ECLI:NL:RBNNE:2025:1139

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
23-4413
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van maatwerkvoorschriften voor geluid en geur door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om maatwerkvoorschriften voor geluid en geur in verband met een pluimveebedrijf beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, dat zijn aanvraag op 1 september 2023 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel door de aanvraag voor maatwerkvoorschriften voor geluid af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat het college niet voldoende heeft onderbouwd waarom het verlengen van de nachtperiode voor geluid geen toegevoegde waarde zou hebben, en dat het college de belangen van eiser niet goed heeft afgewogen tegen die van het bedrijf. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het de aanvraag om maatwerkvoorschriften voor geluid betreft en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Wat betreft de geur en fijnstof oordeelt de rechtbank dat het college niet bevoegd is om maatwerkvoorschriften voor geur te stellen, omdat dit uitputtend is geregeld in het Activiteitenbesluit. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een ernstige aantasting van zijn gezondheid door geurhinder. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân,

het college
(gemachtigde: mr. I. van der Meer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] uit [woonplaats] (het bedrijf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om maatwerkvoorschriften vast te stellen voor het pluimveebedrijf aan de [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 1 september 2023 afgewezen.
1.2.
Tegen het besluit is door eiser bezwaar gemaakt bij brief van 12 oktober 2023. Het bezwaar is door de rechtbank als rechtstreeks beroep in behandeling genomen. Namens het college is een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en verder namens het college E.M. van der Molen en F. Nijp.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het besluit tot het afwijzen van het stellen van maatwerkvoorschriften voor geluid in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep is daarom gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 8.1.5, eerste en tweede lid, van het invoeringsbesluit Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als voor 1 januari 2024 een verzoek is gedaan om maatwerkvoorschriften te stellen. Dat betekent dat in dit geval dat het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
4.1.
Voor een overzicht van de feiten en de regels die voor het bedrijf golden op het moment van het bestreden besluit, verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 5 en 6 in de uitspraak van vandaag over het beroep van eiser met zaaknummer LEE 23/3264.
Moet het college maatwerkvoorschriften stellen voor geluid?
5. Volgens eiser bieden de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit onvoldoende bescherming. In een eerder advies [1] van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (de STAB), dat werd uitgebracht in een andere procedure staat dat maatwerkvoorschriften moeten worden opgelegd. Anders dan het college stelt geeft het Activiteitenbesluit geen uitputtende regeling waardoor het stellen van voorschriften wel mogelijk is.
6. Het college stelt dat het verlengen van de nachtperiode zoals verzocht door eiser geen toegevoegde waarde heeft. Dit omdat uit akoestisch onderzoek behorend bij de melding Activiteitenbesluit van 14 september 2021 blijkt dat ter plaatse van de woning gedurende de dag wordt voldaan aan de grenswaarden van de nachtperiode voor zowel het langtijdgemiddelde als het maximale geluidsniveau.
Voor het overige is het college volgens haar niet bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen. Artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit geeft een uitputtende regeling voor laad- en losactiviteiten en het in- en uitrijden van landbouwmachines. Met betrekking tot het verzoek om een maatwerkvoorschrift vast te stellen over een geluidswal of geluidscherm stelt het college dat op grond van 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit alleen voorschriften kunnen worden gesteld als de geluidsnormen worden overschreden.
7. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
7.1.
Het college is in beginsel bevoegd om alle gevraagde maatwerkvoorschriften voor geluid te stellen. Artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit biedt daarvoor een specifieke grondslag. De vraag of het Activiteitenbesluit een uitputtende regeling bevat voor geluid is dan niet van belang; dat is alleen relevant bij het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van de zorgplicht in artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. Het college zou ook kunnen besluiten voorschriften te stellen met betrekking tot een geluidswal. Artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan volgens de rechtbank ook betrekking hebben op een strengere geluidsnorm in een eventueel maatwerkvoorschrift.
7.2.
In het STAB-rapport staat dat voor geluid maatwerkvoorschriften moeten worden opgelegd, ook in de situatie waarin het bedrijf in werking is als type B-inrichting. In het verweerschrift stelt het college dat dit verder niet is onderzocht omdat het college niet bevoegd zou zijn. Gelet op de overweging onder 7.1 had het college hier wel op in moeten gaan.
7.3.
Het college heeft op zitting nogmaals betoogd dat het stellen van maatwerkvoorschriften niet noodzakelijk is gelet op het akoestisch onderzoek bij de melding. Eiser stelt daartegenover dat uit het feit dat gedurende de dag gemiddeld wordt voldaan aan de nachtwaarde, niet kan worden afgeleid dat dit ook geldt voor de periode tussen 6 en 7 uur in de ochtend. Dat komt de rechtbank juist voor. Feitelijk is er niet veel bekend over het geluidsniveau in de vroege ochtend. Bovendien geldt de stelling van het college dat ook voor het maximale geluidsniveau gedurende de dag aan de nachtwaarde wordt voldaan gelet op het akoestisch onderzoek niet voor de achtergevel van de woning.
7.4.
Het college motiveert het bestreden besluit verder door te benadrukken dat het bedrijf ruim voldoet aan de geldende normen voor de dagperiode en dat het in een dergelijke rurale omgeving geen zin zou hebben om (alleen) voor het bedrijf maatwerkvoorschriften te stellen omdat geluid ook afkomstig is van andere bedrijven in de omgeving. Daarmee gaat het college, zoals eiser terecht aanvoert, voorbij aan het feit dat het bedrijf op zeer korte afstand is gelegen van het huis van eiser. In die situatie kan er juist aanleiding zijn om maatwerkvoorschriften te stellen. Daarbij had het college de belangen van eiser moeten wegen tegen de belangen van het bedrijf. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat onderzocht is welke gevolgen het verlengen van de nachtperiode feitelijk zou hebben voor de geluidsoverlast en anderzijds voor de bedrijfsvoering van het bedrijf.
7.5.
Gelet op het bovenstaande is het besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is niet voldaan aan het motiveringsbeginsel in artikel 3:46 van de Awb.
Moet het college maatwerkvoorschriften stellen voor geur en fijnstof?
8. Volgens eiser veronachtzaamt het college gezondheidskundige gevolgen. De uitstoot van fijnstof moet volgens de GGD worden teruggedrongen, zeker in combinatie met geurhinder. Maatwerkvoorschriften zijn nodig om aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen en om gevaar voor de volksgezondheid af te wenden.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
9.1.
Het college is niet bevoegd om maatwerkvoorschriften voor geur te stellen. De specifieke grondslag in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit is op grond van artikel 2.3a, vierde lid, van hetzelfde besluit niet van toepassing. De algemene bevoegdheid op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit is niet van toepassing omdat geur uitputtend is geregeld in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit.
9.2.
Eiser beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens artikel 8 in het geding kan zijn indien de overlast zodanig is dat het de betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid treft of hem belet in zijn woongenot en zijn privé- of gezinsleven. Degene die zich hierop beroept moet aannemelijk maken dat een minimumniveau van aantasting van het milieu is overschreden. [2] De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft verklaard dat de geur soms ondragelijk is voor hem en zijn vrouw, en dat zijn zoon in verband met zijn zwakke gezondheid bij bezoek aan het ouderlijk huis rekening moet houden met de windrichting. Dit doet zich echter met name voor bij het leeghalen en schoonmaken van de stallen. Dat gebeurt circa zes keer per jaar. Daarmee wordt niet aannemelijk dat het minimumniveau is overschreden. Bovendien heeft eiser geen nader bewijs geleverd. Het rapport van de GGD waar eiser naar verwijst ging uit van een situatie waarin ruim 60.000 kippen konden worden gehouden. In de huidige situatie worden minder dan 40.000 kippen gehouden.
Overige beroepsgronden
10. Eiser stelt dat het bestreden besluit onacceptabel laat is genomen en dat het college daarmee in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn fors is overschreden. Dat betekent evenwel niet dat het bestreden besluit om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins onjuist is. Dit argument kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank gaat daarom in deze uitspraak daar niet verder op in.
11. Eiser voert in het beroepschrift gronden aan die betrekking hebben op de (ontwerp-)milieuvergunning, de melding Activiteitenbesluit, de verleende OBM en het bestemmingsplan. Deze gronden hebben geen betrekking op de vraag in hoeverre voor het bedrijf maatwerkvoorschriften kunnen of moeten worden gesteld, in aanvulling op de regels die voor het bedrijf gelden op grond van het Activiteitenbesluit (zie punt 4.1). Die gronden blijven daarom in deze uitspraak buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit ten aanzien van het onderdeel geluid in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij de aanvraag om maatwerkvoorschriften voor geluid te stellen is afgewezen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de maatwerkvoorschriften voor geluid te nemen. Dit omdat er het college beoordelingsruimte heeft bij het nemen van een nieuw besluit. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding voor proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft alleen aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan € 907,-.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De door eiser gevraagde vergoeding van reiskosten voor de zitting komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat het beroep op één zitting is behandeld met het beroep met kenmerk LEE 23/3264. Op basis van de uitspraak in die zaak ontvangt eiser al vergoeding voor de gemaakte reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 september 2023 voor zover daarin de aanvraag om maatwerkvoorschriften te stellen voor geluid is afgewezen;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 8 Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.1

1. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
[…]
4. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

Artikel 2.3a

1. Deze afdeling is van toepassing op degene die een inrichting type A, een inrichting type B of een inrichting type C drijft.
[…]
4. In afwijking van het eerste lid is artikel 2.7a, eerste, tweede en vierde lid, niet van toepassing op emissies van geur voor zover in hoofdstuk 3, 4 en 5 eisen aan geurhinder zijn gesteld.

Artikel 2.7a

Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan het eerste lid wordt voldaan, besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065.
Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:
de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;
de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau kan overschrijden, bij maatwerkvoorschrift:
geuremissiewaarden vaststellen;
bepalen dat bepaalde geurbelastingen ter plaatse van die objecten niet worden overschreden, of
bepalen dat technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht of gedragsregels in de inrichting in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Indien een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vierde lid wordt vastgesteld, kan het bevoegd gezag besluiten dat door degene die de inrichting drijft een rapport van een onderzoek naar de beschikbaarheid van technische voorzieningen en gedragsregels wordt overgelegd waaruit blijkt dat aan het eerste lid wordt voldaan.

Artikel 2.17

[…]
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat:
6. voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17e
06.00–19.00 uur
19.00–22.00 uur
22.00–06.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
45 dB(A)
40 dB(A)
35 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
voor het maximaal geluidsniveau (Lamax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17f
06:00–19:00 uur
19:00–22:00 uur
22:00–06:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines;
[…]

Artikel 2.20

1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
[…]
4. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de plaats waar de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, voor een inrichting gelden.
5. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
[…]
7. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen ter beperking van het geluid als gevolg van werkzaamheden en activiteiten bij een inrichting als bedoeld in artikel 2.17, vijfde lid.

Voetnoten

1.STAB-41306; 12 november 2021
2.EHRM, Fadeyeva tegen Rusland, arrest van 5 juni 2005, nr. 55723/00; www.echr.coe.int; zie hiervoor bijvoorbeeld ook ECLI:NL:RVS:2019:2713.