enkele registratie van een bedrijf op naam van de verdachte niet voldoende was om zijn betrokkenheid bij het witwassen vast te stellen.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Tevens werden de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit niet bewezen was waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partijen hun eigen proceskosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.109189.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks de periode van 16 november 2021 tot en met 12 augustus 2022 te Groningen en/of [plaatsnaam] en/of Hoogezand en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of Utrecht en/of [plaatsnaam] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 51.845,- euro), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
(art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art. 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks de periode van 16 november 2021 tot en met 12 augustus 2022 te Groningen en/of [plaatsnaam] en/of Hoogezand en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of Utrecht en/of [plaatsnaam] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 51.845,- euro), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp en/of dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks de periode van 16 november 2021 tot en met 12 augustus 2022 te Groningen en/of [plaatsnaam] en/of Hoogezand en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam] en/of Utrecht en/of [plaatsnaam] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- aan die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven persoon/personen meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer mee te geven en/of ter beschikking te stellen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, medeplegen van witwassen, tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de door aangevers overgemaakte bedragen van oplichting afkomstig waren. Het geld is overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] , een rekeningnummer dat op naam stond van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijf [naam] voor medeverdachte [medeverdachte] op zijn naam had gezet. Verdachte heeft kennelijk ook de betaalrekening op zijn naam laten zetten en vervolgens [medeverdachte] daar de beschikking over gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte enige betrokkenheid had bij het openen of beheren van de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] . Verdachte heeft geen handelingen verricht ten aanzien van de geldbedragen. Ter onderbouwing van die stelling heeft de raadsman een bewijs van ontslag overlegd, waaruit volgt dat verdachte voor een deel van de ten laste gelegde periode gedetineerd was. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat (voorwaardelijk) opzet niet bewezen kan worden verklaard, omdat uit
het dossier niet blijkt dat verdachte wist wat er in het bedrijf gebeurde en waarvoor [medeverdachte] de rekening gebruikte. Bovendien kan niet worden bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat medeplegen niet bewezen kan worden en dus vrijspraak moet volgen van het primair ten laste gelegde, omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten zoals primair en subsidiair ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de aangiftes blijkt dat negen aangevers tijdens de ten laste gelegde periode geld hebben overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening stond op naam van verdachte. De rechtbank stelt vast dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, namelijk van het misdrijf oplichting, gepleegd door medeverdachte [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt verder dat nagenoeg alle binnengekomen bedragen op de hiervoor genoemde KNAB-rekening werden overgeboekt naar rekeningnummers op naam van [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat hij voor [medeverdachte] het bedrijf [naam] op zijn naam heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar heeft iedere betrokkenheid bij de KNAB-rekening stellig ontkend. Hij heeft verklaard dat hij geen rekening kon openen zonder handtekening van zijn bewindvoerder. Die stelling is niet nader onderzocht. Het dossier bevat geen enkele informatie over hoe en wanneer de KNAB-rekening is geopend. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte op enig moment de beschikking heeft gehad over de rekening.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat betrokkenheid van verdachte bij het witwassen van de geldbedragen niet in overtuigende zin kan worden vastgesteld. Het feit dat verdachte voor [medeverdachte] een bedrijf op zijn naam heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel vormt weliswaar een aanwijzing, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zowel het witwassen van het geldbedrag als de medeplichtigheid daaraan, nu zijn betrokkenheid niet wettig en overtuigend bewezen is.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van 6.200 ter zake van materiële schade en 3.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 3.040,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 2.530 ter zake van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 840,00 ter zake van materiële schade en 400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en 411,40 ter zake van proceskosten;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 13.604,42 ter zake van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 9.390,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en 2.259,95 ter zake van proceskosten;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 9.800,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 5.600,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 7.245,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer , voorzitter, mr. C. Brouwer en mr. A.H. Veltkamp, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2025.