ECLI:NL:RBNNE:2025:11

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
18/143524-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door minderjarige verdachte

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig voorval op 25 april 2024 in Emmen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een plan had om messen te stelen en deze te gebruiken in een confrontatie met begeleiders in een instelling. Tijdens de zitting op 13 december 2024 werd vastgesteld dat de verdachte niet zelf met een mes had gestoken, maar wel een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen, maar hield rekening met zijn jeugdige leeftijd en psychische problemen. De rechtbank legde een jeugddetentie van 90 dagen op, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 90 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kregen schadevergoeding toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers 18/143524-24
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/146376-24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 3 januari 2025 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. Ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 januari 2025 is het onderzoek gesloten.
Uit de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door het leven gaat als [verdachte] en aangesproken wil worden met hij en hem. De rechtbank zal daarom hierna in het vonnis op deze wijze naar verdachte verwijzen (behalve daar waar de rechtbank verwijst naar formele onderdelen, waaronder de tenlastelegging en bewezenverklaring, waar verdachte met ‘zij’ wordt aangeduid).

Tenlastelegging

Parketnummer 18/143524-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van de borst althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) in de richting van de borst althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, waarbij verdachte en/of diens mededader(s)opzettelijk behulpzaam is geweest door een collega van die [slachtoffer 1] vast te pakken/houden en (daardoor) het overmeesteren te beletten en/of te voorkomen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken en/of (daarbij) te zeggen dat zij die [slachtoffer 1] kanker dood zou steken;
2
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of (een) stekende beweging(en) te maken;
3
zij op of omstreeks 25 april 2024 te Emmen, althans in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere mes(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Action, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/146376-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 april 2024 te Emmen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (deel van) een schaar op de keel van die [slachtoffer 3] te zetten en/of daarbij tegen een zich dichtbij verdachte en/of die [slachtoffer 3] bevindende persoon de woorden "Niet dichterbij komen anders steek ik haar", althans woorden van gelijke aard of strekking, heeft toegevoegd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/143524-24 onder 1 primair, 2, 3 en onder parketnummer 18/146376-24 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder parketnummer 18/143524-24 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten aangevoerd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte had bovendien geen (voorwaardelijk) opzet op het bedreigen dan wel steken van de aangevers. Er was namelijk geen plan om de begeleiding te bedreigen of te steken en verdachte wilde tijdens het incident in [instelling] enkel aangeefster [slachtoffer 2] helpen. Verdachte dient daarom van de onder parketnummer 18/143524-24 onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder parketnummer 18/143524-24 onder 3 en onder parketnummer 18/146376-24 tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
18/143524-24

Feiten 1 en 2

De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 25 april 2024 waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] samen in Emmen. [2] Die ochtend had [medeverdachte 2] al naar [medeverdachte 1] een bericht gestuurd dat zij in de middag een mes konden gaan stelen bij de Action. [3] [verdachte] heeft daarover verklaard dat hij niet op de hoogte was van het plan om messen te gaan stelen, maar hij had die middag wel gehoord dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan hadden om iemand te gaan steken. [4] Het drietal is uiteindelijk rond 15:17 uur naar de Action in Emmen gegaan waarbij zij drie messen hebben gestolen. [5] De messen zijn in de winkel uit de verpakking gehaald en door [medeverdachte 2] verdeeld waarbij ieder van hen één mes op zak kreeg. [6]
Aan het eind van de middag zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , met de messen op zak, naar [instelling] in Emmen gegaan. [7] [medeverdachte 2] en [verdachte] woonden daar op dat moment, [medeverdachte 1] mocht daar niet meer komen. [8] [medeverdachte 2] heeft over het moment van aankomst bij [instelling] verklaard dat het de bedoeling was dat [verdachte] door de voordeur naar binnen zou gaan en dat zij en [medeverdachte 1] door [verdachte] door de nooddeur naar binnen zouden worden gelaten. [medeverdachte 2] had daarbij nog gezegd dat als de begeleiding zou komen en ruzie zou gaan zoeken, dat zij dan ‘sensa’ (de rechtbank begrijpt: sensatie) zouden gaan maken. [9] [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat alles gepland was. Als de begeleiding [verdachte] zou aanraken of fixeren, dan zouden zij en [medeverdachte 2] een mes trekken om [verdachte] te helpen om bij [instelling] weg te komen. [10]
Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren op die dag beiden werkzaam in [instelling] . Zij zagen op een gegeven moment [verdachte] in de hal staan en de nooddeur openen voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] liep vervolgens naar de groep toe en verzocht [medeverdachte 1] het pand te verlaten. [11] [medeverdachte 1] gaf hier echter geen gehoor aan. Zij lachte [slachtoffer 1] uit en [verdachte] en [medeverdachte 2] vonden dit grappig. [12] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zagen opeens dat [medeverdachte 1] een mes van ongeveer 15 centimeter in haar rechterhand had. [13] [medeverdachte 1] richtte vervolgens dit mes op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en bewoog daarbij het mes van links naar rechts. [14] [slachtoffer 1] wilde vervolgens het mes van [medeverdachte 1] afpakken, wat hem in eerste instantie niet lukte. [medeverdachte 1] reageerde hierop door een stap naar voren te zetten in de richting van [slachtoffer 1] en vervolgens met het mes in haar hand een stekende beweging te maken richting de borst van [slachtoffer 1] die de steek enkel kon ontwijken door de rechterhand van [medeverdachte 1] vast te pakken en [medeverdachte 1] te fixeren. [15] Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat zij op dat moment [slachtoffer 1] wilde neersteken door richting zijn nek te steken. [16] [slachtoffer 2] heeft over het dreigend zwaaien met het mes door [medeverdachte 1] verklaard dat zij zich hierdoor erg angstig heeft gevoeld.
[verdachte] mengde zich op een gegeven moment ook in het gevecht. Hij probeerde eerst het mes uit de handen van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] te trekken. Toen dit echter niet lukte, trokken [medeverdachte 2] en [verdachte] aan [slachtoffer 2] die [slachtoffer 1] probeerde te helpen. [17] [slachtoffer 1] sloeg daarna de hand van [medeverdachte 1] tegen de muur waarna het mes op de grond viel. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doken toen allemaal op het mes. [slachtoffer 1] kreeg dit mes uiteindelijk in handen omdat [slachtoffer 2] tegen het mes wist aan te schoppen. [18] In de tussentijd had [medeverdachte 2] haar mes uit de rand van haar broek gehaald, waarna dit mes vervolgens bij [medeverdachte 1] terecht is gekomen en zij opnieuw over een mes beschikte. [19] Er werd toen 112-gebeld waarna [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen zijn gevlucht. [20]
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachten zijn immers gezamenlijk, met een vooraf besproken plan om wanneer alles niet liep als door hen gewenst iemand te steken, naar de Action gegaan om messen te stelen om vervolgens met die messen naar [instelling] te gaan. Toen op een gegeven moment [medeverdachte 1] , nadat zij aangeefster [slachtoffer 2] had bedreigd en zij had gepoogd om [slachtoffer 1] te steken in zijn bovenlichaam, onder bedwang werd gehouden, schoten [verdachte] en [medeverdachte 2] haar te hulp door te proberen om het mes te bemachtigen en [slachtoffer 2] tegen te houden. Op het moment dat het mes van [medeverdachte 1] op de grond viel zijn bovendien alle verdachten richting dit mes gedoken. Tot slot heeft [medeverdachte 2] ervoor gezorgd dat [medeverdachte 1] opnieuw over een mes beschikte door haar mes uit haar broeksband te halen.
Verdachte heeft gelet op het vooraf besproken plan en bovenstaande handelingen, in onderling verband en samenhang bezien
,een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geheel, wat maakt dat de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen acht.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer 1] dan wel het bedreigen van [slachtoffer 2] . De volgende vraag die de rechtbank daarom dient te beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet had op deze handelingen.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte naar [instelling] is gegaan met de wetenschap dat in ieder geval de medeverdachten messen op zak hadden. Van te voren was toen al gesproken over het neersteken van iemand.
Toen zij bij [instelling] aankwamen, spraken zij nogmaals met elkaar. Ditmaal werd er gezegd dat als de begeleiding niet zou meewerken, dat zij dan ‘sensa’ (de rechtbank begrijpt: sensatie) zouden maken dan wel dat zij hun messen zouden trekken.
Verdachte is vervolgens naar binnen gegaan door de voordeur en heeft daarna de nooddeur voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geopend. [medeverdachte 1] heeft toen, nadat zij werd aangesproken door [slachtoffer 1] , haar mes gepakt waarna zij onder andere [slachtoffer 2] heeft bedreigd en richting het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Tijdens de worsteling die daarop volgde heeft verdachte geprobeerd het mes van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] af te pakken, heeft hij [slachtoffer 2] - die op dat moment [slachtoffer 1] probeerde te helpen - tegengehouden en dook hij richting het mes van [medeverdachte 1] toen deze op de grond was gevallen.
Gelet op de wetenschap die verdachte had over de plannen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toen hij naar [instelling] ging, in samenhang bezien met de handelingen van verdachte tijdens en na het bedreigen en steken door [medeverdachte 1] , heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij een mogelijke confrontatie er met een mes gedreigd zou worden, maar evenzeer dat een mes gebruikt zou worden als een begeleider zich zou verzetten. Omdat een mes een potentieel dodelijk wapen is, heeft verdachte daarbij tevens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gebruik van het mes zou kunnen leiden tot de dood.
De verklaring van verdachte bij de politie en op de terechtzitting - dat hij de begeleiders enkel wilde helpen - is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Dit blijkt namelijk niet uit de handelingen van verdachte en ook niet uit de verklaringen van de aangevers of de medeverdachten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en het medeplegen van bedreiging met de dood richting [slachtoffer 2] (feit 2).

Feit 3

De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 79 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant].
18/146376-24
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder parketnummer 18/146376-24 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 april 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024107497 d.d. 30 april 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 april 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam] .

Bewezenverklaring

Parketnummer 18/143524-24
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, een stekende beweging in de richting van de borst heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes te tonen;
3
zij op 25 april 2024 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, messen die Action toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/146376-24
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 24 april 2024 te Emmen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een deel van een schaar op de keel van die [slachtoffer 3] te zetten en daarbij tegen een zich dichtbij verdachte en die [slachtoffer 3] bevindende persoon de woorden "Niet dichterbij komen anders steek ik haar" heeft toegevoegd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/143524-24
1 primairmedeplegen van een poging tot doodslag
2medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3diefstal door twee of meer verenigde personen
Parketnummer 18/146376-24
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 185 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen met een jeugddetentie van 90 dagen. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, aangevuld met een contactverbod met de medeverdachten en dat verdachte als vorm van dagbesteding ook onderwijs kan volgen. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, gepleit voor het opleggen van een lagere werkstraf, te weten voor de duur van 60 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten het Pro Justitia-rapport (psychologisch onderzoek) van 3 oktober 2024, opgemaakt door H.K. Meijer,
GZ-psycholoog, het advies van de Raad van 9 december 2024, het jeugdreclasseringsplan van Jeugdbescherming Noord (hierna: de jeugdreclassering) van 29 november 2024 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 25 april 2025, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachten hebben bij de Action in Emmen messen gestolen en zijn later op de dag, ieder met een mes op zak, naar [instelling] in Emmen gegaan. Verdachte en [medeverdachte 2] verbleven daar. [medeverdachte 1] had daar eerder ook verbleven, maar was daar weg gestuurd en mocht daar niet meer komen. Vooraf werd door verdachte en zijn medeverdachten besproken dat wanneer het in [instelling] niet zou gaan als zij wilden, zij de messen zouden gaan gebruiken. In [instelling] waren op dat moment onder anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als begeleiders aanwezig. In [instelling] is het uiteindelijk [medeverdachte 1] die haar mes trekt en daarmee [slachtoffer 2] heeft bedreigd en heeft gepoogd om [slachtoffer 1] te doden door met dat mes te steken richting zijn borst. Hoewel verdachte niet zelf met een mes heeft gestoken en gedreigd, heeft verdachte wel wezenlijk aan dit geweld bijgedragen door [medeverdachte 1] op dat moment te helpen. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt hoeveel impact het incident op de slachtoffers heeft gehad. Van het tegen de begeleiders uitgeoefende geweld zijn drie zeer jeugdige bewoners van 9, 11 en 13 getuige. De impact op hen zal eveneens groot geweest zijn. De rechtbank neemt verdachte haar handelen dan ook zeer kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast op 24 april 2024 ook schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft toen een halve schaar tegen de keel van [slachtoffer 3] gehouden en daarbij tegen de aanwezige begeleider gezegd: “kom niet dichterbij anders steek ik haar neer”. Dit is ook een ernstig feit dat veel impact heeft op het slachtoffer en de omstanders.
Gelet op de ernst, aard en omvang van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan met een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie.
Persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische rapportage opgemaakt door H.K. Meijer, GZ-psycholoog.
De conclusie uit het rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is van complexe problematiek met onderliggend trauma en hechtingsverstoringen (PTSS en een reactieve hechtingsstoornis, ADHD en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bij
een gemiddelde intelligentie). Verdachte had de twee dagen voorafgaand aan de incidenten geen medicatie gehad en een ernstig verlies geleden (een vriendin van hem pleegde zelfmoord). Uit literatuur, maar ook uit informatie van de behandelend psychiater komt naar voren dat het niet nemen van medicatie tot impulsievere reacties en minder doordachte beslissingen zou kunnen leiden, zo wordt door de psycholoog aangegeven. Daarnaast is de verwachting dat verdachte waarschijnlijk eerder al instabiel en ontregeld is geraakt door onder andere de suïcide van de vriendin, het afkicken van 3MMC en later door een moeilijk gesprek op [instelling] . Ten aanzien van het delict op 24 april kan gezegd worden dat de beschreven stoornissen prikkelbaarheid, ontregeling en beperkingen in onder andere de coping en de impulsremming kunnen veroorzaken en hebben geluxeerd, waardoor verdachte op dat moment niet in staat is geweest doordachte keuzes te maken. Ook de situatie voorafgaand aan het delict heeft naar alle waarschijnlijkheid invloed gehad op het handelen zoals verdachte liet zien.
Ten aanzien van de incidenten op 25 april is te benoemen dat verdachte ook deze dag nog in een instabiele gemoedstoestand verkeerde waarbij eerdergenoemde stoornissen hebben geluxeerd tot het deviante gedrag. Deze tenlastelegging is verdachte daarom eveneens verminderd toe te rekenen.
Op grond van de Savry en onderzoekers klinische inschatting kan de kans op recidive als matig tot hoog worden ingeschat, sterk afhankelijk van hoe de vervolgstappen voor verdachte uitpakken en of hij het vertrouwen kan vasthouden.
Elker en JB Noord zien als vervolgtraject een kleinschalige woonvoorziening als passend voor verdachte. De therapie die verdachte nu krijgt is daarnaast voor hem erg belangrijk en zal voortzetting behoeven. Verdachte is nu met alle kaders en inzet op de goede weg.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: het voortzetten van de behandeling in Emmen, begeleidingscontacten vanuit JB Noord, dagbesteding en het zich houden aan afspraken en regels tijdens het wonen bij de kleinschalige woonvoorziening.
De Raad heeft - zakelijk weergegeven - in haar rapport het volgende geconcludeerd.
Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte woont nu op een open groep van Elker en dit gaat goed. Wat betreft zijn sociale contacten komt naar voren dat verdachte beïnvloedbaar en kwetsbaar is in het contact met leeftijdsgenoten. Er zijn zorgen over de mate waarin verdachte dit zelf goed kan inschatten en de Raad acht het daarom van belang dat hij hierin ondersteund blijft worden. Er is tot voor zeer kort geleden sprake geweest van middelengebruik, waarbij verdachte vrijwel dagelijks blowde en af en toe experimenteerde met harddrugs. Te zien is dat verdachte sinds de schorsing meer rust en stabiliteit heeft gevonden, mogelijk onder andere door de duidelijkheid die uitgaat van de maatregel jeugdreclassering en de druk van de plaatsing binnen een JJI als hij niet meewerkt. Het maakt dat hij zich inzet op de woongroep, hier het ook naar zijn zin lijkt te hebben, zich inzet voor het hervatten van zijn schoolgang, inzicht geeft in zijn sociale contacten, gestopt is met middelengebruik en het hem steeds beter lukt om te reflecteren op zijn gedrag en emoties. Daarnaast is hij gemotiveerd voor de behandeling vanuit [instelling] . De Raad acht daarom een onvoorwaardelijk deel van de straf in de vorm van een werkstraf een passende manier om verdachte te laten ervaren dat hij maatschappelijke en strafrechtelijke grenzen heeft overschreden. De Raad adviseert daarom aan verdachte op te leggen een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijk jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, te weten: openheid over middelengebruik, meewerken aan urinecontroles, openheid over sociale contacten, behandeling van [instelling] of soortgelijke instelling, meewerken aan plaatsing op een door de Jeugdbescherming Noord aan te wijzen woonplek en meewerken aan het opstarten van dagbesteding.
De Raad heeft ter terechtzitting het advies bevestigd en geeft de rechtbank ter overweging mee om aan verdachte een contactverbod op te leggen met de medeverdachten. Verdachte staat bovendien inmiddels ingeschreven voor een opleiding. De voorwaarde dat verdachte dagbesteding moet volgen dient daarom te worden aangevuld dat verdachte ook dagbesteding kan volgen in de vorm van onderwijs. De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij zich kan vinden in de adviezen van de psycholoog en de Raad.
Op basis van de over verdachte opgemaakte rapportage komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen. Voor de rechtbank is ook duidelijk dat deze stoornissen zodanig hebben doorgewerkt in het gedrag van verdachte dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank stelt verder vast dat de ernst van de stoornissen van verdachte maakt dat er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico is.
De rechtbank neemt de adviezen van de gedragsdeskundigen over. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen onder de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad met de aanvulling dat verdachte ook dagbesteding mag hebben in de vorm van onderwijs. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod met medeverdachten op te leggen. De rechtbank vindt een contactverbod namelijk een te verstrekkende voorwaarde en het eventuele contact met de medeverdachten kan bovendien gemonitord worden via de voorwaarde dat verdachte inzicht moet geven in zijn sociale contacten.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 90 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 dagen jeugddetentie, passend en geboden.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd omdat de rechtbank in grotere mate rekening heeft gehouden met het feit dat verdachte een first offender is, dat verdachte zich tijdens zijn schorsing goed aan zijn voorwaarden heeft gehouden en dat verdachte een beperktere rol had in het geheel dan zijn medeverdachten.
Gelet op de inhoud van het in dit vonnis besproken onderzoek, het onderzoek van de psycholoog en de Raad, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

Parketnummer 18/143524-24

Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot alle vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraken,
niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] onvoldoende is onderbouwd en er is geen causaal verband tussen het handelen van verdachte en de schade. De vordering van [slachtoffer 1] dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Hoewel het onder 1 bewezen verklaarde een ernstig feit betreft, ziet de rechtbank aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen gelet op het geringe letsel bij [slachtoffer 1] . Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op €1.250, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, met dien verstande dat het aantal dagen gijzeling op nul zal worden gesteld. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van € 416,67,-.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals benoemd in de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, namelijk in de vorm van geestelijk letsel.
De rechtbank ziet in de aard van het feit en gezien de onderbouwing van de vordering echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
De rechtbank is, gelet op de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat het handelen van [medeverdachte 1] ook aan verdachte als medepleger kan worden toegerekend waardoor verdachte aansprakelijk is voor de schade.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Ook hier zal de gijzeling op nul dagen worden bepaald. De rechtbank zal bovendien de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk, maar pondspondsgewijs opleggen. Dit betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van
€ 166,67,-
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/143524-24 onder 1 primair, 2, 3 en onder parketnummer 18/146376-24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na de dadelijke uitvoerbaar verklaring van de gestelde bijzondere voorwaarden meldt bij [instelling]
, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde openheid geeft over zijn middelengebruik en meewerkt aan urinecontroles, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- dat veroordeelde zich onder behandeling van [instelling] , of een soortgelijke instantie zal blijven stellen, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- dat veroordeelde tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt zal meewerken aan plaatsing op een door Jeugdbescherming Noord aan te wijzen woonplek. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, hij zal niet van woonplek veranderen zonder voorafgaande toestemming van de jeugdreclassering;
- dat veroordeelde onderwijs volgt of een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar (zijn) identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/143524-24 feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
- het bedrag van € 1.250,- (zegge: duizend tweehonderd vijftig euro);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 416,67,- (zegge: vierhonderdzestien euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/143524-24 feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
- het bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 166,67,- (zegge: honderdzesenzestig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan de betalingsverplichting.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter,
Mr. M.C. Fuhler en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 januari 2025.
Mr. J.H.S. Kroeze en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt tenzij anders vermeld bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit tenzij anders vermeld de pagina’s van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024109057 d.d. 27 april 2024.
2.De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2024 opgenomen op pagina 65.
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 176 en de door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2024 opgenomen op pagina 79 en de door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 118,
7.De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2024 afgelegde verklaring.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 27 april 2024 opgenomen op pagina 119.
10.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 141.
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 23.
12.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 18.
13.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
14.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
15.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
16.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 139.
17.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
18.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19 en proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 24.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 26 april 2024 opgenomen op pagina 108 en
20.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024 opgenomen op pagina 19.