ECLI:NL:RBNNE:2025:1012

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
18-068806-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met online handelsfraude en gewoontewitwassen

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van een bedrag van 12.178,65 euro, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit strafbare feiten, waaronder online handelsfraude en gewoontewitwassen. De officier van justitie heeft tijdens de zitting op 28 januari 2025 aangevoerd dat het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op 22.553,31 euro moet worden vastgesteld, gebaseerd op de bedragen die op de bankrekeningen van de veroordeelde zijn gestort.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen. Subsidiair werd gesteld dat het bedrag verdeeld moet worden over meerdere betrokkenen, waaronder medeveroordeelden en getuigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten en dat hij voordeel heeft genoten uit deze feiten. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de bewijsmiddelen uit het vonnis van de hoofdzaak en de verklaring van de veroordeelde dat hij tien procent van de opbrengsten mocht houden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde 1.217,87 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft hem de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de duur van de gijzeling maximaal 24 dagen kan zijn. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/068806-24
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 25 februari 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 13 december 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 12.178,65 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/068806-24 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 28 januari 2025.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 28 januari 2025 toewijzing van de vordering tot ontneming gevorderd, en heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het bedrag moet worden vastgesteld op 22.553,31. Dit is de optelsom van alle bedragen die zijn gestort op de bankrekeningen waarover veroordeelde de beschikking heeft gehad. Er is daarmee sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld, alsmede uit andere feiten waarvan aannemelijk is dat hij deze heeft gepleegd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft in de hoofdzaak vrijspraak bepleit en heeft zich om die reden primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat weliswaar uit het dossier naar voren komt dat er in totaal 12.178,65 is buitgemaakt, maar dat naast betrokkenheid van medeveroordeelde [medeveroordeelde] er ook aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van getuige [getuige] . Dit maakt dat het bedrag ponds-ponds gewijs moet worden verdeeld over drie personen. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting moet worden gezocht bij het bedrag dat veroordeelde in het kader van het witwassen tot zijn beschikking heeft kunnen hebben, te weten 8.240,-.

Grondslag voor de ontnemingsmaatregel

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 25 februari 2025 in de zaak met parketnummer 18/398209-24 veroordeeld ter zake van (voor zover hier van belang) het medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen of verlenen van diensten tegen betaling met het oogmerk om zonder volledige levering zich of een ander van de betaling van die goederen of diensten te verzekeren, en ter zake van het medeplegen van gewoontewitwassen.
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen, zoals vermeld in het vonnis van 25 februari 2025 in de hoofdzaak.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij tien procent van de opbrengsten mocht houden.

Beoordeling

Uit het vonnis en de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring berust blijkt dat de veroordeelde zich met een ander en/of anderen schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude en gewoontewitwassen, en dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de bedragen die door de
aangevers zijn overgemaakt naar de bankrekeningen waarover veroordeelde beschikking had. Daarnaast gaat de rechtbank in het voordeel van verdachte uit van de verklaring van verdachte dat hij tien procent van de opbrengst voor zichzelf mocht houden. Er is niet gebleken dat er door veroordeelde kosten zijn gemaakt.
Dit levert de volgende berekening op:
Opbrengsten:
[naam] : 206,75
[naam] : 106,95
[naam] : 356,75
[naam] : 131,75
[naam] : 515,50
[naam] : 709,20
[naam] : 156,95
[naam] : 563,50
[naam] : 381,75
[naam] : 329,95
[naam] : 381,75
[naam] : 709,20
[naam] : 659,20
[naam] : 450,00
[naam] : 515,00
[naam] : 500,00
[naam] : 467,50
[naam] : 509,20
[naam] : 509,20
[naam] : 607,75
[naam] : 329,95
[naam] : 300,00
[naam] : 206,95
[naam] : 175,00
[naam] : 162,50
[naam] : 309,25
[naam] : 250,00
[naam] : 206,95
[naam] : 166,95
[naam] : 256,95
[naam] : 550,00
[naam] : 300,00
[naam] : 200,00 +
Totaal: 12.178,65
Aandeel verdachte 10 procent: 12.178,65 * 0,1 = 1.217,87.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 1.217,87 voordeel heeft genoten en legt aan veroordeelde een betalingsverplichting op tot dat bedrag.
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet zijn voldaan. De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 1.217,87.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 1.217,87 (zegge: duizend tweehonderdzeventien euro en zevenentachtig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 24 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. F. Sieders en
mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 februari 2025.
mr. L.W. Janssen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.