ECLI:NL:RBNNE:2025:13

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
18/143113-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met geweld in Emmen

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig voorval op 25 april 2024 in Emmen. De verdachte en haar medeverdachten hebben op die dag messen gestolen bij de Action en zijn vervolgens naar een instelling gegaan waar zij eerder verbleven. Tijdens dit incident heeft de verdachte geprobeerd een medewerker, [slachtoffer 1], met een mes te steken, terwijl zij ook [slachtoffer 2] heeft bedreigd met het mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] te doden, maar dat de poging niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] en diefstal van de messen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een jeugddetentie van 254 dagen, rekening houdend met haar complexe problematiek en het hoge risico op recidive. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/143113-24
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 05/352933-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. Ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 januari 2025 is het onderzoek gesloten.

Tenlastelegging

Parketnummer 18/143113-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van de borst althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken en/of (daarbij) te zeggen dat zij die [slachtoffer 1] kanker dood zou steken:
2
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig msdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken:
3
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere mes(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Action, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
zij op of omstreeks 19 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] een (WhatsApp)bericht te sturen met de dreigende woorden: "ik maak je af broer en/of ik maak je af", althans woorden/tekst van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 05/352933-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 23 oktober 2024 te Nijmegen een medewerker van [instelling] heeft mishandeld door die medewerker meermalen, althans eenmaal, met kracht een pen in het been te steken/ duwen;
2
zij op of omstreeks 23 oktober 2024 te Nijmegen een medewerker van [instelling] heeft mishandeld door die medewerker stevig bij de arm vast te pakken en /of (vervolgens) de pols om te draaien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten zoals ten laste gelegd onder parketnummer 18.143113-24 en parketnummer 05.352933-24. Ten aanzien van feit 1 ten laste gelegd onder parketnummer 18.143113-24 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd van het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte met betrekking tot het onder parketnummer 18/143113-24 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken van feit 1, feit 2 en feit 4. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood en het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel. Het dossier biedt geen aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Voorts blijkt uit het dossier onvoldoende met wat voor soort mes de stekende beweging is gemaakt, hoeveel kracht daarbij zou zijn gebruikt en of via de plek die potentieel zou zijn geraakt vitale delen beschadigd hadden kunnen raken. Een mogelijke steek in het bovenlichaam kan zonder aanvullende informatie, niet zonder meer tot de conclusie leiden dat er een aanmerkelijk kans bestond dat het slachtoffer zou komen te overlijden of dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden veroorzaakt.
Met betrekking tot de bedreiging van [slachtoffer 2] ten laste gelegd onder feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit gelet op het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De bedreiging blijkt enkel uit de verklaring van [slachtoffer 2] en wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van de bedreiging van [slachtoffer 3] nu de context van de bedreiging niet dusdanig is dat gesproken kan worden van een reëel vrees voor de uitvoering van de bedreiging door verdachte. Zij bezigde regelmatig soortgelijke taal in de richting van [slachtoffer 3] .
Oordeel van de rechtbank
18/143113-24
Vooraf
Uit de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] door het leven gaat als [medeverdachte 1] en aangesproken wil worden met hij en hem. De rechtbank zal daarom hierna in het vonnis op deze wijze naar medeverdachte [medeverdachte 1] verwijzen.

Feiten 1 en 2

De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 25 april 2024 waren [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen in Emmen. [2] Die ochtend had [medeverdachte 2] al naar [verdachte] een bericht gestuurd dat zij in de middag een mes konden gaan stelen bij de Action. [3] [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat hij niet op de hoogte was van het plan om messen te gaan stelen, maar hij had die middag wel gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte 2] het plan hadden om iemand te gaan steken. [4] Het drietal is uiteindelijk rond 15:17 uur naar de Action in Emmen gegaan waarbij zij drie messen hebben gestolen. [5] De messen zijn in de winkel uit de verpakking gehaald en door [medeverdachte 2] verdeeld waarbij ieder van hen één mes op zak kreeg. [6]
Aan het eind van de middag zijn [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , met de messen op zak, naar [instelling] in Emmen gegaan. [7] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woonden daar op dat moment, [verdachte] mocht daar niet meer komen. [8] [medeverdachte 2] heeft over het moment van aankomst bij [instelling] verklaard dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 1] door de voordeur naar binnen zou gaan en dat zij en [verdachte] door [medeverdachte 1] door de nooddeur naar binnen zouden worden gelaten. [medeverdachte 2] had daarbij nog gezegd dat als de begeleiding zou komen en ruzie zou gaan zoeken, dat zij dan ‘sensa’ (de rechtbank begrijpt: sensatie) zouden gaan maken. [9] [verdachte] heeft daarover verklaard dat alles gepland was. Als de begeleiding [medeverdachte 1] zou aanraken of fixeren, dan zouden zij en [medeverdachte 2] een mes trekken om [medeverdachte 1] te helpen om bij [instelling] weg te komen. [10]
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren op die dag beiden werkzaam in [instelling] . Zij zagen op een gegeven moment [medeverdachte 1] in de hal staan en de nooddeur openen voor [verdachte] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] liep vervolgens naar de groep toe en verzocht [verdachte] het pand te verlaten. [11] [verdachte] gaf hier echter geen gehoor aan. Zij lachte [slachtoffer 1] uit en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vonden dit grappig. [12] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zagen opeens dat [verdachte] een mes van ongeveer 15 centimeter in haar rechterhand had. [13] [verdachte] richtte vervolgens dit mes op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en bewoog daarbij het mes van links naar rechts. [14] [slachtoffer 1] wilde vervolgens het mes van [verdachte] afpakken, wat hem in eerste instantie niet lukte. [verdachte] reageerde hierop door een stap naar voren te zetten in de richting van [slachtoffer 1] en vervolgens met het mes in haar hand een stekende beweging te maken richting de borst van [slachtoffer 1] die de steek enkel kon ontwijken door de rechterhand van [verdachte] vast te pakken en [verdachte] te fixeren. [15] Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat zij op dat moment [slachtoffer 1] wilde neersteken door richting zijn nek te steken en hem ‘kankerdood’ zou steken. [16] Dat [verdachte] [slachtoffer 1] wilde doodsteken heeft [verdachte] eveneens tegenover haar moeder verklaard. [17] [slachtoffer 2] heeft over het dreigend zwaaien met het mes door [verdachte] verklaard, dat zij zich hierdoor erg angstig heeft gevoeld.
[medeverdachte 1] mengde zich op een gegeven moment ook in het gevecht. Hij probeerde eerst het mes uit de handen van [slachtoffer 1] en [verdachte] te trekken. Toen dit echter niet lukte, trokken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 2] die [slachtoffer 1] probeerde te helpen. [18] [slachtoffer 1] sloeg daarna de hand van [verdachte] tegen de muur waarna het mes op de grond viel. [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doken toen allemaal op het mes. [slachtoffer 1] kreeg dit mes uiteindelijk in handen omdat [slachtoffer 2] tegen het mes wist aan te schoppen. [19] In de tussentijd had [medeverdachte 2] haar mes uit de rand van haar broek gehaald, waarna dit mes vervolgens bij [verdachte] terecht is gekomen en zij opnieuw over een mes beschikte. [20] Er werd toen 112-gebeld waarna [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] samen zijn gevlucht. [21]
Opzet op de dood [slachtoffer 1]
Verdachte heeft met een mes van ongeveer 15 centimeter gestoken in de richting van het bovenlichaam van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij de steek in de richting van zijn borst alleen heeft kunnen ontwijken doordat hij de hand van [verdachte] heeft kunnen vastpakken. Verdachte heeft verklaard dat zij aangever [slachtoffer 1] in zijn nek wilde steken en hem ‘kankerdood’ zou steken. Dat zij aangever [slachtoffer 1] wilde doodsteken heeft verdachte eveneens tegenover haar moeder verklaard. Verdachte verklaart hiermee dat zij de bedoeling had om aangever dood te steken en heeft hieraan uitvoering gegeven door met een mes in de richting van zijn bovenlichaam te steken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat sprake is van vol opzet op de dood van aangever.
Bedreiging [slachtoffer 2]
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte met het mes in haar hand, terwijl zij voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stond, het mes van links naar rechts heeft bewogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen nu haar verklaring in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] en, wat betreft het ter hand nemen van het mes, ook door de verklaring van verdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachten zijn immers gezamenlijk, met een vooraf besproken plan om wanneer alles niet liep zoals zij dat wilden iemand te steken, naar de Action gegaan om messen te stelen om vervolgens met die messen naar [instelling] te gaan. Toen op een gegeven moment [verdachte] , nadat zij aangeefster [slachtoffer 2] had bedreigd en zij had geprobeerd om [slachtoffer 1] te steken in zijn bovenlichaam, onder bedwang werd gehouden, schoten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haar te hulp door te proberen om het mes te bemachtigen en [slachtoffer 2] tegen te houden. Op het moment dat het mes van [verdachte] op de grond viel zijn bovendien alle verdachten richting dit mes gedoken. Tot slot heeft [medeverdachte 2] ervoor gezorgd dat [verdachte] opnieuw over een mes kon beschikken door haar mes uit haar broeksband te halen.
Verdachte heeft gelet op het vooraf besproken plan en bovenstaande handelingen, in onderling verband en samenhang bezien
,een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geheel, wat maakt dat de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen onder feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en het medeplegen van bedreiging met de dood richting [slachtoffer 2] (feit 2).

Feit 3

De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 79 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Feit 4

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Het klopt dat ik op 19 april 2024 via een Whatsappbericht naar [slachtoffer 3] heb gestuurd dat ik haar af zou maken.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 28 april 2024, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :

Op vrijdag 19 april 2024 ontving ik van het telefoonnummer + [telefoonnummer] de volgende berichten. 21:36 uur: " [slachtoffer 3] b ja [medeverdachte 2] dr naam lx in je bek en ik maak je af broer niet gaan snitchen a aap broer wollah op mn moeder als je snitcht snitch mij dr bij dan anders hou je smoel gewoon en leef je leven verder ai".
Ik herkende dit telefoonnummer als zijde het telefoonnummer dat door [verdachte] wordt gebruikt.

Bewijsoverweging

Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare bedreiging van [slachtoffer 3] . Om van een strafbare bedreiging te kunnen spreken is het niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Het gaat erom of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Gelet op de aard en ernst van het door verdachte verstuurde Whatsappbericht in combinatie met het gegeven dat verdachte kampt met
agressieregulatieproblematiek, is de rechtbank van oordeel dat deze uitlating in het algemeen de redelijke vrees kon opwekken dat verdachte het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou plegen. Dat verdachte wel vaker dergelijke taal bezigde in de richting van [slachtoffer 3] , doet daar niet aan af.
05/352933-24

Feiten 1 en 2

De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder feit 1 en het onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 23 oktober 2024, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Oost-Nederland met nummer PL0600-2024499293 d.d. 7 november 2024, inhoudende de verklaring van [naam] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2024, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2024, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

Parketnummer 18/143113-24
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, een stekende beweging in de richting van de borst heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes te tonen;
3
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, messen die de Action toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
zij op 19 april 2024 te Emmen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] een (WhatsApp)bericht te sturen met de dreigende woorden: "ik maak je af.
Parketnummer 05.352933.24
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 23 oktober 2024 te Nijmegen een medewerker van [instelling] heeft mishandeld door die medewerker meermalen met kracht een pen in het been te steken;
2
zij op 23 oktober 2024 te Nijmegen een medewerker van [instelling] heeft mishandeld door die medewerker stevig de pols om te draaien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/143113-24
1
primairmedeplegen van een poging tot doodslag
2 medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3 diefstal door twee of meer verenigde personen
4 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Parketnummer 05/352933-24
1. mishandeling
2 mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgracht, en daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gelet op de aard en ernst van de feiten is een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur dan de tijd die verdacht reeds in voorarrest heeft doorgebracht, aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, verdachte eerst nog voor een contra-expertise opgenomen dient te worden op de observatieafdeling [instelling] . Door het honoreren van dit voorwaardelijke verzoek kan in [instelling] nogmaals bekeken worden of het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aangewezen is en zo ja, waar die PIJ-maatregel dan het beste ten uitvoer gelegd kan worden. Gelet op het feit dat verdachte als first offender moet worden beschouwd en verdachte kampt met complexe problematiek dienen alle alternatieven voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zorgvuldig overwogen te worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten het Pro Justitia-rapport (psychologisch en psychiatrisch onderzoek) van 6 december 2024, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 december 2024 en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Voorwaardelijk verzoek opname observatieafdeling [instelling]
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om verdachte op te laten nemen op de observatieafdeling van [instelling] , af. De rechtbank acht dit niet noodzakelijk nu de deskundigen eenduidig zijn over het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en evenmin is gebleken dat het bij de totstandkoming van die adviezen informatie met betrekking tot de persoon van verdachte ontbrak.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 25 april 2025, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachten hebben bij de Action in Emmen messen gestolen en zijn later op de dag, ieder met een mes op zak, naar [instelling] in Emmen gegaan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verbleven daar. Verdachte had daar eerder ook verbleven, maar was daar weg gestuurd en mocht daar niet meer komen. Vooraf werd door verdachte en haar medeverdachten besproken dat wanneer het in [instelling] niet zou gaan als zij wilden, zij de messen zouden gaan gebruiken. In [instelling] waren op dat moment onder anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als begeleiders aanwezig. In [instelling] is het uiteindelijk verdachte die haar mes trekt en daarmee [slachtoffer 2] heeft bedreigd en heeft gepoogd om [slachtoffer 1] te doden door met dat mes te steken richting zijn borst. Het is aan het optreden van aangever [slachtoffer 1] te danken dat verdachte hem niet in het bovenlichaam heeft geraakt. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt hoeveel impact het incident op de slachtoffers heeft gehad. Van het tegen de begeleiders uitgeoefende geweld zijn drie zeer jeugdige bewoners van 9, 11 en 13 getuige. De impact op hen zal eveneens groot geweest zijn. De rechtbank neemt verdachte haar handelen dan ook zeer kwalijk.
Verder heeft verdachte zich ten tijde van haar voorlopige hechtenis in [instelling] op 23 oktober 2024 schuldig gemaakt aan twee mishandelingen gepleegd jegens medewerkers van deze justitiële rijksinrichting. Verdachte heeft tijdens een woedeaanval in een worsteling met de medewerkers één van de medewerkers meermalen met een pen in het bovenbeen gestoken. Het steken met de pen is met zodanige kracht gedaan dat bij de medewerker door de broek heen letsel is ontstaan aan het been. Van een andere medewerker heeft verdachte de pols omgedraaid ten gevolge waarvan een kneuzing is ontstaan. Verdachte heeft zich van de gevolgen voor de slachtoffers niets aangetrokken. Verdachte heeft met haar gewelddadige gedrag blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijk en geestelijke integriteit van de slachtoffers.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen de oplegging van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door M.J.E. van Kempen (GZ-psycholoog) en het psychiatrisch rapport, opgemaakt door dr. S.J. Roza (psychiater), blijkt – zakelijke weergegeven- het volgende.
Bij verdachte is een gedragsstoornis en een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis geconstateerd. Verdachte heeft een gestagneerde sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, die zich uit in de vorm van een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Haar persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd en de onderliggende oorzaken hiervan liggen in reactieve hechtenisproblematiek en uitgebreide vroegkinderlijke traumatisering.
De gedragsdeskundigen concluderen dat de genoemde problematiek chronisch van aard is en aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Deze complexe problematiek heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies van de voornoemde rapportages en neemt deze over. De rechtbank concludeert op basis van de rapporten dat de geschetste complexe problematiek bij verdachte aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten en is, gelet op de verminderde mate waarmee verdachte in staat is geweest haar gedrag te sturen en mee te voelen met anderen, van oordeel dat alle bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
Gelet op de complexe problematiek van verdachte en het hoge risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt een intensieve en langdurige behandeling in residentieel kader met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht. In vrijwel alle omgevingen waar verdachte verbleef is sprake geweest van verzet en het frustreren van interventies door agressief gedrag. Verwacht mag worden dat dezelfde kenmerken ook zullen verhinderen dat het komt tot het aangaan en succesvol afronden van enige behandeling, indien die wordt opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden of in het kader van een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, aldus de gedragsdeskundigen. Een dwingend opgelegd strafrechtelijk kader is noodzakelijk om toezicht op de begeleiding van verdachte te waarborgen. Gelet op de complexe problematiek van verdachte, het hoge risico op herhaling van gewelddadig gedrag en de noodzaak tot behandeling in een gedwongen kader ter vermindering van het recidiverisico, zien de gedragsdeskundigen geen andere mogelijkheid dan te adviseren tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het rapport van de Raad volgt - zakelijk weergegeven – dat ook de Raad het recidiverisico als hoog inschat. Een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met ambulant kader wordt als te risicovol gezien gelet op de complexe problematiek van verdachte. Binnen de JJI waar verdachte de hoogste mate van beveiliging heeft, hebben zich met grote regelmaat (gewelddadige) incidenten voorgedaan. De Raad heeft zich daarbij afgevraagd of de omgeving van een JJI met het hoge beveilingingsniveau niet juist maakt dat verdachte meer moeizaam gedrag laat zien. In het Pro Justitia-rapport wordt op dit punt echter geconcludeerd dat verdachte ook buiten de JJI meermaals (instrumentele) agressie laat zien. Ook de Raad komt gelet op de zeer ernstige en complexe problematiek van verdachte in combinatie met de hoge kans op herhaling van gewelddadig gedrag, tot de conclusie dat een ambulant kader ontoereikend is om de kans op recidive te beperken. De Raad is van mening dat er geen alternatieven meer zijn om enerzijds de behandeling aan verdachte met een voorwaardelijk kader te waarborgen en anderzijds de kans op herhaling en het risico voor de maatschappij te ondervangen. Een langdurig en strikt behandelkader met een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk om te komen tot een gunstiger ontwikkelingsperspectief. Al het voornoemde maakt dat ook de Raad adviseert om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank is met de gedragsdeskundigen van oordeel dat voor de behandeling van verdachte een stevig juridisch kader, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken en die niet afhankelijk is van haar motivatie, noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken en de ontwikkeling van verdachte in een positieve richting te doen sturen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ook binnen de JJI meermalen agressief gedrag heeft laten zien. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de zeer ernstige en complexe problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico, er binnen het strafrechtelijk kader geen alternatieven beschikbaar zijn die de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling kunnen waarborgen, zodat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel naar het oordeel van de rechtbank thans het enige passende kader is waarbinnen die noodzakelijke behandeling kan plaatsvinden.
De rechtbank stelt vast dat vier van de zes bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoren tot één van de in artikel 77s, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast vereist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen, gelet op de hoeveelheid geweldsfeiten die verdachte in korte tijd heeft gepleegd, het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, zoals blijkt uit hetgeen door de gedragsdeskundigen in hun rapportages naar voren is gebracht.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
Naast de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel acht de rechtbank, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gerechtvaardigd. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en gelet op het feit dat de rechtbank het van belang acht dat verdachte op korte termijn zal worden behandeld, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte ten tijde van de uitspraak reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 254 dagen. De rechtbank acht oplegging van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie gevorderd, om voornoemde redenen niet passend.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 254 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, passend en geboden.

Benadeelde partijen

Parketnummer 18/143113-24

Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot alle vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , gelet op de bepleite vrijspraken, niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dienen te worden gematigd gelet op het feit dat de vorderingen in het licht van de hoogte daarvan onvoldoende zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Hoewel het onder 1 bewezen verklaarde een ernstig feit betreft, ziet de rechtbank aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen gelet op het geringe letsel bij [slachtoffer 1] . Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 1.250, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, met dien verstande dat het aantal dagen gijzeling op nul zal worden gesteld. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van € 416,67,-.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals benoemd in de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, namelijk in de vorm van geestelijk letsel.
De rechtbank ziet in de aard van het feit en gezien de onderbouwing van de vordering echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Ook hier zal de gijzeling op nul dagen worden bepaald. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van
€ 166,67,-
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade geen rechtstreeks gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde. Blijkens de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding is de immateriële schade ontstaan doordat [slachtoffer 3] ten tijde van de gebeurtenissen op 25 april 2024 erg angstig is geweest. Uit de onderbouwing blijkt niet dat de immateriële schade het gevolg is van de bedreiging op 19 april 2024 zoals bewezenverklaard onder feit 4. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 285, 287, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/143113-24 onder 1 primair, 2, 3, 4 en het onder parketnummer 05/352933-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

en

een jeugddetentie voor de duur van 254 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/143113-24 feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
- het bedrag van € 1.250,- (zegge: duizend tweehonderd vijftig euro);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 416,67,- (zegge: vierhonderdzestien euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/143113-24 feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
- het bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 166,67,- (zegge: honderdzesenzestig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/143113-24 feit 4
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 januari 2025.
Mr. J.H.S. Kroeze en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit tenzij anders vermeld de pagina’s van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024.
2.De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2024 opgenomen op pagina 65.
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 176 en de door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024 opgenomen op pagina 79 en de door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 118, proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 138 en proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 171.
7.De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 119.
10.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 141.
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
12.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18.
13.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
14.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
15.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
16.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 139.
17.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 139 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2024 opgenomen op pagina 75.
18.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
19.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 108 en
21.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19.