ECLI:NL:RBNNE:2025:1287

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/17/196374/HA RK 24-51
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen in het kader van de herverkaveling Franekeradeel-Harlingen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 24 januari 2025 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure inzake de lijst der geldelijke regelingen (LGR) voor de herverkaveling Franekeradeel-Harlingen. Verzoekers, [A] en [B], hebben bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de LGR door Gedeputeerde Staten van Fryslân. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 29 november 2024, waarbij beide verzoekers aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde ir. S. Boonstra. Gedeputeerde Staten werd vertegenwoordigd door ing. mr. J. Heinen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekers tijdig aanvullende gronden hebben ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de bezwaren van de verzoekers tegen de verkavelingsklasse-indeling, de verrekening van overbedeling en de aanwezigheid van een storende laag op een perceel beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de bezwaren ongegrond zijn, omdat de verkaveling volgens de geldende regels is uitgevoerd en de gestelde storende laag niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196374/ HA RK 24/51
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
[A],
en
[B],
beiden te [woonplaats] ;
gemachtigde: ir. S. Boonstra,
verzoekers inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoekers zullen in het hierna volgende – enkelvoudig – [C] worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [C] ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift namens [C] van 19 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op 19 augustus 2024,
- de aanvullende argumentatie op het verzoekschrift van [C] van 23 september 2024, bij de rechtbank binnengekomen op 25 september 2024
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank
- de nader stukken (foto’s) van de zijde van [C] van 4 december 2024
- de reactie van Gedeputeerde Staten van 11 december 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 29 november 2024 zijn [A en B] beiden verschenen, bijgestaan door ir. Boonstra. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
[C] heeft een oppervlakte van 105.93.90 ha ingebracht, waarvan 48.35.90 ha in eigendom, 11.15.40 ha in erfpacht van de Protestantse Gemeente Sexbierum-Pietersbierum en 46.42.53 ha in erfpacht van de Stichting [D] . Toegedeeld is 110.51.56 ha, waarvan 52.13.98 ha in eigendom, 11.15.40 ha in erfpacht van de Protestantse Gemeente Sexbierum-Pietersbierum en 47.22.18 ha erfpacht van de Stichting [D] . De bedrijfsgebouwen zijn gelegen op twee verschillende locaties.
3.2.
De inbreng was verdeeld over twee bedrijfskavels en vier veldkavels. In de toedeling is één veldkavel neergelegd in een van de bedrijfskavels waardoor het aantal veldkavels met één is verminderd. Verder is er bij de aan de bedrijfskavel toegevoegde percelen sprake van overbedeling in oppervlakte. Deze bedrijfskavel is vergroot van 23.24.93 ha naar 32.29.31 ha.
3.3.
Het bedrijf van [C] is op de LGR ingedeeld in verkavelingsklasse 1, geringe verbetering. Met betrekking tot de overbedeling erfpacht Stichting [D] is onder
R-nummer 1025888, dat op naam van [C] en Stichting [D] staat, € 45.225,- in rekening gebracht.

4.De bezwaren

4.1.
Het bezwaar van [C] richt zich tegen de verkavelingsklasse-indeling, de verrekening van de overbedeling onder R-nummer 1025888 en de aanwezigheid van een storende laag op een aan de bedrijfskavel toegevoegd perceel. Een vierde punt van bezwaar betreffende een grensaanpassing is ter zitting ingetrokken.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt allereerst dat het bezwaarschrift van [C] niet-ontvankelijk is omdat het een pro forma verzoekschrift betrof en niet voldeed aan artikel 278 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Voor het overige is Gedeputeerde Staten van mening dat het bezwaar ongegrond is.

6.De beoordeling van het bezwaar

De ontvankelijkheid
6.1.
Met betrekking tot het bezwaar oordeelt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van [C] van 19 augustus 2024, waarin de rechtbank is verzocht om een termijn voor aanvulling van nadere gronden te verlenen, heeft de rechtbank [C] nog een termijn tot uiterlijk 27 september 2024 gegeven. [C] heeft vervolgens zijn aanvullende gronden binnen die termijn bij de rechtbank ingediend.
6.2.
De rechtbank ziet nu geen aanleiding om het verzoekschrift van [C] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank stelt vast dat [C] in het verzoekschrift van 19 augustus 2024 een grond van bezwaar heeft genoemd, namelijk de aanwezigheid van een storende laag, zodat niet kan worden volgehouden dat het verzoek geen gronden bevat. Duidelijk is ook op welke onderdelen [C] bezwaar had tegen de LGR, want dat staat in het verzoekschrift van 19 augustus 2024 vermeld. Verder is Gedeputeerde Staten gelet op de zittingsplanning ook niet benadeeld door deze gang van zaken.
De verkaveling
6.3.
Volgens de voor deze herverkaveling vastgestelde Nadere regels betreft verkavelingsklasse 1 geringe verbetering. Daarbij gaat het om beperkte samenvoeging, kavelvergroting of vormverbetering of geen of weinig afstandsverkorting.
Gedeputeerde Staten heeft zich beroepen op vergroting van de bedrijfskavel. Volgens [C] is er door de toegepaste algehele korting (artikel 56 Wilg) sprake van verkleining van de bedrijfskavel.
6.4.
De rechtbank is bij de vergelijking van kaart van de inbreng en de toedeling van oordeel dat er onmiskenbaar sprake is van vergroting van de (noordelijke) bedrijfskavel van [C] , ongeacht mogelijke korting. De toegevoegde percelen zijn, onder meer door middel van een overschrijdbare dam, verbonden met deze bedrijfskavel en maken daarvan aldus deel uit. Het feit dat de toegevoegde percelen meer ‘achterin’ de bedrijfskavel zijn neergelegd maakt dit niet anders. Meer algemeen geldt dat het bij bedrijfskavelvergroting vrijwel onvermijdelijk is dat percelen die deel gaan uitmaken van de bedrijfskavel verder weg van de gebouwen liggen, maar dat doet aan de vergroting van de kavel als zodanig niet af. Gelet hierop kon Gedeputeerde Staten tot indeling in verkavelingsklasse 1 besluiten.
Overbedeling Stichting [D]
6.5.
[C] stelt zich op het standpunt dat de Stichting [D] deze post voor haar rekening moet nemen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De waardering van de verkaveling vindt plaats op basis van het gehele bedrijf. Verder wordt op basis van artikel 1 lid 1 onder h, Wilg de erfpachter als eigenaar aangemerkt. Dit naast de erfverpachter/bloot eigenaar. Voor de LGR brengt dit mee dat de erfpachter en de erfverpachter ten aanzien van de erfpachtgrond die tot het bedrijf behoort gezamenlijk onder een R-nummer worden aangeslagen. Zij zullen in onderling overleg tot een wijze van verdeling van deze aanslag moeten komen. Dit valt echter buiten het bestek van de beoordeling van de LGR.
De storende laag
6.6.
Volgens [C] bevat de aan de bedrijfskavel toegevoegde kavel een storende laag waardoor de gewasopbrengst achter blijft. Ter illustratie heeft [C] foto’s van deze percelen overgelegd. het perceel is volgens [C] niet akkerbouwwaardig. [C] verzoekt om een voorziening te treffen voor de storende laag.
6.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat in deze zaak om de beoordeling en indien nodig aanpassing van de LGR. De LGR betreft de financiële afwikkeling van de herverkaveling. Voor zover [C] met het verzochte ‘treffen van een voorziening’ feitelijk handelen door Gedeputeerde Staten bedoelt, kan dat daarom niet worden toegewezen.
6.8.
Voor zover [C] schadevergoeding vanwege verminderde opbrengst wenst te ontvangen dan wel de bodemgeschiktheidsklasse ter plaatse ter discussie wil stellen – dit heeft hij niet duidelijk gemaakt – heeft hij daartoe naar het oordeel van de rechtbank te weinig gesteld en onderbouwd. Gedeputeerde Staten heeft aangevoerd dat zij naar aanleiding van de zienswijze van [C] op 16 april 2024 een veldbezoek met bodemonderzoek heeft verricht, maar dat uit dit onderzoek niet van een storende laag is gebleken. Wel is lokaal een wat zwaardere bovengrond (bouwvoor) dan zware zavel aangetroffen, maar de bodem komt volgens haar overeen met de gehanteerde bodemkaart.
6.9.
[C] heeft dit onvoldoende weerlegd. Hij heeft, alhoewel door hem aangekondigd, kennelijk ook geen nader bodemonderzoek laten verrichten om zijn stelling te onderbouwen. Hij heeft althans niet de resultaten daarvan ingebracht in de procedure. Hij heeft foto’s overgelegd waarop valt te zien dat op sommige plaatsen het gewas niet is opgekomen, maar dat is zonder nadere onderbouwde bodemkundige toelichting onvoldoende om zijn standpunt te ondersteunen. De rechtbank begrijpt verder dat de vorige eigenaar ook akkerbouw op dit perceel bedreef. Van een niet akkerbouwwaardig perceel is dan ook niet gebleken.
Samenvattend
6.10.
Het voorgaande leidt er toe dat het bezwaar van [C] ongegrond is.
6.11.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart het bezwaar ongegrond;
7.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor Gedeputeerde Staten beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.