ECLI:NL:RBNNE:2025:114

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
18-221044-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel met seksuele uitbuiting van Roemeense vrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte, geboren in 1975, heeft samen met zijn halfbroer, een medeverdachte, twee Roemeense vrouwen seksueel uitgebuit. De eerste vrouw, [slachtoffer 1], werd onder valse voorwendselen naar Nederland gelokt met de belofte van werk als chauffeur of in een slachthuis. Eenmaal in Nederland werd zij gedwongen om in de prostitutie te werken. De tweede vrouw, [slachtoffer 2], werkte al in de prostitutie in Spanje en werd onder dwang door de verdachte naar Nederland gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang, bedreiging en misbruik van de kwetsbare positie van de slachtoffers. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de seksuele uitbuiting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en moet schadevergoeding betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.221044.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 21 en 23 oktober 2024. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 9 januari 2025.
Verdachte is op 21 en 23 oktober 2024 verschenen, bijgestaan door mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting op 21 en 23 oktober 2024 vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
1. mensenhandel in vereniging (seksuele uitbuiting sub 1,3,4,6,9) ten aanzien van [slachtoffer 1] , in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 augustus 2022 in Italië en/of in [plaats] en/of in [plaats] en/of op een of meerdere locaties in
(Noord-)Nederland;
2. mensenhandel in vereniging (seksuele uitbuiting sub 1,3,4,6,9) ten aanzien van [slachtoffer 2] , in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 augustus 2022 in Madrid, in elk geval in Spanje, en/of in [plaats] en/of op een of meerdere locaties in (Noord-)Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

Korte inleiding

De zaak van verdachte maakt deel uit van het politieonderzoek Voring. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de vervolging van vier Roemeense verdachten, te weten, verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna respectievelijk: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ). Deze verdachten worden - in wisselende samenstelling - (primair) verdacht van de seksuele uitbuiting in vereniging van drie Roemeense dames, te weten aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna respectievelijk: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer
3] ).
Het onderzoek is gestart nadat [slachtoffer 1] op 30 augustus 2022 omstreeks 00.20 uur, samen met [medeverdachte 3] is aangetroffen in een geparkeerde auto aan de [adres] te [plaats] . In een klein rugzakje dat zij bij zich droeg zaten glijmiddel, condooms, mondwater en overige verzorgingsproducten. In het gesprek dat met [slachtoffer 1] volgde vertelde zij geëmotioneerd dat zij sinds enkele dagen werd vastgehouden in een woning aan [adres] in [plaats] en dat zij werd gedwongen om seks te hebben met mannen. In bedoelde woning zouden volgens [slachtoffer 1] ook drie mannen wonen, onder wie [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ). 1 [slachtoffer 1] is daarop als mogelijk slachtoffer van mensenhandel meegenomen naar het bureau.
In genoemde woning werden die nacht de dames [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangetroffen die beiden verklaarden vrijwillig als prostituee te werken.2 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn aanvankelijk aangemerkt als verdachten in de zaak omdat zij betrokken leken te zijn bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] . In de loop van het onderzoek verklaarden zij ook zelf slachtoffer van seksuele uitbuiting te zijn, begaan door hun respectieve pooiers, verdachte en [medeverdachte 1] .
De raadslieden in de zaken van verdachte en [medeverdachte 1] hebben in een gezamenlijke pleitnota verweer gevoerd. Hun verweer strekt primair tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot de integrale vrijspraak van beide verdachten.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging is primair van mening dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). Volgens de verdediging hebben zich vormverzuimen voorgedaan tijdens de verhoren van aangeefsters. Met deze vormverzuimen is door de politie een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke
procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van verdachte zijn geschaad, te weten het recht op een eerlijk proces.
De verdediging heeft gewezen op (samengevat) het gebruik van geïnstitutionaliseerde stereotypen tijdens de verhoren, waardoor bevooroordeling bij verbalisanten de waarheidsvinding heeft geschaad, de schending van het pressieverbod in de verhoren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de schending van de verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv.
Volgens de verdediging is de waarheidsvinding daardoor onmogelijk gemaakt voor de rechtbank en/of is er een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces gemaakt die niet kan worden gecompenseerd (vergelijk HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en HR 8 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1329).
Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de betreffende verklaringen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verbalisanten zijn onderzoek gaan verrichten nadat zij [slachtoffer 1] midden in de nacht, samen met [medeverdachte 3] , aantroffen in een geparkeerde auto, met in een rugzakje glijmiddel en condooms, waarbij [slachtoffer 1] geëmotioneerd vertelde dat zij tegen haar wil seks met mannen moest hebben. De politie is die situatie terecht nader gaan onderzoeken en er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij daarbij bevooroordeeld hebben gehandeld en valse aangiftes zijn gaan opnemen.
Van ongeoorloofde druk op aangeefsters is niet gebleken. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van schending van het pressieverbod geldt de Schutznorm. Het zijn dan immers niet de belangen van verdachte die daardoor zijn geschonden.
Met betrekking tot de verbaliseringsplicht geldt dat deze plicht niet inhoudt dat er letterlijk moet worden mee getypt. Voor zover er al sprake is geweest van een onjuiste weergave van verklaringen is het verzuim hersteld met het uitluisteren van de opnamen van de gewraakte verhoren en het relateren van de bevindingen in nadere processen-verbaal.
Oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad vindt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens “the proceedings as a whole were not fair". Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval
waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat niet blijkt dat hier sprake van is geweest. Het opsporingsonderzoek is opgestart naar aanleiding van de concrete situatie waarin de politie aangeefster [slachtoffer 1] s nachts op straat had aangetroffen, waarbij zij huilend aan de politie vertelde dat zij werd gedwongen seks te hebben met mannen. Van de politie mag in zon situatie worden verwacht dat zij optreden zoals zij hebben gedaan. Er was immers sprake van de verdenking van een ernstig misdrijf, waarbij nieuwe delicten moesten worden voorkomen en slachtoffers beschermd. Stereotypering, zoals omschreven door de verdediging, heeft in deze concrete situatie geen rol gespeeld.
Vervolgens is niet gebleken dat de politie in het vervolg van het onderzoek ongeoorloofde druk op aangeefsters heeft uitgeoefend of heeft gehandeld vanuit vooroordelen of een tunnelvisie. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben tot en met hun verhoor door de rechter-commissaris volgehouden dat zij in hun aangiften de waarheid hebben gesproken. Op de betrouwbaarheid van hun verklaringen zal de rechtbank hieronder nader ingaan.
Van schending van de verbaliseringsplicht is ten slotte evenmin sprake. De rechtbank overweegt allereerst dat het bij de uitwerking van verhoren niet is vereist dat daarvan een letterlijke uitwerking wordt gegeven. Een zakelijke weergave daarvan is toegestaan, indien de inhoud en strekking ervan bij de uitwerkingen door de verbalisanten geen geweld wordt aangedaan.
De verdediging is in de gelegenheid gesteld de auditieve opnames van de verhoren van aangeefsters te beluisteren en te vergelijken met de schriftelijke weergave daarvan door verbalisanten. Tevens zijn op verzoek van de verdediging de verhoren van aangeefsters opnieuw beluisterd door twee beëdigde tolken die daar een vertaling van hebben gemaakt. De bevindingen van de verdediging zijn door verbalisanten in aanvullende processen-verbaal opgenomen. De rechtbank heeft kennis genomen van die aanvullende processen-verbaal.
De rechtbank constateert dat de in het dossier opgenomen uitwerkingen van de verhoren van aangeefsters niet steeds letterlijk overeenkomen met de door de verdediging opgetekende bevindingen. De rechtbank is echter van oordeel dat met de uitwerking door verbalisanten de inhoud en strekking van de verklaringen, geen geweld is aangedaan. Van schending van de verbaliseringsplicht is dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij acht de feiten te bewijzen op grond van de door haar genoemde bewijsmiddelen en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Feit 1
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] er door verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] , met toepassing van de dwangmiddelen misleiding, dwang, dreiging met geweld, “misbruik van een kwetsbare positie” en “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” toe is gebracht om zich te prostitueren en dat dat financieel voordeel voor hen heeft opgeleverd. Er is dan ook sprake van uitbuiting. Dat verdachte daarbij handelde met het oogmerk van uitbuiting, blijkt uit de omstandigheden waarin [slachtoffer 1] verkeerde, de rol daarin van verdachten, het gebruik van dwangmiddelen en uit het feit dat zij van haar prostitutiewerk profiteerden.
Bewezen kan worden dat [slachtoffer 1] is geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest (sub 1). Zij is gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4), gedwongen en/of bewogen haar verdiensten uit de prostitutie af te staan (sub 9) en verdachten hebben opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 6). Nu zij bovendien door verdachte en [medeverdachte 3] is opgehaald uit Italië en is meegenomen naar Nederland om in de prostitutie te komen werken, kan ook sub 3 bewezen worden verklaard.
Verdachte kan dan ook in voornoemde zin worden veroordeeld voor het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] , gepleegd in de tenlastegelegde periode en in de tenlastegelegde plaatsen. [medeverdachte 1] is daarbij als medeplichtige aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] betrokken geweest.
Feit 2
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer 2] er door verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] , met toepassing van de dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, “misbruik van een kwetsbare positie” en “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” toe is gebracht om zich te prostitueren en dat heeft financieel voordeel voor hen opgeleverd. Er is dan ook sprake van uitbuiting. Verdachte had ook het oogmerk van uitbuiting wat blijkt uit de omstandigheden van [slachtoffer 2] , de rol daarin van verdachten, het gebruik van dwangmiddelen en het financiële profijt dat verdachte had van haar prostitutiewerk.
Bewezen kan worden dat [slachtoffer 2] is geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest (sub 1). Zij is gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4), gedwongen en/of bewogen haar verdiensten uit de prostitutie af te staan (sub 9) en verdachten hebben opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 6). Nu zij bovendien door verdachte en [medeverdachte 3] is meegenomen vanuit Spanje naar Nederland om in de prostitutie te komen werken, kan ook sub 3 bewezen worden verklaard.
Verdachte kan dan ook in voornoemde zin worden veroordeeld voor het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] , gepleegd in de tenlastegelegde periode en in de tenlastegelegde plaatsen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn daarbij als medeplichtigen aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] betrokken geweest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verklaringen [slachtoffer 3]
De verklaringen van [slachtoffer 3] moeten primair worden uitgesloten van het bewijs omdat zij niet als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord en dus niet is ondervraagd door de verdediging. Het wel gebruiken van haar verklaringen voor het bewijs zal leiden tot schending van artikel 6 EVRM, nu het daarin verankerde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de “overall fairness of the trial” in gedrang komen.
De verdediging heeft ter terechtzitting subsidiair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, opdat [slachtoffer 3] alsnog bij de rechter-commissaris zal worden gehoord.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn pas na veelvuldig aandringen van de kant van de politie, na urenlange verhoren en na uitgebreid kennis te hebben genomen van de inhoud van het dossier en van de verklaringen van de andere personen in deze zaak, belastend jegens [medeverdachte 1] en verdachte gaan verklaren. Zij zijn daarbij herhaaldelijk gewezen op de voordelen die het slachtofferschap en het doen van aangifte voor hen zou hebben. Zij hadden er daarom belang bij om belastend jegens verdachten te verklaren. Dat maakt hun verklaringen onbetrouwbaar zodat deze van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Niet kan worden bewezen dat verdachte en/of één van de medeverdachten enig dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegepast. Tevens is onvoldoende objectief bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van het vereiste oogmerk van uitbuiting en van de vereiste omstandigheden waarbij uitbuiting verondersteld kan worden. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Niet is gebleken dat zij hun geld hebben afgestaan. Het onderzoek dat naar hun financiën is verricht kan als gebrekkig worden bestempeld.
Oordeel van de rechtbank
De verklaringen van [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging inderdaad niet in de gelegenheid is geweest [slachtoffer 3] als getuige te ondervragen Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen moet de rechtbank beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. De volgende vragen zijn daarbij van belang:
Is er een goede reden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid? Zo ja:
Is de verklaring beslissend (sole or decisive) voor de bewezenverklaring? Zo ja:
Zijn er factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
De reden dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend ten aanzien van [slachtoffer 3] , is dat deze getuige aanvankelijk niet kon worden gehoord vanwege haar zwangerschap en zorg voor haar kindje3 en daarna omdat zij onvindbaar was en het niet voorzienbaar was dat zij binnen afzienbare tijd zou kunnen worden gehoord4. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een goede reden voor de beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging.
De rechtbank overweegt verder dat de verklaringen van [slachtoffer 3] niet het enige of beslissende (“sole or decisive”) bewijs in deze zaak vormt, maar steun vinden in andere bewijsmiddelen zoals hierna uitgewerkt onder de bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt verder dat de verdediging op meerdere vlakken compensatie is geboden voor het feit dat zij [slachtoffer 3] niet heeft kunnen ondervragen, te weten door de het uitluisteren van de betreffende verhoren en het opnieuw laten vertalen van die verhoren en tevens met het horen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die desgevraagd ook over de positie van [slachtoffer 3] hebben verklaard.
De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer 3] behoedzaam gebruiken en alleen voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, bezigen voor het bewijs. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit niet resulteert in een schending van voormeld artikel 6 EVRM. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nu het niet voorzienbaar is dat [slachtoffer 3] binnen afzienbare tijd kan worden gehoord, zal de rechtbank het subsidiaire verzoek van de verdediging om aanhouding van de behandeling van de zaak om haar alsnog te horen afwijzen.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
De omstandigheid dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] aanvankelijk hebben ontkend slachtoffer van mensenhandel te zijn en pas later in het proces aangifte tegen respectievelijk [medeverdachte 1] en verdachte hebben gedaan en ook belastend over elkaars vermeende pooiers hebben verklaard, maakt hun verklaringen niet perse onbetrouwbaar. Indien een slachtoffer in een afhankelijkheids- en uitbuitingssituatie verkeert kan angst voor represailles bij uitstek een reden zijn de uitbuiting in eerste instantie te ontkennen.
Als de politie desondanks tijdens de verhoren signalen van mensenhandel meent te herkennen, ligt het voor de hand om het vermeende slachtoffer daar op door te vragen. De rechtbank stelt vast dat dat ook in de zaken van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is gebeurd. Verbalisanten hebben hen daarbij geconfronteerd met voor verdachten belastende bevindingen in het onderzoek en hebben hen begrijpelijkerwijs aangespoord de waarheid te verklaren.
Ondanks alle voorbeelden die de verdediging heeft aangedragen, waaruit zou moeten blijken dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] door verbalisanten zijn gestuurd en zijn aangezet tot het doen van aangifte, is nergens gebleken dat er op ongeoorloofde wijze druk op hen is uitgeoefend, waardoor zij in strijd met de waarheid zijn gaan verklaren.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hun verklaringen onafhankelijk van elkaar en van andere betrokkenen in het onderzoek hebben afgelegd. De rechtbank acht hun verklaringen die zij als aangeefsters hebben afgelegd betrouwbaar. Aangeefsters leggen zelf uit waarom zij aanvankelijk anders verklaarden en waarom zij later besloten de waarheid te vertellen. Deze verklaringen acht de rechtbank geloofwaardig.
Beide zijn meermalen uitgebreid gehoord bij de politie en [slachtoffer 2] tevens bij de rechter- commissaris. Hun verklaringen zijn consistent, authentiek en gedetailleerd en vinden op essentiële onderdelen steun in elkaars verklaringen en in andere - door de rechtbank gehanteerde - bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en ziet (ook) hierin geen reden om de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank past ten aanzien van de feiten 1 en 2 de in bijlage bij dit vonnis opgenomen en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Juridisch kader

Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna; Sr). Dit wetsartikel staat in titel XVIII die ziet op de misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van personen. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting daarvan.
Eerste lid, sub 1 en sub 4
De activiteiten onder sub 1 zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel: de uitbuiting. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
Voornoemde subonderdelen bestaan uit de volgende drie elementen: a) handelingen, b) dwangmiddelen en c) (oogmerk van) uitbuiting. Om te komen tot een veroordeling voor mensenhandel dient vast te staan dat er sprake is van zowel een handeling als de inzet van een dwangmiddel in relatie tot het oogmerk van uitbuiting. Tussen de handelingen en dwangmiddelen bestaat een causaal verband; de handelingen worden mogelijk gemaakt door het gebruik van/ het aanwezig zijn van (één van de) dwangmiddelen.
a.
a) De handelingen
De handelingen van sub 1 (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander) hebben elk een neutrale en feitelijke betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Sub 4 ziet op handelingen waarbij iemand een ander dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid (eerste deel van sub 4), dan wel enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid (tweede deel van sub 4). Gedoeld wordt op diegenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd.
De dwangmiddelen
Het gaat er in deze zaak om of sprake is geweest van dwang, geweld, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
Op basis van de jurisprudentie lijkt tussen de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht geen essentieel verschil te bestaan.
Het begrip misbruik van een kwetsbare positie is in lid 6 van artikel 273f Sr gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Het gaat om situaties waarin een slachtoffer niet vrijwillig een keuze kan maken of waarin een slachtoffer niet, of verminderd, de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken.
Het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Blijkens de wetsgeschiedenis geldt dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostituee in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of, wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk.
Uit de jurisprudentie volgt dat beide situaties ruim worden uitgelegd. Beoogd wordt een ruime bescherming te bieden aan slachtoffers. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Te denken valt aan de financiële, psychische en sociale situatie waarin het slachtoffer zich bevindt.
Voor het bewijs van deze dwangmiddelen is toereikend dat de dader zich bewust moet
zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden waaruit de kwetsbare positie van het slachtoffer of het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat tenminste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn.
Het oogmerk van uitbuiting
Verder is voor een bewezenverklaring van mensenhandel vereist dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting. Uitbuiting is een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, onder 4º en 9 º Sr.
Het begrip uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat bij de toepassing van die dwangmiddelen sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid (ECLI:GHAMS:2016:5236). In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
Eerste lid, sub 3, sub 4, sub 9 Sr
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel uitbuiting als zodanig niet in de tekst van sub 3, sub 4 en sub 9 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen in deze subonderdelen kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Eerste lid, sub 6 Sr
Strafbaar op grond van sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen ter voorkoming dat slechts onachtzaam handelen onder het bereik van deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft bepaald dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Het gebruik van een dwangmiddel is geen vereiste.

Algemene inleiding

De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen en overige dossierstukken af dat verdachte en [medeverdachte 1] naar Nederland zijn gekomen met als doel om Roemeense dames hier in de prostitutie te laten werken. Omdat zij zelf niet over een rijbewijs beschikten5 hebben zij chauffeurs ingehuurd (te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) die het vervoer van de dames moesten verzorgen.6
Als uitvalsbasis voor dit prostitutiewerk heeft [medeverdachte 1] met hulp van [medeverdachte 2] een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gehuurd,7 waar de dames werden ondergebracht.
Dat deze woning met dat speciale doel werd gehuurd wordt onder meer bevestigd door de verklaring van getuige [naam] (hierna: [naam] ), dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en zij in juli 2022 vanuit Roemenië naar Nederland zijn gegaan “om een adres in [plaats] te huren met als doel werk te vinden”.8 Dat dit om prostitutiewerk ging leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam] waaruit blijkt dat zij al langere tijd als prostituee werkt.9
Dat deze woning door verdachten ook werkelijk als dergelijke uitvalsbasis werd gebruikt blijkt onder meer uit de volgende omstandigheden.
Vanaf het IP-adres van deze woning zijn advertenties van aangeefsters geplaatst op Kinky.nl onder de namen [naam] , [naam] en [naam]10, zijnde de werknamen van respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]11. Tevens zijn in de woning aan prostitutie gerelateerde voorwerpen aangetroffen, zoals bijvoorbeeld diverse bonnetjes met opwaardeercodes van paysafecards, waarmee bij Kinky.nl kon worden betaald voor het omhoog plaatsen van een seksadvertentie. Door verdachte en [medeverdachte 2] zijn in ieder geval op 28 en 29 augustus 2022 dergelijke paysafecards aangekocht bij een Shellstation in [plaats] en de seksadvertenties van alle drie de aangeefsters zijn daadwerkelijk meermalen via een paysafecard omhoog geplaatst.12 Ook op de telefoon van [medeverdachte 1] is een foto aangetroffen van zon prepaid opwaardeer bon.13
De drie aangeefsters zijn in de woning ondergebracht en hebben vanuit daar prostitutiewerk verricht. Naast aangeefsters verbleven ook de vier verdachten in deze woning en de enige bron van inkomsten in deze “leefgemeenschap” was het geld dat aangeefsters met hun prostitutiewerk verdienden. verdachte en [medeverdachte 1] hadden zelf geen werk.14
Dit betekende dat alle kosten die zich daar voordeden werden betaald van het geld dat door aangeefsters werd ingebracht,15 zoals de kosten voor het levensonderhoud van verdachten, huur (volgens verdachte 2.250 euro per maand)16, benzine als ook de salarissen die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van hun respectieve werkgevers, [medeverdachte 1] en verdachte, zouden gaan ontvangen

De seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (feit 1)

De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken en heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 1]17 en overige in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
In augustus 2022 raakte [slachtoffer 1] vanuit Italië via Facebook en telefonisch in contact met de in Nederland verblijvende verdachte. Het contact tussen hen was ontstaan via een gemeenschappelijke vriend, [medeverdachte 3] , en op initiatief van verdachte die het contact aanhield.18 Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens gevraagd naar Nederland te komen om daar voor hem als chauffeur te gaan werken.19 verdachte heeft zelf verklaard dat hij [slachtoffer 1] had aangeboden om in Nederland in een slachthuis te komen werken.20 Op 25 augustus 2022 is [slachtoffer 1] door verdachte en [medeverdachte 3] opgehaald vanuit Italië21 en door verdachte ondergebracht in de woning in [plaats] . Na drie à vier dagen kreeg zij van verdachte - in bijzijn van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] - te horen dat zij werk in de escort moest gaan doen. Zij had geen keuze want verdachte dreigde haar te mishandelen en haar ouders iets aan te doen als zij weigerde. Verdachte heeft haar telefoon afgepakt en zij kreeg van hem een nieuwe telefoon22 bestemd voor het contact met klanten. Als zij ging werken mocht zij haar eigen telefoon en portemonnee niet meenemen. Toen zij op 30 augustus door verbalisanten is aangetroffen, beschikte zij inderdaad alleen over een Samsung-telefoon, die gelet op de inhoud duidelijk was bestemd als werktelefoon,23 terwijl haar eigen telefoon en portemonnee zich op haar kamer in de woning bevonden.24
In opdracht van verdachte was door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op Kinky.nl een advertentie voor haar aangemaakt.25 Ten behoeve van die advertentie zijn in opdracht van verdachte fotos van haar gemaakt in lingerie.26 Volgens die seksadvertentie was zij 7 dagen per week, 24 uur per dag beschikbaar voor een keur aan sekswerk, waaronder onveilige seks. Het contact en de afspraken met klanten liep via [slachtoffer 2] in opdracht van verdachte.27 Als er een afspraak was gemaakt, kreeg [slachtoffer 1] instructies en werd zij door [medeverdachte 3] naar de klant gereden.28 Zij heeft in totaal twee klanten gehad29 en het geld dat ze daarmee heeft verdiend (twee keer 250 euro) moest zij aan verdachte afgeven.
Verdachte heeft ontkend dat hij zich aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt en heeft verklaard dat zij het prostitutiewerk vrijwillig verrichtte. Hij heeft verder verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om met een vriend en [medeverdachte 1] een uitzendbureau te beginnen voor werk in slachthuizen. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer 1] een baan in een slachthuis in het vooruitzicht gesteld en haar daarvoor naar Nederland gehaald.30
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en acht bewezen dat [slachtoffer 1] door verdachte en [medeverdachte 3] naar Nederland is gehaald onder het valse voorwendsel dat ze hier als chauffeur voor verdachte zou gaan werken.
Dat het voor [slachtoffer 1] een volslagen verrassing was toen zij van verdachte te horen kreeg dat zij dit werk moest gaan doen en dat dat zij geen keuze had, wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] “onder druk of stress was” toen zij hoorde dat zij escortwerk moest gaan doen. En [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij dacht dat er “zondagavond” gesproken werd over prostitutie, want zij zag dat [slachtoffer 1] heel erg op haar hoede was en [verdachte] aankeek en zag daarna dat [slachtoffer 1] triest was. De rechtbank stelt vast dat het die zondagavond 28 augustus was en dat deze datum aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 1] , dat zij drie à vier dagen na 25 augustus van verdachte te horen kreeg dat zij escortwerk moet gaan doen.
[slachtoffer 3] heeft verder verklaard niet te blijven bij haar aanvankelijke verklaring dat [slachtoffer 1] het vrijwillig wilde doen, verdachte zou haar hebben gedwongen om de prostitutie in te gaan.
Op de vraag van verbalisanten aan [medeverdachte 3] waarom hij dat dacht dat [slachtoffer 1] gedwongen werd, antwoordt hij: “Je kon zien aan haar gezicht dat het niet goed ging.” Ook heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij vermoedde dat [slachtoffer 1] seks voor geld moest hebben van
[verdachte] . “ [slachtoffer 1] vertelde hem niets, [verdachte] praatte voor haar, ze was een soort van robot”, aldus [medeverdachte 3] .31
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte 3] hun verklaringen onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd en overweegt dat zij geen reden heeft om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
Zoals hiervoor is overwogen beschikte verdachte niet over een eigen inkomen, maar kon hij desondanks voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud, dat van anderen en had hij meer dan voldoende geld voor allerlei andere zaken. De rechtbank ziet hierin - onder de gegeven omstandigheden zoals hiervoor geschetst - een bevestiging van het feit dat hij de beschikking had over het geld dat door anderen in de prostitutie werd verdiend. [slachtoffer 1] had daar met haar eerste twee klanten net voor 500 euro aan bijgedragen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande alle feitelijke gedragingen zoals met betrekking tot [slachtoffer 1] ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes, onder B, bewezen, met uitzondering van - kort gezegd - het mishandelen en het tijdens haar sekswerkzaamheden in de buurt verblijven en als beveiliger fungeren. Voor zover de ten laste gelegde gedragingen slechts op één verklaring berusten overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van seksuele uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr, eerste lid, sub 1, 3, 4, 6 en 9 waarbij jegens [slachtoffer 1] de dwangmiddelen misleiding, dwang, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
In deze zaak duidt alleen al het gegeven, dat [slachtoffer 1] niet zelfstandig over de door haar gegenereerde inkomsten kon beschikken en haar geld aan verdachte moest afdragen, op een afhankelijkheids- dan wel een uitbuitingssituatie. Zij werd door verdachte bedreigd en ondergebracht in een door [medeverdachte 1] geregelde woning, waar ook de andere verdachten verbleven, en had niet de beschikking over eigen huisvesting. Zij had evenmin vrijelijk de beschikking over haar eigen telefoon, portemonnee en rijbewijs en kende verder niemand in Nederland. Zij kon daardoor geen kant op en bevond zich in een afhankelijke positie waarin zij geen andere reële keuze had dan te werken in de prostitutie.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
(Oogmerk van) uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 1] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
Vrijspraak van medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat ook andere personen betrokken zijn geweest bij de uitbuiting van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] heeft een woning geregeld in [plaats] waar [slachtoffer 1] kon worden ondergebracht om vanuit daar prostitutiewerk te verrichten. Tevens is op zijn telefoon een foto aangetroffen van [slachtoffer 1] die voor een seksadvertentie is gebruikt. En [medeverdachte 3] heeft als chauffeur gefungeerd waarbij hij [slachtoffer 1] samen met verdachte uit Italië naar Nederland heeft vervoerd en haar in Nederland naar seksafspraken heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] als medeplegers van het feit kunnen worden aangemerkt. Dit betekent niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen heeft gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.
De seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (feit 2)
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken en heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 2]32 en overige in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
[slachtoffer 2] verbleef voorafgaand aan de ten laste gelegde periode al langere tijd in Spanje waar zij voor verdachte in de prostitutie werkte. Tegen haar zin en onder dwang van verdachte is zij door verdachte en [medeverdachte 3] opgehaald uit Spanje en meegenomen naar Nederland om daar in de prostitutie te gaan werken. In de week voor vertrek heeft verdachte haar geslagen.33 Op 16 augustus kwamen zij aan in Nederland en is zij gehuisvest in de door [medeverdachte 1] geregelde woning. Zij is direct na haar aankomst in Nederland met prostitutiewerk begonnen, hetgeen wordt bevestigd door de gegevens uit haar telefoon.34
Zij verrichtte dit werk onder dwang van verdachte die haar mishandelde en dreigde haar of haar familie iets aan te doen als zij zou weigeren. [slachtoffer 3] bevestigt dit deels met haar verklaring dat verdachte [slachtoffer 2] sloeg, dat zij bang was voor hem en alles deed wat hij zei.35
[slachtoffer 2] was onder dwang van verdachte beschikbaar voor een divers aanbod aan sekswerk, waaronder handelingen die ze niet wilde doen, zoals anale seks. Uit whatsapp-berichten met klanten blijkt dat ze zich daar inderdaad beschikbaar voor stelde.36 Zij werd bijna altijd door [medeverdachte 3] naar seksafspraken vervoerd en een enkele keer door [medeverdachte 2] . Volgens [slachtoffer 3] was dat toen [medeverdachte 3] met verdachte naar Italië was om [slachtoffer 1] op te halen.37
Verdachte oefende controle uit op haar werkzaamheden middels veelvuldig telefonisch contact, waarbij zij hem op de hoogte hield van haar prostitutiewerk en van het geld dat ze daarmee verdiende en waarbij verdachte veelvuldig vroeg hoe het ging en wat ze aan het doen was.38 verdachte voerde aldus de regie over haar prostitutiewerk, incasseerde haar verdiensten en leefde daarvan. Zij voelde zich niet veilig in Nederland. Zij kende hier niemand en sprak de taal niet. verdachte verplichtte haar evenwel om hier te blijven.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte door voornoemde bewijsmiddelen weersproken.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande alle feitelijke gedragingen zoals met betrekking tot [slachtoffer 2] ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes, onder B, bewezen, met
uitzondering van - kort gezegd - het verstrekken van een werktelefoon en het laten maken van prijsafspraken met een klant, bewezen.
Voor zover de ten laste gelegde gedragingen slechts op één verklaring berusten overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn.
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van seksuele uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr, eerste lid, sub 1, 3, 4, 6 en 9 waarbij jegens [slachtoffer 2] de dwangmiddelen misleiding, dwang, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie zijn toegepast.
In deze zaak duidt alleen al het gegeven, dat [slachtoffer 2] niet zelfstandig over de door haar gegenereerde inkomsten kon beschikken en haar geld aan verdachte moest afdragen, op een afhankelijkheids- dan wel een uitbuitingssituatie. Zij wilde weg uit Nederland, waar ze de mensen niet kende en de taal niet machtig was en ze zich niet veilig voelde. Maar verdachte stond dat niet toe. Zij werd door verdachte ondergebracht in de door [medeverdachte 1] geregelde woning, waar ook de andere verdachten verbleven, en had dus niet de beschikking over een eigen huisvesting. Zij kon daardoor geen kant op.
[slachtoffer 2] bevond zich in een afhankelijke positie, waar zij zich niet aan kon onttrekken en waarin zij geen andere reële keuze had dan te werken in de prostitutie en haar inkomsten daaruit af te staan. Zij kon zich, in de situatie waarin zij verkeerde, niet opstellen als een mondige prostituee.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
(Oogmerk van) uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer 2] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] heeft uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
Vrijspraak medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat ook andere personen betrokken zijn geweest bij de uitbuiting van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] heeft een woning geregeld in [plaats] waar [slachtoffer 2] kon worden ondergebracht om vanuit daar prostitutiewerk te verrichten. En [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben als chauffeur gefungeerd waarbij zij [slachtoffer 2] naar seksafspraken hebben vervoerd. Tevens heeft [medeverdachte 3] [slachtoffer 2] samen met verdachte Spanje naar Nederland vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medeplegers van het feit kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen heeft gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 augustus 2022 in Italië en in [plaats] en in [plaats] en/of elders in Noord-Nederland: meerdere malen,
(A)
een ander, te weten mevrouw [slachtoffer 1] , telkens
  • door dwang, en
  • door dreiging met geweld, en
  • door misleiding, en
  • door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en
  • door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft
  • geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer 1] , (sub 1) en
  • gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, (sub 4) en
  • gedwongen en/of bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, te weten die [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met een derde, (sub 9) en
(B)
  • een ander, te weten die [slachtoffer 1] , heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 3)
  • telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van een ander, te weten die [slachtoffer 1] , (sub 6)
immers heeft verdachte:
  • meerdere malen via Facebook en telefonisch contact opgenomen en onderhouden met die [slachtoffer 1] , en
  • die [slachtoffer 1] (in Italië) voorgehouden dat zij in Nederland, tegen betaling van een (onkosten)vergoeding, als chauffeur dan wel bij een slachthuis kon gaan werken, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is geweest, en
  • aldus die [slachtoffer 1] onder valse voorwendselen vanuit Italië met een auto naar Nederland vervoerd, en
  • een woning op het adres [adres] in [plaats] geregeld en die [slachtoffer 1] in (een kamer van) die woning ondergebracht en vastgehouden en aldus in haar bewegingsvrijheid belemmerd, en
  • in Nederland de eigen telefoon en de portemonnee en andere bezittingen van die [slachtoffer 1] ingenomen en berichten en/of telefoonnummers uit die telefoon verwijderd, en
  • in Nederland aan die [slachtoffer 1] laten weten dat zij voor verdachte in de prostitutie moest werken en tegen betaling seksuele diensten aan klanten moest verlenen, en
  • in Nederland die [slachtoffer 1] gedreigd dat hij die [slachtoffer 1] en haar ouders en/of familie zou gaan mishandelen en/of doodmaken indien en voor zover die [slachtoffer 1] iets verkeerd zou gaan doen en niet zou luisteren en zou weigeren om sekswerkzaamheden tegen betaling te verrichten, en
  • die [slachtoffer 1] bedreigd en op die [slachtoffer 1] boos gereageerd, en
  • in Nederland die [slachtoffer 1] geduwd en
  • ten behoeve van de door die [slachtoffer 1] te verrichten seksuele werkzaamheden een werktelefoon met simkaart aan die [slachtoffer 1] verstrekt, en
  • lingerie aan die [slachtoffer 1] laten verstrekken, en
  • met die werktelefoon foto's van die [slachtoffer 1] gekleed in die lingerie gemaakt, en
  • met die foto's een seksadvertentie voor een website (www.kinky.nl)laten maken en in die advertentie op die website (www.kinky.nl) laten vermelden dat die [slachtoffer 1] tegen betaling haar seksuele diensten aanbiedt en verricht, en
  • een paysafecard aangeschaft en met credits die seksadvertentie omhoog geplaatst en/of omhoog laten plaatsen, en
  • met die werktelefoon contact opgenomen en onderhouden en die [slachtoffer 1] dan wel een ander contact laten opnemen en laten onderhouden met een klant, en
  • meerdere malen prijsafspraken met een klant laten maken ten behoeve van de door die [slachtoffer 1] te verrichten seksuele diensten, en
  • meerdere malen die [slachtoffer 1] met een auto naar een klant laten vervoeren, en
  • meerdere malen tijdens de sekswerkzaamheden van die [slachtoffer 1] (in een auto) op die [slachtoffer 1] gewacht en in de buurt van die [slachtoffer 1] verbleven en als beveiliger gefungeerd, en
  • meerdere malen, die [slachtoffer 1] laten voorzien van condooms en glijmiddel en schoonmaakdoekjes en/of meerdere andere middelen ten behoeve van de door die [slachtoffer 1] te verrichten seksuele werkzaamheden, en
  • met die [slachtoffer 1] gesproken en uitleg en werkinstructies aan die [slachtoffer 1] gegeven over prostitutie en afspraken ten behoeve van het uitvoeren van seksuele werkzaamheden aan een klant tegen betaling, en
  • meerdere malen contante gelden die een klant ten behoeve van de door die [slachtoffer 1] verrichte seksuele diensten heeft betaald, door die [slachtoffer 1] laten afstaan,
zulks terwijl die [slachtoffer 1] onbekend was in Nederland en niet over eigen inkomsten en eigen huisvesting beschikte en een beperkt sociaal netwerk in Nederland had en de Nederlandse taal niet beheerste en bang was voor verdachte en aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 1] van hem, verdachte, afhankelijk was, waaraan die [slachtoffer 1] zich niet heeft kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 augustus 2022 in Madrid en in [plaats] en op meerdere locaties in Noord-Nederland, meerdere malen:
(A)
een ander, te weten mevrouw [slachtoffer 2] , telkens
  • door dwang en geweld, en
  • door dreiging met geweld, en
  • door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en
  • door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft
  • geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer 2] , (sub 1) en
  • gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard, (sub 4) en
  • gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, te weten die [slachtoffer 2] , seksuele handelingen met een derde, (sub 9) en
(B)
  • een ander, te weten die [slachtoffer 2] , heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 3)
  • telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van een ander, te weten die [slachtoffer 2] , (sub 6)
immers heeft verdachte:
  • die [slachtoffer 2] vanuit Spanje met een auto naar Nederland vervoerd, en
  • een woning op het adres [adres] in [plaats] geregeld en vervolgens die [slachtoffer 2] in (een kamer van) die woning ondergebracht en
  • meerdere malen aan die [slachtoffer 2] laten weten dat zij voor verdachte in de prostitutie moest (blijven) werken en tegen betaling seksuele diensten aan klanten moest (blijven) verlenen, en
  • meerdere malen tegen die [slachtoffer 2] gezegd en/of gedreigd dat hij die [slachtoffer 2] en/of haar ouders en/of familie zou gaan mishandelen en/of doodmaken indien en voor zover die [slachtoffer 2] iets verkeerd zou doen en niet zou luisteren en zou weigeren om seksuele werkzaamheden tegen betaling te (blijven) verrichten, en
  • meerdere malen die [slachtoffer 2] anderszins bedreigd en op die [slachtoffer 2] boos gereageerd, en
  • meerdere malen die [slachtoffer 2] geslagen, en
  • meerdere malen met die [slachtoffer 2] gesproken en/of anderszins gecommuniceerd en/of uitleg en/of werkinstructies aan die [slachtoffer 2] gegeven over prostitutie en/of (afspraken ten behoeve van) het uitvoeren van seksuele werkzaamheden aan een klant tegen betaling, en
  • een seksadvertentie voor een website (www.kinky.nl)
laten maken en in die advertentie op die website laten vermelden dat die [slachtoffer 2] tegen betaling haar seksuele diensten aanbiedt en verricht, en
  • een paysafecard aangeschaft en met credits die seksadvertentie omhoog geplaatst en/of omhoog laten plaatsen, en
  • meerdere malen met die (werk)telefoon) contact opgenomen en onderhouden en die [slachtoffer 2] dan wel een ander contact laten opnemen en/of laten onderhouden met een klant, en
  • meerdere malen die [slachtoffer 2] met een auto naar een klant laten vervoeren, en
  • meerdere malen tijdens de sekswerkzaamheden van die [slachtoffer 2] (in een auto) op die [slachtoffer 2] gewacht en in de buurt van die [slachtoffer 2] verbleven en als beveiliger gefungeerd, en
  • meerdere malen gelden, die een klant ten behoeve van de door die [slachtoffer 2] verrichte seksuele diensten heeft betaald, door die [slachtoffer 2] laten afstaan,
zulks terwijl die [slachtoffer 2] onbekend was in Nederland en niet over eigen inkomsten en eigen huisvesting beschikte en een beperkt sociaal netwerk in Nederland had en de Nederlandse taal niet beheerste en bang was voor verdachte en aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 2] van hem, verdachte, afhankelijk was, waaraan die [slachtoffer 2] zich niet heeft kunnen onttrekken en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel;
mensenhandel.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van een eventuele op te leggen straf aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het reclasseringsrapport en de uittreksels uit de justitiële documentatie van Nederland en Roemenië, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van twee Roemeense vrouwen. Om deze uitbuiting mogelijk te maken heeft hij samen met zijn halfbroer, medeverdachte [medeverdachte 1] , gezorgd voor woonruimte in [plaats] waar de toekomstige slachtoffers ondergebracht konden worden. Het jongste slachtoffer, de 20-jarige [slachtoffer 1] , is door de toen 46-jarige verdachte onder het valse voorwendsel dat zij kon werken als chauffeur of in een slachthuis verleid om vanuit Italië naar Nederland te komen, waar zij in de woning werd ondergebracht en drie dagen later door verdachte in de prostitutie werd gebracht. Vervolgens is zij door verdachte seksueel uitgebuit als bewezenverklaard.
Het andere slachtoffer, de 35-jarige [slachtoffer 2] , werkte al langere tijd voor verdachte in de prostitutie in Spanje en is door hem zonder verdere verleidingstrucs tegen haar zin, onder dwang en bedreiging met geweld, vanuit Spanje meegenomen naar Nederland, waar volgens verdachte voor haar meer te verdienen viel. In Nederland is zij door verdachte in genoemde woning ondergebracht en vanuit daar seksueel uitgebuit als bewezenverklaard, waarbij (bedreiging met) geweld door hem niet werd geschuwd.
Mensenhandel waarbij het slachtoffer in de prostitutie wordt gebracht of gehouden, in het bijzonder wanneer dit gepaard gaat met fysiek geweld, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de belangen van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn.
Verdachte heeft de belangen van de slachtoffers bij het behoud van hun waardigheid en recht op zelfbeschikking ondergeschikt gemaakt aan zijn zucht naar financieel gewin.
Op grond hiervan en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van langere duur op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting mensenhandel en merkt deze zaak aan als een categorie II-zaak. Daarvoor geldt een oriëntatiepunt van 14 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een bewezenverklaarde periode, variërend van een dag/dagen tot enkele maanden, zoals in deze zaak aan de orde is.
De rechtbank stelt verder vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden, uitgaande van de aanvang van de behandeling van de strafzaak op 30 augustus 2022, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden evenals met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon en het geldbedrag van 175 euro verbeurd worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag moet worden teruggegeven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon moet worden verbeurdverklaard, nu het een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 175,00 moet worden verbeurdverklaard, nu het een voorwerp is dat aan de veroordeelde toebehoort en die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van 8.398,00 ter vergoeding van materiële schade en
10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van 18.225,00 ter zake van materiële schade en 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade tot het bedrag van 6.323,00. Dit betreft de gevorderde 8.398,00, minus 2.075,00 dat onder [slachtoffer 2] in beslag is genomen en aan haar is teruggegeven. Het overige deel van vordering op dit punt dient te worden afgewezen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de immateriële schade van 10.000,00.
Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De vordering van [slachtoffer 3] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat verdachte geen strafbaar feit tegen haar wordt verweten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Primair, omdat verdachte van het betreffende feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair, omdat de hoogte van de materiële schade is gebaseerd op niet verifieerbare informatie van [slachtoffer 2] .
Verder zijn er op de berekende opbrengst ten onrechte geen kosten in mindering gebracht.
Oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.
Materiële schade
De hoogte van de gestelde schade is gebaseerd op de berekening die de politie van de misgelopen inkomsten van [slachtoffer 2] heeft gemaakt.39 Daarin wordt uitgegaan van de periode van 17 augustus 2022 tot en met 29 augustus 2022, waarin [slachtoffer 2] 19 dagen heeft gewerkt, in totaal 38 klanten heeft gehad en gemiddeld 221,00 per klant heeft verdiend.
Dit resulteert in een totale opbrengst van (38 x 221=) 8.398,00.
Daarop dient in mindering te worden gebracht de 2.075,00 die onder [slachtoffer 2] in beslag is genomen en aan haar is teruggegeven.
Eén en ander resulteert in een toe te wijzen bedrag aan materiële schade van 6.323,00 en afwijzing van de vordering voor het overige.
Immateriële schade
Bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade is aansluiting gezocht bij letselcategorie 4 van de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank acht de hoogte van het bedrag van 10.000,00 voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
Dit betekent dat in totaal aan [slachtoffer 2] wordt toewezen een bedrag van 16.323,00 (immers, 6.323,00 + 10.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering van [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 16.323,00 (zegge: zestienduizend en driehonderd en drieëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.323,00 aan materiële schade en 10.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 116 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 januari 2025.
Mr. Venema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Processen-verbaal van bevindingen, opgenomen in het politiedossier op paginas 24 en 26.
2 Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in het politiedossier op pagina 39.
3 Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 22 november 2023.
4 Proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 11 juni 2024.
5 Bewijsmiddelen (N, M, B)-10.
6 Bewijsmiddelen (onder meer) N-2, N-4, M-2, M-4, M-12.
7 Bewijsmiddelen (N, M, B)-6 tot en met (N, M, B)-10.
8 Bewijsmiddel (N, M, B)-7.
9 Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 471.
10 Bewijsmiddel (N, M, B)-2.
11 Bewijsmiddelen N-5, B-8 en (N, M, B)-1.
12 Bewijsmiddel (N, M, B)-1.
13 Bewijsmiddel (N, M, B)-3.
14 Bewijsmiddelen N-6, B-14 en M-9.
15 Bewijsmiddel B-12
16 Bewijsmiddel (N, B)-10.
17 Bewijsmiddelen N-4 tot en met N-6.
18 Bewijsmiddelen N-12, N-15 en N-17.
19 Bewijsmiddelen N-12, N-14 en N-20.
20 Bewijsmiddel N-21.
21 Bewijsmiddelen N-13, N-18 en N-21.
22 Bewijsmiddel N-19.
23 Bewijsmiddelen N-2, N-7.
24 Bewijsmiddel N-3.
25 Bewijsmiddelen N-11 en N-14.
26 Bewijsmiddel N-15.
27 Bewijsmiddel 12.
28 Bewijsmiddel N-19.
29 Bewijsmiddel 14.
30 Bewijsmiddel N-20 en proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 872.
31 Respectievelijk bewijsmiddelen N-14, N-12 en N-19.
32 Bewijsmiddelen B-1 tot en met B-3.
33 Bewijsmiddelen B-17.
34 Bewijsmiddel B-7.
35 Bewijsmiddel B- 12.
36 Bewijsmiddel B-8.
37 Bewijsmiddel B-12.
38 Bewijsmiddelen B-8 en B-10.
39 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 90.