Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/039510-24. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toegewezen en veroordeelde tot betaling van € 23.000,- aan de staat. De officier van justitie had op 25 februari 2025 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 24.000,-. De behandeling vond plaats op 25 maart 2025, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Zevenboom, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de baten van strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de huuropbrengsten van een vakantiewoning die in verband stond met de strafbare feiten. De verdediging had aangevoerd dat de vordering tot ontneming op € 15.000,- moest worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de inkomsten uit de verhuur van de vakantiewoning wel degelijk relevant waren voor de berekening.
De rechtbank heeft de vordering tot ontneming vastgesteld op € 23.000,- en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 460 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 8 april 2025.