ECLI:NL:RBNNE:2025:1119

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
18-013770-24 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor gewoontewitwassen

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/013770-24, waarin de verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen. De officier van justitie had op 20 februari 2025 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 181.903,- werd gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten die hij heeft gepleegd tussen 1 januari 2018 en 31 december 2022. Ondanks dat de verdachte op de zittingen van 23 augustus 2024 en 21 maart 2025 niet is verschenen, heeft de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder een rapport van 30 oktober 2023 en een proces-verbaal van bevindingen, de vordering toegewezen. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 181.903,- en de verdachte verplicht tot betaling aan de staat. Tevens is er een gijzeling van maximaal 1080 dagen opgelegd indien de betaling niet wordt voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/013770-24
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 20 februari 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 181.903,- ter ontneming van het uit het in de
zaak met parketnummer 18/013770-24 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 23 augustus 2024 en 21 maart 2025. De veroordeelde is, hoewel daartoe opgeroepen, op beide ter terechtzittingen niet verschenen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 28 maart 2025 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen;
het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 30 oktober 2023;
het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2024 opgesteld door verbalisant [naam].

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 28 maart 2025 in de zaak met parketnummer 18/013770- 24 veroordeeld ter zake van gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit en/of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Het voorgaande brengt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op 181.903,-. De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

181.903,- (zegge: honderdeenentachtigduizend negenhonderddrie euro).

Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
181.903,-(zegge: honderdeenentachtigduizend negenhonderddrie euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. J.F. de Lange, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 maart 2025.
Mr. F.J. de Lange is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.