ECLI:NL:RBNNE:2025:1249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
18-017100-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandelingen en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 12 jaar, alsook van mishandeling van een andere aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 maart 2022 tot en met 31 juli 2023 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 de andere aangeefster mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de leeftijd van de slachtoffers, en de psychologische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de slachtoffers, beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen tegen seksuele misdragingen en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-017100-24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2022 tot en met 31 juli 2023 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, en/of te [plaats] , in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf, en/of een of meer andere plaatsen in de provincie Friesland, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
  • zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/gedaan en (vervolgens) zodoende de vagina van die [slachtoffer 1] zogenoemd gevingerd en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/gedaan en (vervolgens) zodoendezijn, verdachtes, penis zogenoemd door die [slachtoffer 1] doen of laten pijpen en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/gedaan en (vervolgens) zodoendedie vagina van die [slachtoffer 1] zogenoemd geneukt;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) (eind juni 2022)
  • tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of
  • bij de keel/hals vast te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of daarin te knijpen, waardoor hetvoor die [slachtoffer 2] gedurende enige tijd (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of
(op of omstreeks 7 september 2022)
- tegen een muur te duwen, waardoor zij met haar hoofd tegen die muur is terechtgekomen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2, met uitzondering van het onder feit 2 ten laste gelegde vasthouden van en knijpen in de keel, waarvoor hij partiële vrijspraak heeft gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kan worden, waarbij zij evenals de officier van justitie heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde vasthouden van en knijpen in de keel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
14 augustus 2023, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2023257604 d.d. 13 december 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
22 september 2023, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 4 maart 2022 tot en met 31 juli 2023 te [plaats] en te [plaats] met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen
  • zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht en vervolgens [slachtoffer 1] gevingerd en
  • zijn penis in de mond van [slachtoffer 1] gebracht en vervolgens zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en- zijn penis in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht en vervolgens [slachtoffer 1] geneukt.
2
hij in de periode van 1 juni 2022 tot en met 7 september 2022 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] eind juni 2022
- tegen het lichaam te slaan en- bij de keel vast te pakken en
op 7 september 2022
- tegen een muur te duwen waardoor zij met haar hoofd tegen die muur is terechtgekomen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buitenecht, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Aanvullend heeft hij gevorderd aan de bijzondere voorwaarden een contactverbod met de moeder van het slachtoffer van feit 1 toe te voegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair ervoor gepleit om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, in combinatie met een taakstraf van 240 uren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een gevangenisstraf op te leggen van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden en eventueel in combinatie met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportage van 11 november 2024 en de psychologische rapportage van
10 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van twaalf/dertien jaar oud, waarbij er sprake is geweest van binnendringen van het lichaam. Het slachtoffer, [slachtoffer 1] , was aan het begin van de handelingen een meisje van 12 jaar, terwijl verdachte toen een volwassen man was van 43 jaar. Verdachte werd geïntroduceerd bij het slachtoffer als een familievriend. Hij leerde het slachtoffer steeds beter kennen en wist hierdoor dat zij niet goed in haar vel zat.
De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moeten zij beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen. Hoewel er geen sprake was van dwang, leert de ervaring dat dergelijk misbruik vaak nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich meebrengt die nog lange tijd kunnen doorwerken. Dit blijkt ook uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van het slachtoffer en haar moeder. Bij de politie verklaarde het slachtoffer nog dat zij verliefd was op verdachte, maar zij heeft later de ongelijkwaardigheid van de relatie ingezien en op de zitting de impact beschreven die het op haar gehad heeft. Dit laat nogmaals duidelijk zien waarom de wetgever deze groep minderjarigen heeft willen beschermen.
Verdachte, die op de hoogte was van de jonge leeftijd van het slachtoffer en zich wel degelijk bewust was van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen, heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige verhouding tussen hem en haar. Dit heeft hem niet weerhouden om vergaande seksuele handelingen met haar te verrichten. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
Verdachte heeft zich verder meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2] . Hij heeft hiermee pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en daarmee een forse inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek volgt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en sociaal en emotioneel op kinderlijk niveau functioneert. Hij heeft weliswaar cognitief besef van de strafbaarheid van zijn gedrag, maar mist de voeling met de ernst en het ongewenste, schadelijke en strafbare karakter ervan. Daarnaast bestaan er duidelijke tekorten in (seksuele) zelf- en impulscontrole. De psycholoog adviseert dan ook de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies. Verdachte is reeds in vrijwillig kader begonnen met een zedenbehandeling bij de Polikliniek Forensische Psychiatrie van de GGZ. De reclassering adviseert bij veroordeling om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, ambulante begeleiding, een contactverbod met de slachtoffers, inzicht geven in het sociale netwerk en het vermijden van contact met minderjarigen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven hulp nodig te hebben en bereid te zijn zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hoewel er geen oriëntatiepunt is voor het onder 1 bewezen verklaarde feit, volgt uit de oriëntatiepunten dat bij een verkrachting met een beperkte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden het uitgangspunt is. De rechtbank is zich ervan bewust dat er bij verdachte en slachtoffer geen sprake was van enige mate van dwang, maar neemt deze strafmaat wel als uitgangspunt, gelet op de jonge leeftijd van het slachtoffer en de lange periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het tijdsverloop tussen de feiten en de zitting en de overige persoonlijke omstandigheden die op de zitting zijn gebleken.
De rechtbank acht een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden dan door de raadsvrouw is verzocht, nu naar het oordeel van de rechtbank het door haar voorgestelde alternatief onvoldoende recht doet aan de ernst van met name het eerste feit. Gelet op het belang van behandeling van de problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde die ziet op het vermijden van contact met minderjarigen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat deze voorwaarde te onbepaald is. Aanvullend zal de rechtbank ten aanzien van de contactverboden, naast de door de officier van justitie gevorderde contactverboden met [slachtoffer 1] en haar moeder, ook een contactverbod opnemen in de bijzondere voorwaarden ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 2] , die daar ook om heeft gevraagd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , 999,44 ter vergoeding van materiële schade en 11.500,00 ter vergoeding vanimmateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , 2.499,84 ter zake van materiële schade en 1.750,00 ter vergoeding van immateriëleschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vorderingen gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] niet betwist, maar wel verzocht om het immateriële deel van de schadevergoeding te laten storten op een rekening met een BEM-clausule.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij reeds behandelingen volgde, voorafgaand aan de mishandelingen, wat het lastig maakt om een causaal verband vast te stellen tussen het feit en de materiële schade. Daarbij verzoekt zij om het bedrag van de immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel van de rechtbank
1. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vergoeding gevorderd van materiële en immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte en zijn raadsvrouw is betwist, zal daarom integraal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 juli 2023.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade als de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Hierbij kunnen de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is, zonder nadere onderbouwing daarvan.
In dit geval heeft de normschending bestaan uit het seksueel binnendringen bij iemand die jonger is dan 16 jaar. Bij dit misdrijf liggen de nadelige gevolgen dan ook zo voor de hand dat ook zonder nadere onderbouwing de aantasting in persoon kan worden aangenomen. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering toewijzen tot een bedrag van 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 en zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank zal bepalen dat de aan [slachtoffer 1] te betalen immateriële schadevergoeding van
10.000,00 zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar is.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vergoeding gevorderd van materiële en immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij behandelingen volgde voorafgaand aan de onder 2 bewezen verklaarde mishandelingen en dat de frequentie hiervan niet is veranderd. Op dit moment in het strafproces kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid een causaal verband vaststellen tot het bewezen verklaarde feit en de gevorderde materiële schade. De rechtbank is derhalve van oordeel dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal dan ook bepalen dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade, als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de onderbouwing van de schade blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de mishandeling een zichtbaar litteken op haar voorhoofd heeft achtergelaten. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van 1.750,00 passend. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook integraal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op , de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering VNN ophet adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,laat behandelen door de Polikliniek Forensische Psychiatrie van GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,laat behandelen door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect- contact heeft of zoekt met
  • slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010,
  • aangeefster [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1981 en- aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1978, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale netwerk en de aanwijzingen van de reclassering opvolgt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, genoemd onder 1, 2, 3 en 5 en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 10.999,44 (zegge: tienduizend negenhonderdnegenennegentig euro en vierenveertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige af.
Bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 10.999,44 (zegge: tienduizend negenhonderdnegenennegentig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 999,44 aan materiële schade en 10.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 89 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2025.
Mr. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.