ECLI:NL:RBNNE:2025:1151

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
18.232729.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een aan zorg toevertrouwde minderjarige, met DNA-bewijs en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 13 maart 2025. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Helmich, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H. J. Mous. De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd in de periode van 1 juni 2024 tot en met 2 juni 2024 met een minderjarige, geboren in 2012, die aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was, ondersteund door DNA-bewijs dat overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte, aangetroffen op de binnenzijde van de onderbroek van het slachtoffer. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank weigerde de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, omdat de kans op recidive als laaggemiddeld werd ingeschat. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op het slachtoffer en zijn familie, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.232729.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1981 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Helmich, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2024 tot en met 2 juni 2024 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Kollumerland Ca., ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2012, en bestaande die ontucht hierin dat verdachte in voornoemde
periode meermalen, althans eenmaal,
  • de bedekte en/of onbedekte penis van die [slachtoffer] met zijn hand(en) heeft betast/aangeraakt en/of
  • de bedekte en/of onbedekte bil(len) van die [slachtoffer] met verdachtes hand(en) heeft betast/aangeraakt en/of in de billen heeft geknepen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd op grond van de verklaring van het slachtoffer en het aangetroffen DNA van verdachte op de binnenzijde van de band van de onderbroek van het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken gelet op zijn ontkenning. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Tegenover de ontkennende verklaring van verdachte staat de verklaring van [slachtoffer] . Naast deze verklaring is er geen steunbewijs voorhanden. De verklaring van de moeder van [slachtoffer] stoelt op hetgeen hij haar heeft verteld. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek moeten worden uitgesloten van bewijs. Het bevel DNA-onderzoek is onrechtmatig afgegeven, omdat er op dat moment geen sprake was van ernstige bezwaren, hetgeen vereist is conform artikel 151b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 4 juni 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland onderzoek LOSANGELES/ RBC24099 d.d. 8 juli 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Voornamen: [slachtoffer] Achternaam: [slachtoffer] A: Wanneer ben je geboren? V: 2012, [geboorte datum] .
Ik was bij een jongentje aan het slapen, een vriend van mij. Toen ging ik nog gewoon op zijn kamer liggen in m'n eentje, en toen kwam zijn vader. Die ging naast me zitten, ik dacht; oké... En begon die eerst een beetje aan mn buik voelen. Toen ging die een beetje bij m'n onderbroek voelen. Toen stopte die even, en toen kwam zn hand weer terug.
A: Maar ik durfde niet te zeggen stop. V: Nee. En je onderbroek zei je, hè? A: Ja.
A: En toen ging ik op mn buik liggen zodat die dr niet meer bij kon, en toen ging die aan mn kont zitten. V: En hoe heet de vader van [naam] ?
A: [verdachte] .
V: Waar woont [naam] ?
A: Ik weet dat die op de [adres] woont (de rechtbank begrijpt in [plaats] ). V: Want hoe lag jij hier? Kun je jezelf tekenen hier?
A: Ik lag zo op mn zij.
V: En toen ging die het doen. Wat ging die doen?
A: Met zn hand onder de deken, en toen ging die een beetje voelen aan mij, en toen ging die met zn hand in m'n onderbroek.
V: En wat voelde jij onder de deken? Wat deed die hand eerst?
A: Eerst een beetje bij mn piemel. En toen ging die aan mn kont zitten.
V: Wat deed die bij jouw onderbroek? A: Gewoon beetje voelen zo.
A: Aan mn piemel.
V: En toen?
A: En toen ging die met zn hand in mn onderbroek. A: Oké. En wat deed die toen?
A: Ging die een beetje voelen aan mn piemel.
V: En wat deed hij? Als dit nou jouw piemel is, wat deed hij dan met zijn hand?
O: De getuige pakt met zijn rechterhand een pen vast, en beweegt zijn hand vervolgens op en neer. V: En vertel eens wat 'ie toen deed?
A: Aan mn kont zitten.
V: Vertel dat eens? Hoe ging dat?
A: Eerst denk ik voelen aan mn kont, met mn onderbroek nog aan. En toen deed die hem uit. V: Mhm. En wat bedoel je met toen deed die hem uit?
A: Hij deed hem gewoon een beetje aan de kant, zodat die mn blote kont kon. V: Vertel me eens hoe dat ging wat hij aan je kont deed?
A: Ja... Gewoon een beetje zo. V: D'r overheen?
A: Ja.
V: Ja. Jij aait er nu wat overheen, hè. A: En toen deed die nog zo.
O: De getuige maakt met zijn linkerhand knijpende bewegingen.
V: Wat is dat?
A: Met mn kontspleet en dan de hele tijd zo opentrekken en dan weer dicht.
2.
De door verdachte ter zitting van 13 maart 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de nacht van 1 op 2 juni 2024 heeft [slachtoffer] bij ons gelogeerd. Ik ben s nachts bij hem op de slaapkamer geweest.
3.
Een deskundigenrapport opgenomen op pagina 94 en verder afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2024.06.07.073 d.d. 28 juni 2024 opgemaakt door [naam] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Onderbroek AARH9386NL. Het onderzoeksmateriaal betreft een onderbroek van slachtoffer [slachtoffer] .

Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek.

Van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen. AARH9386NL#04 binnenzijde tailleband achterzijde.
DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht:
minimaal drie personen:
  • verdachte [verdachte] - meer dan 1 miljard
  • onbekende man A - niet berekend
  • minimaal één onbekende - n.v.t.

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

AARH9386NL#04 (binnenzijde tailleband achterzijde )
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen. DNA-mengprofiel AARH9386NL#04 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] betrouwbaar. Hij heeft consistent verklaard en uit het dossier blijkt geen reden om aan te nemen dat hij zou hebben gelogen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte zijn favoriete meester was en dat hij hem heel erg vertrouwde.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het zedendelict als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is als de verklaring van het slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig uit een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
DNA
De onderbroek van [slachtoffer] is onderzocht op aanwezigheid van DNA-materiaal. Aan de binnenzijde van de tailleband aan de achterzijde van de onderbroek is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte donor is van een deel van het celmateriaal op de tailleband
aan de binnenzijde van de onderbroek. Verdachte heeft hier geen verklaring voor gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het aangetroffen DNA van verdachte aan de binnenzijde van de onderbroek van [slachtoffer] voldoende steun biedt voor zijn verklaring over wat er is gebeurd. De verdachte is met zijn hand in de onderbroek van het slachtoffer geweest en hij heeft de onbedekte billen van het slachtoffer aangeraakt en erin geknepen. Hoewel de binnenzijde van de tailleband en het voorpand van de onderbroek niet is bemonsterd, heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd over het aanraken van zijn penis.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de onderzoeksresultaten moeten worden uitgesloten als bewijs, omdat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren op het moment dat het bevel tot DNA-onderzoek is afgegeven. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het dossier bevat een door verdachte ondertekende verklaring toestemming DNA-onderzoek van verdachte1, waar hij er vrijwillig mee instemt dat er celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het DNA-onderzoek. Uit het relaas van verbalisant Coot2 volgt dat verdachte op 5 juni 2024 toestemming heeft gegeven en toen de opgemaakte instemmingsverklaring - weliswaar gedateerd op 4 juni 2024 - heeft ondertekend. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van vrijwilligheid van verdachte om mee te werken aan het DNA-onderzoek. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2024 tot en met 2 juni 2024 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] geboren op [geboorte datum] 2012, en bestaande die ontucht hierin dat verdachte in voornoemde
periode
  • de onbedekte penis van die [slachtoffer] met zijn hand heeft betast/aangeraakt en
  • de onbedekte billen van die [slachtoffer] met verdachtes handen heeft betast en in de billen heeft geknepen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen te worden verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft de rechtbank tevens verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie ontzetting uit het beroep van docent voor de duur van 5 jaren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de consequenties van deze strafzaak voor verdachte. Hij kan zijn beroep niet meer uitoefenen en niet meer bij zijn gezin in [plaats] wonen. Hij kan ook geen voetbaltrainer meer zijn in [plaats] . De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte is bereid zich aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden. De raadsvrouw verzet zich tegen dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, omdat dit alleen mogelijk is als ernstig rekening moet worden gehouden dat de veroordeelde weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De reclassering schat de kans op recidive in als laaggemiddeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de 12-jarige [slachtoffer] , zijn oud- leerling en het vriendje van zijn zoontje. De handelingen vonden plaats in de woning van verdachte waar het slachtoffer aan het logeren was bij zijn vriendje. Het slachtoffer kende verdachte goed, als vader van zijn vriendje, als meester op de basisschool en als voetbaltrainer. Hij vertrouwde verdachte; het was
zijn favoriete meester. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had op grove wijze geschonden en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer was aan verdachte toevertrouwd door zijn ouders, die verdachte goed kennen. Verdachte heeft ook dit vertrouwen in ernstige mate geschonden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door dergelijk misbruik de (seksuele) ontwikkeling van kinderen kan worden verstoord. De feiten hebben een grote impact op het slachtoffer en zijn familie, wat tevens naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van het slachtoffer en zijn ouders. Het gebeuren heeft diepe indruk op het slachtoffer en zijn gezin gemaakt.
In het adviesrapport van de reclassering van 4 maart 2025 staat onder meer opgenomen dat verdachte een pro-sociaal leven leidt. Er zijn geen problemen in het leven van verdachte. Verdachte was werkzaam als leerkracht en zal, na veroordeling, niet terug kunnen keren naar het onderwijs.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij gelet op straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Aan het voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het beroepsverbod. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan in privétijd en niet gedurende de uitoefening van zijn beroep als onderwijzer.
Met betrekking tot de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid overweegt de rechtbank dat uit het adviesrapport van de reclassering volgt dat de reclassering de kans op herhaling inschat als laaggemiddeld. Hierdoor is niet aan het vereiste van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldaan dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank zal daarom geen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 249 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich binnen 2 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, locatie Leeuwarden, Zoutbranderij 1. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Veroordeelde continueert zijn behandeling door de Forensische Polikliniek GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2002, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2025.
mrs. M.M. Spooren en A.H.M. Dölle zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
1. Pagina 90 van het politiedossier.
2 Pagina 4 van het politiedossier.