ECLI:NL:RBNNE:2025:1010
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 18/398209-24, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De veroordeelde, geboren in 1969 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor diefstal met valse sleutels. De officier van justitie heeft op 13 januari 2025 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde een bedrag van 8.588,82 euro aan de staat moet betalen. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering gevorderd, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat de vordering afgewezen moest worden, tenzij er een bewezenverklaring zou zijn.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de bewijsmiddelen uit het eerdere vonnis en heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft de bedragen die de veroordeelde op 3, 16 en 27 september 2024 heeft gepind als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De totale opbrengsten van de diefstallen zijn vastgesteld op 8.588,82 euro, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde 4.294,41 euro heeft genoten, wat leidt tot de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat.
De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 85 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.