In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen van voertuigen en het witwassen van deze voertuigen. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die zich in de periode van oktober 2018 tot en met november 2019 hebben voorgedaan in Amsterdam, IJmuiden, Zeewolde en andere locaties in Nederland. De verdachte is niet verschenen tijdens de zitting op 20 februari 2025, maar zijn raadsman, mr. Z. Nahar, was wel aanwezig. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door L. Lübbers.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoldoende feitelijk onderbouwd was. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een aantal feiten, en de rechtbank volgde dit oordeel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen en dat de werkwijze niet specifiek en kenmerkend was. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast heeft een benadeelde partij, [slachtoffer 4], een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 maart 2025.