ECLI:NL:RBNNE:2025:1261

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
18.305830.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor een reeks vermogensdelicten, waaronder diefstal en inbraak, met een gevangenisstraf van 600 dagen, waarvan 515 dagen voorwaardelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in een korte periode schuldig heeft gemaakt aan zestien vermogensdelicten, waaronder (winkel)diefstallen, opnames met gestolen bankpassen en inbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 600 dagen, waarvan 515 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling, om de verdachte te helpen bij zijn behandeling en re-integratie in de maatschappij. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de huidige behandeling van de verdachte niet verstoord mag worden. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en enkele daarvan niet-ontvankelijk verklaard, terwijl andere vorderingen zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de verdachte de kans hebben gegeven om zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.305830.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 02.000605.15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 april 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Scholten, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
1. hij op of omstreeks 6 september 2024 te [plaats] een kassa met daarin een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 7 september 2024 te [plaats]
3. een tas,
4. sleutels,
5. bankpassen, en/of
6. een rijbewijs,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op of omstreeks 13 september 2024 te [plaats]
4. een tas,
5. kleding,
6. een portemonnee,
7. een pinpas, en/of
8. een geldbedrag (te weten 400,00),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. hij op of omstreeks 13 september 2024 te [plaats] een geldbedrag (te weten 906,75), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een gestolen pinpas en bijbehorende pincode;
5. hij op of omstreeks 17 september 2024 te [plaats]
6. een tas,
7. een pinpas,
8. een pakje shag,
9. sigaretten
10. een geldbedrag (te weten 100,00), en/of
11. een telefoon (Samsung),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6. hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te [plaats] een telefoon en/of een geldbedrag (te weten 70,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7. hij op of omstreeks 21 september 2024 te [plaats]
8. een of meer jassen,
9. een rijbewijs, en/of
- een pinpas,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of een of meer anderen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8. hij op of omstreeks 21 september 2024 te [plaats] een geldbedrag (te weten 62,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een gestolen pinpas;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor de ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 september 2024, opgenomen op pagina 101 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024204316 d.d. 1 oktober 2024, inhoudend de verklaring van [naam] (namens [slachtoffer 1]);
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2024, opgenomen op pagina 189 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2024, opgenomen op pagina 174 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] (namens [slachtoffer 3]);
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 september 2024, opgenomen op pagina 244 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2024, opgenomen op pagina 219 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2024, opgenomen op pagina 273 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6].
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 6 september 2024 te [plaats] een kassa met daarin een geldbedrag, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op 7 september 2024 te [plaats]
3. een tas,
4. sleutels,
5. bankpassen, en
6. een rijbewijs,
die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op 13 september 2024 te [plaats]
4. een tas,
5. kleding,
6. een portemonnee,
7. een pinpas, en
8. een geldbedrag (te weten 400,00),
die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. hij op 13 september 2024 te [plaats] een geldbedrag (te weten 906,75), dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een gestolen pinpas en bijbehorende pincode;
5. hij op 17 september 2024 te [plaats]
6. een tas,
7. een pinpas,
8. een pakje shag,
9. sigaretten,
10. een geldbedrag (te weten 100,00), en
11. een telefoon (Samsung),
die aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6. hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te [plaats] een telefoon en een geldbedrag (te weten 70,-), die aan [slachtoffer 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7. hij op 21 september 2024 te [plaats]
8. een of meer jassen,
9. een rijbewijs, en
10. een pinpas,
die aan [slachtoffer 6] en een of meer anderen, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8. hij op 21 september 2024 te [plaats] een geldbedrag (te weten 62,-), dat aan [slachtoffer 6] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een gestolen pinpas.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal;
diefstal;
diefstal;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
diefstal;
diefstal;
diefstal;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 600 dagen waarvan 515 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daaraan dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke ISD- maatregel op te leggen, zodat verdachte de klinische behandeling kan blijven ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16, die hiermee zijn afgedaan, te weten:
  • diefstal door middel van braak/verbreking van giftenpotje (kapper) op 1 juli 2024 te [plaats];
  • diefstal door middel van braak/verbreking van kassa en spaarpot (Islamitische winkel) op 4 juli 2024 te
[plaats];
  • diefstal van fiets (Rust) op 2 september 2024 te [plaats];
  • diefstal van 2 flessen whisky ([bedrijf]) op 5 september 2024 te [plaats];
  • diefstal van 3 flessen whisky ([bedrijf]) op 26 augustus 2024 te [plaats];
  • diefstal van kleding (Scapino) op 27 augustus 2024 te [plaats];
  • diefstal van hoofdtelefoons (Hema) op 21 september 2024 te [plaats];
  • diefstal van vleeswaren ([bedrijf]) op 18 september 2024 te [plaats].
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een relatief korte periode van minder dan drie maanden schuldig gemaakt aan in totaal zestien vermogensdelicten. Het betreft een reeks aan (winkel)diefstallen, opnames van geld met gestolen bankpassen en (bedrijfs)inbraken. Hiermee heeft verdachte bij de gedupeerden schade en overlast veroorzaakt en heeft hij geen enkel respect voor andermans goederen en eigendommen getoond. Ook heeft verdachte door zijn gedragingen bij kwetsbare slachtoffers gevoelens van angst en onzekerheid teweeg gebracht. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd om te kunnen voorzien in zijn drugsverslaving, waarbij hij slechts oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin. De schadelijke gevolgen van zijn handelen voor de individuen en ondernemers die hij hierdoor heeft getroffen waren voor hem van ondergeschikt belang. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De rechtbank heeft bovendien in aanmerking genomen dat verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor (gekwalificeerde) diefstallen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 5 maart 2025. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog, hetgeen onder meer is gebaseerd op de cocaïneverslaving van verdachte. Dit gebruik oversteeg zijn financiële draagkracht sterk, waarbij de afwezigheid van huisvesting, het ontbreken van een identiteitsbewijs en het niet hebben van een bankrekening verdere risico verhogende factoren waren. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, is verdachte hiervoor onder behandeling binnen de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) in [plaats]. De klinische opname is op 17 december 2024 gestart en het traject verloopt positief; verdachte ziet in dat hij de behandeling nodig heeft en hij zet zich hiervoor voortvarend in. Dit werkt beschermend en kan van positieve invloed zijn, mits de klinische behandeling wordt afgerond en met de
juiste begeleiding en voorwaarden gaat worden opgevolgd. Het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan het voorarrest zal het huidige behandeltraject doorkruisen en heeft mogelijk een negatieve invloed op de motivatie van verdachte en de gecreëerde behandelmogelijkheden. Het opleggen van een hoge voorwaardelijke straf kan juist de motivatie op langere termijn versterken en, indien er sprake zou zijn van een terugval in middelengebruik, aan handelingsmogelijkheden van de reclassering bijdragen. De reclassering adviseert hierbij de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, alcohol- en drugsverbod en dagbesteding.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen.
Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat de hoogte van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet de periode van het ondergane voorarrest dient te overstijgen. De rechtbank ziet wel aanleiding om een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur, aangezien zij van belang acht dat de reeds ingezette klinische behandeling wordt voortgezet en afgemaakt. De rechtbank houdt daarbij rekening dat verdachte ter zitting volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, oprecht spijt heeft betuigd en intrinsieke motivatie heeft getoond om de reeds ingezette behandeling te doen laten slagen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, waarvan 515 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • Ten aanzien van feit 2: [slachtoffer 2], tot een bedrag van 950,- ter zake van materiële schade en 7.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.;
  • Ten aanzien van feit 5: nabestaande [naam], namens [slachtoffer 4], tot een bedrag van 700,- ter vergoeding van materiële schade en 20.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.;
  • Ten aanzien van feit 6: nabestaande(n) van en namens [slachtoffer 5] tot een bedrag van 269,81 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.;
  • Ten aanzien van (ad informandum gevoegde) feiten 12 en 13: [naam], namens [bedrijf], tot een bedrag van 159,95 ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 2] en [bedrijf] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Voorts is ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] redelijk en billijk om de materiële schade, ter vergoeding van het contante geld en de telefoon, op een bedrag van 250,- te schatten en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De namens [slachtoffer 4] gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen. Verder dient de vordering
van [slachtoffer 5] tot een bedrag van 245,39 te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vorderingen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [bedrijf] niet- ontvankelijk moeten worden verklaard. Verder kan de vordering van [slachtoffer 5] tot een bedrag van 245,39 worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], feit 2
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet- ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], feit 5
De rechtbank stelt vast dat na het overlijden van de benadeelde partij [slachtoffer 4] het wensenformulier en het formulier Verzoek tot Schadevergoeding zijn ingediend en ondertekend door diens erfgenamen (respectievelijk) [naam] en [naam]. Een situatie als bedoeld in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is in het onderhavige geval niet van toepassing, aangezien niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] is overleden ten gevolge van het strafbare feit. Daarom verklaart de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5], feit 6
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] de gestelde schade tot een bedrag van 245,39 heeft geleden, te weten de vervangingswaarde van de telefoon, en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2024.
De rechtbank verklaart de vordering voor het overige (het verschil tussen de nieuwwaarde en de vervangingswaarde van de telefoon) niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] ([naam]) (ad informandum gevoegde) feiten 12 en 13
De rechtbank stelt vast dat het formulier Verzoek tot Schadevergoeding is ingevuld en ondertekend door [naam]. Echter is hieruit, of anderszins, niet op te maken of deze persoon bevoegd was tot het indienen van de vordering namens de benadeelde partij [bedrijf], aangezien een machtiging daartoe ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 28 augustus 2015 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West- Brabant te Middelburg, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 september 2015. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 februari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft zij gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat de vordering moet worden afgewezen.
In lijn met het onder de strafmotivering uiteengezette reclasseringsadvies acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. Derhalve zal rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 515 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd, dat veroordeelde:
zich meldt binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering van de VNN te Leeuwarden. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de opname in FPA [plaats] continueert en meewerkt aan het behandeltraject. Hij is reeds in deze instelling opgenomen binnen het kader van de schorsing van zijn preventieve hechtenis. De opname duurt minimaal een jaar en maximaal twee jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
zich aanvullend op de klinische opname laat behandelen door de polikliniek van de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op zijn klinische traject. De behandeling duurt daarna de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
na zijn opname verblijft in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zoveel mogelijk aansluitend op zijn klinische traject binnen FPA [plaats]. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich hierbij aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], feit 2
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], feit 5
Verklaart de vordering van [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 4] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5], feit 6
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 245,39 (zegge: tweehonderd vijfenveertig euro en negenendertig eurocent) aan materiële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 245,39 (zegge: tweehonderd vijfenveertig euro en negenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 4 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] ([naam]) (ad informandum gevoegde) feiten 12 en 13
Verklaart de vordering van [bedrijf] ([naam]) niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [bedrijf] ([naam]) haar eigen proceskosten draagt.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02.000605.15:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 28 augustus 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2025.
Mr. Wachters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.