ECLI:NL:RBNNE:2025:1201

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/18/238361 / HA ZA 24-222
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en meerwerk met betrekking tot een verbouwing

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is een geschil ontstaan tussen de vennootschap onder firma AUWS AFBOUWBEDRIJF V.O.F. (hierna: Auws) en twee gedaagden over een overeenkomst van aanneming van werk. De zaak betreft een verbouwing van een woning, waarbij Auws zich had verplicht om werkzaamheden uit te voeren. De aanneemsom was vastgesteld op € 61.580,00, maar er ontstond onenigheid over de uitvoering van het werk en de kosten van meerwerk. Auws heeft facturen gestuurd, maar de gedaagden hebben slechts een deel van de facturen voldaan, wat leidde tot een geschil over de resterende bedragen. Auws vorderde betaling van € 53.699,00, terwijl de gedaagden verweer voerden en een tegenvordering indienen voor schadevergoeding wegens het niet nakomen van de oplevertermijn. De rechtbank oordeelde dat Auws onvoldoende bewijs had geleverd voor de vordering en wees deze af. Ook de tegenvordering van de gedaagden werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een fatale termijn voor oplevering was overeengekomen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/238361 / HA ZA 24-222
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
AUWS AFBOUWBEDRIJF V.O.F.,
gevestigd te Dedemsvaart,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Auws,
advocaat: mr. I. van Leusden-Willemse,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna (in mannelijk enkelvoud) te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J. Scholtens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie,
  • de akte houdende producties van [gedaagden] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • een schrijven van de griffier van de rechtbank aan partijen van 29 januari 2025,
  • de mondeling behandeling van 4 februari 2025 waar namens Auws haar vennoten
[vennoot 1] en [vennoot 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Leusden-Willemse. Voorts is [gedaagde sub 2] verschenen, bijgestaan door mr. Scholtens. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Auws aan de hand van een pleitnota. De griffier heeft aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Medio september 2023 is tussen [gedaagden] (opdrachtgever) en Auws (opdrachtnemer) een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen op grond waarvan Auws zich heeft verplicht een verbouwing van een door [gedaagden] bewoonde woning uit te voeren.
2.2.
Partijen hebben verschillende versies van offertes in het geding gebracht. De totale aanneemsom bedraagt in beide versies € 61.580,00 (inclusief btw).
2.3.
Auws heeft de uitvoering van de werkzaamheden ter hand genomen. Vanwege lekkage in de woning zijn de overeengekomen werkzaamheden in een badkamer op de bovenverdieping niet uitgevoerd. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden heeft [gedaagden] opdracht gegeven een extra badkamer in de woning te realiseren, dit tegen een (meer)prijs van € 8.500,00. Deze badkamer is uiteindelijk ook niet gerealiseerd.
2.4.
Op 14 september 2023 en 1 november 2023 heeft Auws facturen aan [gedaagden] gezonden. [gedaagden] heeft het totaal van de gefactureerde bedragen (€ 15.435,00 + € 13.915,00 = € 29.350,00) voldaan.
2.5.
Medio februari 2024 is tussen partijen een geschil ontstaan over de hoogte van de totale aanneemsom, in het bijzonder over de omvang en kosten van het meerwerk. In een Whatsappbericht van 5 februari 2024 (11:12 uur) heeft [gedaagden] aan Auws (althans aan vennoot [vennoot 1] ) geschreven:
Ik had even een vraagje over de factuur.
Het lijkt op zich goed, maar ik zie wel dat als ik alles bij elkaar optel sinds onze eerste betaling ik op 84000 +- uitkom terwijl onze eerste factuur uitkwam op 61580.
Daar kwam nog 7/8000 bij op ivm de badkamer boven (die speciale vloer die nog erin moet nadat het raam klaar is).
Dus dan zouden wij op maximaal 70.000 euro ongeveer zitten.
Dus waar komt die extra 14.000 +- euro vandaan?
2.6.
Medio maart 2024 is tussen partijen gecorrespondeerd over een minnelijke oplossing van het geschil.
2.7.
Bij brief van zijn gemachtigde van 1 april 2024 heeft [gedaagden] aan Auws geschreven (voor zover hier van belang):
(…) Afgaande op bovenstaande zal cliënt de Overeenkomst, zoals met u overeengekomen op d.d. 14 september 2023, ontbinden op grond van ex. Artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek. (…)
2.8.
Op 2 april 2024 heeft Auws een slotfactuur aan [gedaagden] gezonden met een totale aanneemsom van € 83.049,00.
2.9.
Bij brief van 27 juni 2024 heeft de advocaat van Auws aan de gemachtigde van [gedaagden] geschreven (voor zover hier van belang):
(…) Het werk is aangenomen voor een bedrag ad € 61.580,- incl. BTW. Cliënt heeft op diverse punten meerwerk uitgevoerd en dit is uitvoerig beschreven op genoemde factuur. U stelt echter dat voor betaling van dit meerwerk geen juridische rechtsgrond zou bestaan, echter kan dit argument u niet baten. Ex art. 7:755 BW behoeft voor meerwerk geen akkoord te worden gegeven. Bovendien wordt het meerwerk ook niet door u betwist. Het is daarom dat de factuur uitkomt op een bedrag ad € 83.049,- incl. BTW waarvan u enkel € 29.350,- incl. BTW heeft betaald. U bent zodoende nog een bedrag ad€ 53.699,-verschuldigd.
Het meerwerk ziet op een bedrag ad € 21.469,- en het is enkel dit deel van de factuur dat tussen partijen ter discussie staat. Het overige bedrag ad € 32.230,- ziet op de overeengekomen en uitgevoerde werkzaamheden volgens de offerte. Dit bedrag bent u dus zonder meer en zonder verdere betwisting daarvan verschuldigd, echter bent u ook niet tot betaling van dat bedrag overgegaan. De vervaldatum van de factuur is inmiddels ruim verstreken, waardoor u in betalingsverzuim verkeert.
De werkzaamheden zijn nagenoeg gereed en cliënt heeft ongeveer nog één week de tijd nodig om de werkzaamheden af te maken. Gezien het aanzienlijke factuurbedrag dat u tot op heden onbetaald laat, was cliënt gerecht zijn werkzaamheden ex art. 6:262 BW op te schorten. In de brief d.d. 5 maart jl. heeft u aangegeven enkel € 2.000,- van het meerwerk te willen voldoen. Dit is echter veel te weinig. (…)

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Auws vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 53.699,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten (nakosten daaronder begrepen).
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Auws in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Auws te veroordelen tot betaling van € 21.236,84, vermeerderd met proceskosten (nakosten daaronder begrepen).
3.5.
Auws voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Inleiding
4.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. Partijen zijn verdeeld over de exacte inhoud van deze overeenkomst. Vast staat evenwel dat de aanneemsom is bepaald op een bedrag van € 61.580,00 (inclusief btw). Vast staat voorts dat de werkzaamheden voor een deel zijn afgerond en dat [gedaagden] op enig moment meerwerk aan Auws heeft opgedragen. Over de omvang van het meerwerk zijn partijen verdeeld. Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat de overeenkomst (al dan niet als gevolg van de door [gedaagden] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding) is geëindigd. Tussen hen is in geschil of [gedaagden] na beëindiging (dan wel ontbinding) van de overeenkomst nog enig bedrag aan Auws verschuldigd is.
Standpunt Auws
4.2.
Auws stelt dat partijen een aanneemsom van € 61.580,00 zijn overeengekomen en dat [gedaagden] slechts een deel daarvan - een bedrag van € 29.350,00 - heeft voldaan. Auws heeft de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst opgeschort omdat [gedaagden] weigerde facturen te voldoen.
Het onbetaald gelaten deel van de aanneemsom is opeisbaar omdat de werkzaamheden nagenoeg (tenminste voor circa 80% dan wel 90%) zijn afgerond. Voorts vordert Auws betaling van het overeengekomen meerwerk. Auws heeft het meerwerk en de kosten daarvan deugdelijk gespecificeerd in haar slotfactuur van 2 april 2024 en onder randnummer 6 van de dagvaarding. Auws vordert betaling van het restant van de aanneemsom en het uitgevoerde meerwerk, in totaal een bedrag van € 53.699,00.
Standpunt [gedaagden]
4.3.
[gedaagden] voert aan dat Auws een gemanipuleerde offerte in het geding heeft gebracht en zij in strijd handelt met artikel 31 Rv. Posten die in de door [gedaagden] getekende offerte staan weergegeven zijn verwijderd in het door Auws overgelegde exemplaar en worden door Auws ten onrechte als meerwerk gepresenteerd.
Aldus [gedaagden] is het overeengekomen (meer) werk slechts voor een beperkt deel uitgevoerd en voorziet de gedane betaling van € 29.350,00 in een redelijke vergoeding van uitgevoerde werkzaamheden.
[gedaagden] betwist de omvang van het gestelde meerwerk. Zij erkent opdracht te hebben gegeven voor het plaatsen van een plank in de meterkast en het plaatsen van circa 20 tegels tegen de badkuip. Daarnaast heeft [gedaagden] de (aanvullende) opdracht gegeven om voor een bedrag van circa € 8.500,00 een extra badkamer in de woning te installeren maar daar is uiteindelijk geen uitvoering aan gegeven.
De overigens onder randnummer 6 van de dagvaarding beschreven werkzaamheden maken deel uit van de initiële opdracht en laten zich niet als meerwerk kwalificeren.
Auws heeft nagelaten [gedaagden] te informeren over het meerwerk en de kosten daarvan.
Ten aanzien van het onbetaald gelaten deel van de aanneemsom
4.4.
[gedaagden] heeft € 29.350,00 van de aanneemsom van € 61.580,00 voldaan. Auws vordert betaling van het onbetaald gelaten deel. Auws stelt zich op het standpunt (zo begrijpt de rechtbank haar stelling) dat de door haar geleverde prestatie betaling van de volledige aanneemsom rechtvaardigt. Niet in geschil is echter dat de werkzaamheden op het moment waarop Auws de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft opgeschort niet waren afgerond. Evenmin is in geschil dat de in een badkamer te verrichten werkzaamheden niet zijn uitgevoerd vanwege een lekkage aan het dakraam (dit betreft een andere badkamer dan de - eveneens niet uitgevoerde - badkamer die deel uitmaakt van het opgedragen meerwerk). Onder die omstandigheden had het op de weg van Auws gelegen concreet te onderbouwen welk deel van de (initieel) overeengekomen werkzaamheden wél en welk deel niet zijn afgerond. Haar enkele ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op dit punt verstrekte toelichting dat de werkzaamheden voor 80% of 90% zijn afgerond is volstrekt ontoereikend. De rechtbank zal de vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Ten aanzien van het meerwerk
4.5.
De rechtbank stelt vast dat Auws op 2 april 2024 een slotfactuur met een totale aanneemsom van € 83.049,00 aan [gedaagden] heeft gezonden. In die factuur is een bedrag van € 8.500,00 opgenomen voor het installeren van een ‘extra badkamer compleet’. Niet in geschil is dat deze badkamer niet is gerealiseerd.
Daarnaast is een bedrag van € 1.500,00 voor gereedschappen van Auws opgenomen die uit de woning zouden zijn ontvreemd. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien op grond waarvan [gedaagden] dat bedrag aan Auws verschuldigd is.
Ten aanzien van de (aard en omvang van) overige meerwerkposten die aan het gevorderde ten grondslag zijn gelegd heeft Auws - ter gelegenheid van de mondelinge behandeling daartoe in de gelegenheid gesteld - slechts een summiere toelichting verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Auws nagelaten het gestelde meerwerk op deugdelijke wijze te onderbouwen, hetgeen in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , op haar weg had gelegen. Het aan de vordering ten grondslag gelegde verschil tussen de oorspronkelijke aanneemsom van € 61.580,00 en het in de slotfactuur van 2 april 2024 bedrag van € 83.049,00 zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.6.
In het geval Auws veronderstellenderwijze zou worden gevolgd in het standpunt dat partijen het door haar gestelde meerwerk zijn overeengekomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanneemovereenkomst op grond van artikel 6:193j lid 3 BW gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft het voornoemde meerwerk, moet worden vernietigd omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk aangezien de kosten van het meerwerk niet vooraf voldoende duidelijk kenbaar zijn gemaakt.
Een door [gedaagden] ingeroepen ontbinding staat niet aan (gedeeltelijke) vernietiging in de weg omdat de ontbinding geen terugwerkende kracht heeft en voor de ontbinding verrichte prestaties niet zonder rechtsgrond zijn verricht (artikel 6:269 BW).
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.7.
De aanneemovereenkomst is gesloten tussen een professionele partij (aannemer Auws) en consument [gedaagden] Daarom zijn afdelingen 6.3.3A (oneerlijke handelspraktijken) en 6.5.2b (consumentenrechten) van het BW van toepassing. De overeenkomst is vernietigbaar als die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen.
4.8.
In het geval sprake is van een ‘grondige verbouwing’ (een ingrijpende renovatie) blijft afdeling 6.5.2b buiten toepassing. Daarvan is sprake indien een verbouwing vergelijkbaar is met de bouw van een gebouw, bijvoorbeeld wanneer alleen de gevel van een bestaand gebouw bewaard blijft (vgl. HvJ EU, 14 mei 2020, C-208/19, ECLI:EU:C:2020:382), maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
4.9.
Op grond van artikel 6:193b lid 2 BW is sprake van een oneerlijke handelspraktijk en handelt een aannemer onrechtmatig wanneer hij handelt in strijd met de eisen van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen.
4.10.
In het onderhavige geval heeft [gedaagden] aangevoerd dat Auws ten onrechte werkzaamheden als meerwerk in rekening heeft gebracht en is gemotiveerd toegelicht dat het overgrote deel van het gedeclareerde meerwerk deel uitmaakt van de initiële opdracht. Voorts voert zij aan dat geen of onvoldoende duidelijkheid door Auws is verschaft over de kosten van het gestelde meerwerk.
4.11.
Voor meerwerk geldt artikel 7:755 BW, dat ziet op door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. Het artikel bepaalt dat de aannemer slechts een prijsverhoging in rekening mag brengen als hij de opdrachtgever daarop tijdig heeft gewezen, tenzij de opdrachtnemer de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
4.12.
Auws heeft bepleit dat zowel de omvang als de kosten van het meerwerk voor [gedaagden] duidelijk moet zijn geweest. Ter onderbouwing van die stelling verwijst zij (zonder nadere toelichting) naar de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde Whatsapp-correspondentie van 16 februari 2024. Op 16 februari 2024 heeft [gedaagde sub 2] in een bericht aan Auws geschreven (voor zover hier van belang):
(…) De factuur kan niet kloppen. Van de 61580 euro originele factuur [rechtbank: de aanneemsom] hebben wij 29350 betaald. Dus dan hou je 32230 euro over. De laatste factuur vraag je om 36300 euro en 19.162,50 [rechtbank: deze factuur is niet in het geding gebracht]. Dus meer dan 57000 euro. Dat is 25000 al teveel over ons start bedrag. Afgezien van het feit dat niks nog echt af is, beetjes hier en daar. 32230 euro plus de beetjes voor geluidsisolatie in de slaapkamer, 1 plank voor de meterkast, 1 extra deur dicht maken, 10cm verlenging in de keuken boven, isolatie slaapkamer boven. Ik kan me niet voorstellen dat dat meer dan 4000 euro kost. Dus 32230 plus laten we zeggen 4000 en dan is alles betaald. (…)
4.13.
Uit deze correspondentie - zo oordeelt de rechtbank - volgt niet dat Auws tijdig heeft gewezen op de prijsverhoging. Evenmin volgt daaruit dat [gedaagden] zich heeft gerealiseerd dat sprake was van een prijsverhoging van circa € 25.000,00 ten opzichte van de oorspronkelijke aanneemsom. Integendeel: [gedaagden] verklaart niet te begrijpen waarom de kosten voor meerwerk (in zijn ogen) zo hoog uitvallen en dat de factuur ‘niet kan kloppen’. Daarmee heeft Auws niet onderbouwd dat tijdig op de prijsverhogingen is gewezen.
4.14.
Auws had niet alleen vooraf had moeten wijzen op de noodzaak van een prijsverhoging voor het meerwerk, maar op grond van afdelingen 6.3.3A en 6.5.2b BW (artikel 6:193f sub b jo 6:230m lid 1 sub e BW) ook voldoende duidelijkheid moeten verstrekken over de prijs van het meerwerk. Er is sprake van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d lid 2 BW indien dat wordt nagelaten.
4.15.
Krachtens artikel 6:193j lid 1 BW rust op Auws de bewijslast van de materiële juistheid en volledigheid van de informatie die zij heeft verstrekt. Auws heeft in dit verband geen, althans onvoldoende, relevante stellingen betrokken. Daarom dient als vaststaand te worden aangenomen dat Auws op een onvoldoende duidelijke en voor [gedaagden] onvoldoende kenbare wijze heeft gewezen op de prijsverhogingen. Bovendien blijkt niet dat [gedaagden] voorafgaand aan de uitvoering van het meerwerk expliciet met de daarmee gemoeide prijsverhoging heeft ingestemd. Uit de door Auws in het geding gebrachte Whatsapp-correspondentie volgt dat in ieder geval niet.
Proceskosten
4.16.
Auws zal als de in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.837,00
In reconventie
4.17.
[gedaagden] vordert schadevergoeding. Daaraan legt hij ten grondslag dat Auws de overeengekomen termijn van oplevering, aanvankelijk 1 oktober 2023 en uiteindelijk 1 november 2023, niet in acht heeft genomen.
4.18.
Auws betwist dat partijen een fatale termijn voor oplevering zijn overeengekomen.
4.19.
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot het bestaan van een voor de voldoening bepaalde termijn rust op [gedaagden] Ter onderbouwing van de gestelde fatale termijn heeft [gedaagden] gewezen op het Whatsappbericht dat hij op 16 oktober 2023 aan Auws heeft gezonden. Daarin heeft hij geschreven:
‘Waren jullie vandaag weer bezig in de woning? Anders zitten we straks nog een maand in het huur huis. Dat is 2500 euro per maand dat we weg gooien namelijk. Moeten wel echt een paar kamers gereed hebben zodat we er kunnen slapen binnenkort. Woonkamer/slaapkamer beneden bv aangezien die het verste af zijn.’
[gedaagden] wijst voorts op de reactie op dat bericht waarin Auws excuses maakt voor de vertraging van de werkzaamheden.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de correspondentie worden afgeleid dat [gedaagden] aandacht vraagt voor de huurkosten waarmee hij gedurende de bouwwerkzaamheden wordt geconfronteerd en dat wordt verzocht het bouwproces (ter beperking van huurkosten) te bespoedigen en zorg te dragen voor oplevering van enkele kamers. Zonder toelichting - welke ontbreekt - valt daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit af te leiden dat partijen een fatale termijn voor oplevering zijn overeengekomen. Partijen hebben in de aanneemovereenkomst niet opgenomen dat de oplevering van het werk uiterlijk op 1 oktober 2024 moet plaatshebben en [gedaagden] heeft geen relevante stukken overgelegd waaruit een dergelijke afspraak blijkt. Daarom zal de vordering [gedaagden] als niet voldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.21.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gesteld worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Auws begroot op:
- salaris advocaat
786,00
(2 punten × € 786,00:2)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
964,00

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen van Auws af,
5.2.
veroordeelt Auws in de proceskosten van € 1.837,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als Auws niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 964,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
rh/477