ECLI:NL:RBNNE:2025:12

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
18.143519.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door middel van messteken

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die samen met medeverdachten betrokken was bij een steekincident op 25 april 2024 in Emmen. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. H.A. Koning, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en bedreiging met een mes. Tijdens de zitting op 13 december 2024 werd het onderzoek met gesloten deuren gevoerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer, het bedreigen van twee slachtoffers met een mes, en diefstal van messen uit een winkel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen, ondanks haar verweer dat zij niet actief had deelgenomen aan het geweld. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hadden geleden door de feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/143519-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2006 te [geboorte plaats] , wonende te de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. Ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 januari 2025 is het onderzoek gesloten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van de borst althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte] op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s)
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van de borst althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, waarbij verdachte en/of diens mededader(s)opzettelijk behulpzaam is geweest door een (tweede) mes te tonen en/of te verstrekken aan die [medeverdachte] en/of door een collega van die [slachtoffer] vast te pakken/houden en (daardoor) het overmeesteren te beletten en/of te voorkomen;
)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 25 apri 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken en/of (daarbij) te zeggen dat zij die [slachtoffer] kanker dood zou steken:
2
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken:
3
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere mes(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 en onder 2. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Hoewel verdachte aanwezig was bij het steekincident blijkt uit het dossier onvoldoende van enige samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan het steekincident of de bedreiging. Gelet op het voornoemde kan eveneens niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot doodslag. Het nadien duiken op het mes valt als handeling op zichzelf beschouwd op geen enkele wijze in verband te brengen met de ten laste gelegde feiten en kan voorts niet de strekking hebben om het misdrijf te bevorderen of gemakkelijk te maken. Gelet op al het voornoemde dient verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De diefstal ten laste gelegd onder feit 3 kan wel wettig en overtuigend bewezen worden nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Vooraf
Uit de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat medeverdachte [medverdachte 2] door het leven gaat als [medverdachte 2] en aangesproken wil worden met hij en hem. De rechtbank zal daarom hierna in het vonnis op deze wijze naar medeverdachte [medverdachte 2] verwijzen.

Feiten 1 en 2

De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.1
Op 25 april 2024 waren [medeverdachte] , [verdachte] en [medverdachte 2] samen in Emmen.2 Die ochtend had [verdachte] al naar [medeverdachte] een bericht gestuurd dat zij in de middag een mes konden gaan stelen bij de [bedrijf] .3 [medverdachte 2] heeft daarover verklaard dat hij niet op de hoogte was van het plan om messen te gaan stelen, maar hij had die middag wel gehoord dat [medeverdachte] en [verdachte] het plan hadden om iemand te gaan steken.4 Het drietal is uiteindelijk rond 15:17 uur naar de [bedrijf] in Emmen gegaan waarbij zij drie messen hebben gestolen.5 De messen zijn in de winkel uit de verpakking gehaald en door [verdachte] verdeeld waarbij ieder van hen één mes op zak kreeg.6
Aan het eind van de middag zijn [medeverdachte] , [verdachte] en [medverdachte 2] , met de messen op zak, naar het [instelling] in Emmen gegaan.7 [verdachte] en [medverdachte 2] woonden daar op dat moment, [medeverdachte] mocht daar niet meer komen.8 [verdachte] heeft over het moment van aankomst bij het [instelling] verklaard dat het de bedoeling was dat [medverdachte 2] door de voordeur
naar binnen zou gaan en dat zij en [medeverdachte] door [medverdachte 2] door de nooddeur naar binnen zouden worden gelaten. [verdachte] had daarbij nog gezegd dat als de begeleiding zou komen en ruzie zou gaan zoeken, dat zij dan sensa (de rechtbank begrijpt: sensatie) zouden gaan maken.9 [medeverdachte] heeft daarover verklaard dat alles gepland was. Als de begeleiding [medverdachte 2] zou aanraken of fixeren, dan zouden zij en [verdachte] een mes trekken om [medverdachte 2] te helpen om bij het [instelling] weg te komen.10
Aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer 2] waren op die dag beiden werkzaam in het [instelling] . Zij zagen op een gegeven moment [medverdachte 2] in de hal staan en de nooddeur openen voor [medeverdachte] en [verdachte] . [slachtoffer] liep vervolgens naar de groep toe en verzocht [medeverdachte] het pand te verlaten.11 [medeverdachte] gaf hier echter geen gehoor aan. Zij lachte [slachtoffer] uit en [medverdachte 2] en [verdachte] vonden dit grappig.12 [slachtoffer] en [slachtoffer 2] zagen opeens dat [medeverdachte] een mes van ongeveer 15 centimeter in haar rechterhand had.13 [medeverdachte] richtte vervolgens dit mes op [slachtoffer 2] en [slachtoffer] en bewoog daarbij het mes van links naar rechts.14 [slachtoffer] wilde vervolgens het mes van [medeverdachte] afpakken, wat hem in eerste instantie niet lukte. [medeverdachte] reageerde hierop door een stap naar voren te zetten in de richting van [slachtoffer] en vervolgens met het mes in haar hand een stekende beweging te maken richting de borst van [slachtoffer] die de steek enkel kon ontwijken door de rechterhand van [medeverdachte] vast te pakken en [medeverdachte] te fixeren.15 Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat zij op dat moment [slachtoffer] wilde neersteken door richting zijn nek te steken.16 [slachtoffer 2] heeft over het dreigend zwaaien met het mes door [medeverdachte] verklaard, dat zij zich hierdoor erg angstig heeft gevoeld.
[medverdachte 2] mengde zich op een gegeven moment ook in het gevecht. Hij probeerde eerst het mes uit de handen van [slachtoffer] en [medeverdachte] te trekken. Toen dit echter niet lukte, trokken [verdachte] en [medverdachte 2] aan [slachtoffer 2] die [slachtoffer] probeerde te helpen.17 [slachtoffer] sloeg daarna de hand van [medeverdachte] tegen de muur waarna het mes op de grond viel. [medeverdachte] , [verdachte] , [medverdachte 2] , [slachtoffer] en [slachtoffer 2] doken toen allemaal op het mes. [slachtoffer] kreeg dit mes uiteindelijk in handen omdat [slachtoffer 2] tegen het mes wist aan te schoppen.18 In de tussentijd had [verdachte] haar mes uit de rand van haar broek gehaald, waarna dit mes vervolgens bij [medeverdachte] terecht is gekomen en zij opnieuw over een mes beschikte.19 Er werd toen 112-gebeld waarna [medverdachte 2] , [medeverdachte] en [verdachte] samen zijn gevlucht.20
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachten zijn immers gezamenlijk, met een vooraf besproken plan om wanneer alles niet liep als door hen gewenst iemand te steken, naar de [bedrijf] gegaan om messen te stelen. [verdachte] heeft de messen verdeeld en vervolgens zijn ze met die messen op zak samen naar het [instelling] gegaan. Toen op een gegeven moment [medeverdachte] , nadat zij aangeefster [slachtoffer 2] had bedreigd en zij had gepoogd om [slachtoffer] te steken in zijn bovenlichaam, onder bedwang werd gehouden, schoten [medverdachte 2] en [verdachte] haar te hulp door te proberen om het mes te bemachtigen en [slachtoffer 2] tegen te houden. Op het moment dat het mes van [medeverdachte] op de grond viel zijn bovendien alle verdachten richting dit mes gedoken. Tot slot heeft [verdachte] ervoor gezorgd dat [medeverdachte] opnieuw over een mes beschikte door haar mes uit haar broeksband te halen.
Verdachte heeft gelet op vooraf gemaakte afspraken en bovenstaande handelingen, in onderling verband en samenhang bezien
,een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geheel, wat maakt dat de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen onder feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen acht.
De verklaring van verdachte - dat zij niet weet waarom zij samen met de medeverdachten de messen heeft gestolen en zij zich tijdens de worsteling geheel afzijdig heeft gehouden is naar het oordeel ongeloofwaardig gelet op de verklaringen van aangevers en de verklaringen van de medeverdachten.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer] dan wel het bedreigen van [slachtoffer 2] . De volgende vraag die de rechtbank daarom dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet had op deze handelingen.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte naar het [instelling] is gegaan met de wetenschap dat iedereen een mes op zak had. Van te voren was toen al gesproken over het neersteken van iemand. Toen zij bij het [instelling] aankwamen, spraken zij nogmaals met elkaar. Ditmaal werd er gezegd dat als de begeleiding niet zou meewerken, dat zij dan sensa (de rechtbank begrijpt: sensatie) zouden maken dan wel dat zij hun messen zouden trekken. Vervolgens werd de nooddeur door [medverdachte 2] geopend waardoor [medeverdachte] en verdachte ook naar binnen konden gaan. [medeverdachte] heeft toen, nadat zij werd aangesproken door [slachtoffer] , haar mes gepakt waarna zij onder andere [slachtoffer 2] heeft bedreigd en richting het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Tijdens de worsteling die daarop volgde heeft [medverdachte 2] geprobeerd het mes van [medeverdachte] en [slachtoffer] af te pakken, en hebben verdachte en [medverdachte 2] geprobeerd [slachtoffer 2] - die op dat moment [slachtoffer] probeerde te helpen tegen te houden. Samen met de anderen dook ook verdachte daarna in de richting het mes van [medeverdachte] toen deze op de grond was gevallen. Daar komt bij dat verdachte in de tussentijd nog haar mes uit de rand van haar broek heeft gehaald, waarna dit mes vervolgens bij [medeverdachte] terecht is gekomen en zij opnieuw over een mes beschikte
Gelet op de plannen die verdachte met [medeverdachte] had gemaakt over het steken van iemand in samenhang bezien met de handelingen van verdachte tijdens en na het bedreigen en steken door [medeverdachte] , heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij een mogelijke confrontatie er met een mes gedreigd zou worden, maar evenzeer dat een mes gebruikt zou worden als een begeleider zich zou verzetten. Omdat een mes een potentieel dodelijk wapen is, heeft verdachte daarbij tevens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gebruik van het mes zou kunnen leiden tot de dood.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer] (feit 1 primair) en het medeplegen van bedreiging met de dood richting [slachtoffer 2] (feit 2).

Feit 3

De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 79 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024, inhoudende het relaas van verbalisant [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, een stekende beweging in de richting van de borst heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes te tonen;
3
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, messen die [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primairmedeplegen van een poging tot doodslag
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
diefstal door twee of meer verenigde personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 302 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraken voor feit 1 en feit 2, de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de LOVS-richtlijnen Jeugdstrafrecht voor een diefstal in vereniging gepleegd en voorts de door de jeugdreclassering geformuleerde voorwaarden niet op te leggen nu die voorwaarden niet in verhouding staan tot het voornoemde strafbare feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten het Pro Justitia-rapport (psychologisch onderzoek) van 5 december 2024 en het jeugdreclasseringsadvies van 10 december 2024 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 25 april 2025, samen met [medeverdachte] en [medverdachte 2] , schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachten hebben bij de [bedrijf] in Emmen messen gestolen en zijn later op de dag, ieder met een mes op zak, naar het [instelling] in Emmen gegaan. Verdachte en [medverdachte 2] verbleven daar. [medeverdachte] had daar eerder ook verbleven, maar was daar weg gestuurd en mocht daar niet meer komen. Vooraf werd door verdachte en haar medeverdachten besproken dat wanneer het in het [instelling] niet zou gaan als zij wilden, zij de messen zouden gaan gebruiken. In het [instelling] waren op dat moment onder anderen [slachtoffer] en [slachtoffer 2] als begeleiders aanwezig. Hoewel verdachte niet zelf met een mes heeft gestoken en gedreigd, heeft verdachte wel wezenlijk aan dit geweld bijgedragen door [medeverdachte] op dat moment te helpen. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt hoeveel impact het incident op de slachtoffers heeft gehad. Van het tegen de begeleiders uitgeoefende geweld zijn drie zeer jeugdige bewoners van 9, 11 en 13 getuige. De impact op hen zal eveneens groot geweest zijn. De rechtbank neemt verdachte haar handelen dan ook zeer kwalijk.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch rapport, opgemaakt door M.J.E. van Kempen (GZ-psycholoog), blijkt zakelijke weergegeven- het volgende.
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Voorts is er onderliggend sprake van forensisch relevante functionele tekorten waaronder zwakbegaafdheid, beïnvloedbaarheid, gebrekkige emotieregulatie- en copingvaardigheden, gebrekkige frustratietolerantie en gerichtheid op onmiddellijke bevrediging van korte termijn behoeften. Verdachte is loyaal en beïnvloedbaar door leeftijdsgenoten die erkenning en acceptatie bieden hetgeen ook past bij het wantrouwen van verdachte, haar vijandigheid en het gebrek aan ervaren verbinding met anderen meer in het algemeen. Dit is ook terug te zien in de vriendschap tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Binnen die vriendschap was sprake van wederzijdse (h)erkenning, die verdachte gezien haar negatieve zelfbeeld en behoefte aan acceptatie erg nodig heeft, en het gevoel samen sterk te zijn tegenover een als vijandig ervaren buitenwereld. De psycholoog concludeert dat voornoemde problematiek aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat die problematiek de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Gelet op het voornoemde adviseert de psycholoog om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Op grond van beperkte handelingsvaardigheden en mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding wordt daarnaast toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen met de inhoud en conclusies van de psycholoog en neemt deze over. De rechtbank concludeert op basis van het psychologisch rapport dat de geschetste complexe problematiek bij verdachte aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten en is, gelet op de verminderde mate waarmee verdachte in staat is geweest haar gedrag te sturen en mee te voelen met anderen, van oordeel dat alle bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Verder blijkt uit het psychologisch rapport dat het risico op toekomstig geweld als matig tot hoog wordt ingeschat indien verdachte zonder bescherming, begeleiding, structuur en toezicht moet terugvallen op eigen netwerk en vaardigheden Afname van het recidiverisico is te verwachten bij een combinatie van begeleiding, bescherming en behandeling. De begeleiding binnen het [instelling] (hierna: [instelling] ) is passend gezien de vaardigheidstekorten en in het huidige voorwaardelijke kader accepteert verdachte de begeleiding. De aanwezigheid van een posttraumatische stress-stoornis, stoornis in alcoholgebruik en disfunctionele trekken in de persoonlijkheidsontwikkeling en de relatie daarvan met een verhoogd
recidiverisico zijn naar het inzicht van de psycholoog voldoende aanleiding om behandeling te adviseren, met het oog op het verwerken van ingrijpende ervaringen, het ontwikkelen van een steviger identiteit, zelfvertrouwen en helpende copingvaardigheden. Verdachte is hier in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis al voor aangemeld bij [instelling] .
De jeugdreclassering heeft - zakelijk weergegeven - in haar rapport het volgende geconcludeerd.
Verdachte kent een zeer belast en getraumatiseerd verleden. Ook spelen er op elk leefgebied problemen. Verdachte heeft meerdere hulpverleningstrajecten doorlopen, zonder het gewenste resultaat. Verdachte is sterk beïnvloedbaar door anderen en reageert vaak uit impulsiviteit. Haar ongeremdheid komt daarnaast vaak tot uiting in excessief alcoholgebruik.
Sinds 24 september 2024 verblijft verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopig hechtenis in het [instelling] van [instelling] te Assen. Hierbij is een jeugdmaatregel ITB Harde Kern opgelegd, een maatregel waarbij er intensief toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering is. De ITB Harde Kern en de hierbij behorende kaders, het verblijf bij [instelling] , de dagbesteding en het locatiegebod en verbod met elektronische monitoring zijn voor verdachte beschermende factoren. Verdachte toont zich binnen de huidige schorsing van de voorlopige hechtenis over het algemeen meewerkend. Desondanks wordt de kans op recidive door de jeugdreclassering als gemiddeld tot hoog ingeschat. De instabiliteit op veel gebieden en met name de kwetsbaarheid in haar persoonlijk functioneren door een verstandelijke beperking en opgelopen traumas verhogen de kans op recidive met geweld. Voorts lijkt verdachte wel ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding, echter vanuit externe partijen en niet vanuit haar gezinssituatie. Gelet hierop adviseert de jeugdreclassering onder andere om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast wordt een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van een fors pakket aan bijzondere voorwaarden geadviseerd om het recidiverisico in te perken. Hierbij wordt het voortzetten van het huidige ITB Harde Kern kader en de ambulante behandeling noodzakelijk geacht. Daarnaast wordt het verblijf bij [instelling] , een locatiegebod en een locatieverbod (met elektronische monitoring), een meldplicht, een middelenverbod, en een contactverbod met medeverdachten en de slachtoffers geadviseerd.
Op te leggen straf
Verdachte was net 18 jaar oud toen zij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, haar problematiek en de adviezen van deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Genoemde deskundigen komen allen tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen op basis van de wegingslijst adolescentenstrafrecht. Vastgesteld kan worden dat bij verdachte sprake is van beperkte handelingsvaardigheden en bij haar zijn mogelijkheden aanwezig voor pedagogische beïnvloeding.
Op basis van de over verdachte opgemaakte rapportages stelt de rechtbank vast dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek en dat het recidiverisico hoog is. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat er een fors pakket aan bijzondere voorwaarden aan verdachte moet worden opgelegd om het recidiverisico in te perken waarbij verdachte passende begeleiding, bescherming en behandeling krijgt.
Gelet op het voornoemde zal de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met daarnaast de voorwaarden zoals door de jeugdreclassering geadviseerd. De rechtbank zal daarbij voor de tweede keer de jeugdmaatregel ITB Harde Kern aan verdachte opleggen (opvolgend aan de in de schorsing opgelegde periode) voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod op te leggen. De rechtbank vindt een contactverbod namelijk een te verstrekkende voorwaarde en het eventuele contact met de medeverdachten kan bovendien gemonitord worden via de voorwaarde dat verdachte inzicht moet geven in haar sociale contacten. Nu de rechtbank
het van belang acht dat verdachte de reeds ingezette begeleiding en behandeling kan voortzetten, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarnaast een forse voorwaardelijke jeugddetentie opleggen mede als stok achter de deur voor verdachte om haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank (grotendeels) de voorwaarden verbinden zoals door de jeugdreclassering geadviseerd.
Gelet op de inhoud van het in dit vonnis besproken onderzoek, het onderzoek van de psycholoog en de jeugdreclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot alle vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraken,
niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen gematigd dienen te worden nu de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Hoewel het onder 1 bewezen verklaarde een ernstig feit betreft, ziet de rechtbank aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen gelet op het geringe letsel bij [slachtoffer] . Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op 1.250, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, met dien verstande dat het aantal dagen gijzeling op nul zal worden gesteld. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van 416,67,-.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals benoemd in de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, namelijk in de vorm van geestelijk letsel.
De rechtbank ziet in de aard van het feit en gezien de onderbouwing van de vordering echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, een bedrag van 500,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
De rechtbank is, gelet op de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit van oordeel dat het handelen van [medeverdachte] ook aan verdachte als medepleger kan worden toegerekend waardoor verdachte aansprakelijk is voor de schade.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Ook hier zal de gijzeling op nul dagen worden bepaald. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van
166,67,-
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1Dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na de vonnisdatum meldt bij de [instelling] telefoonnummer
[telefoonnummer] . Zij zal zich daarna blijven melden zo lang en zo frequent als deze jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.
2Dat veroordeelde zal verblijven bij [instelling] te Assen, [adres] en zich onder begeleiding van [instelling] zal stellen en zich zal houden aan de huisregels en begeleidingsafspraken. Zij zal niet zonder voorafgaande toestemming van de jeugdreclassering van verblijfplaats veranderen.
3Dat veroordeelde zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdreclassering en zal meewerken aan huisbezoeken in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) voor de duur van zes maanden, gerekend vanaf vonnisdatum. In het kader van de ITB Harde Kern:
3a. zal veroordeelde alleen met toestemming van de jeugdreclassering voornoemde locatie van [instelling] verlaten;
3b. zal veroordeelde alleen door de jeugdreclassering goedgekeurd bezoek ontvangen bij [instelling] ;
3c. zal veroordeelde zich houden aan het huisarrest en mag veroordeelde alleen onder begeleiding van goedgekeurde personen en met toestemming van de jeugdreclassering de locatie verlaten, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, tot een maximale duur van vier maanden na datum vonnis;
3d. zal veroordeelde zich gedurende de met de reclassering afgesproken tijdsblokken bevinden op de [adres] (locatiegebod. Veroordeelde zal zich ter controle van dit gebod onder elektronische monitoring/toezicht stellen voor de duur van vier maanden;
3e. zal veroordeelde niet binnen de stadsgrenzen van de gemeente Emmen (Emmen binnenstad en daarom heen liggende wijken) begeven tenzij hier toestemming voor ís gegeven door de jeugdreclassering en Bij bezoek van veroordeelde aan haar moeder in [adres] kan er, alleen op verzoek van de jeugdreclassering, een uitzondering voor het locatieverbod worden aangemaakt. Veroordeelde zal zich ter controle van dit verbod onder elektronische monitoring/toezicht stellen voor de duur van vier maanden.
4. Dat veroordeelde zich onder behandeling laat stellen van [instelling] of een soortgelijke instelling zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
5. Dat veroordeelde naar dagbesteding zal gaan van [instelling] of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de huisregels en begeleidingsafspraken van [instelling] of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
6Dat veroordeelde geen alcohol of drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controles hierop door middel van bloedonderzoek of urineonderzoek.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 1.250,- (zegge: duizend tweehonderd vijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 416,67,- (zegge: vierhonderdzestien euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 166,67,- (zegge: honderdzesenzestig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R. Baluah en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 januari 2025.
Mr. J.H.S. Kroeze en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een
ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpaginas, betreft dit tenzij anders vermeld de paginas van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024.
2 De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2024 opgenomen op pagina 65.
4 Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medverdachte 2] d.d. 27 april 2024 opgenomen op
pagina 176 en de door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024 opgenomen op pagina 79 en de door verdachte op de
terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
6 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 118, proces-
verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 138 en proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medverdachte 2] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 171.
7 De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
8 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 119.
10 Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op
pagina 141.
11 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18 en proces-verbaal
aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
12 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18.
13 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal
aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
14 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
15 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal
aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
16 Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op
pagina 139.
17 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
18 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal
aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 108 en
proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 140.
20 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19.