ECLI:NL:RBNNE:2024:993

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
18-015688-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gekwalificeerde doodslag en andere geweldsdelicten door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op zijn begeleidster, [slachtoffer 1], op 14 januari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een plan had om een overval te plegen op een jeugdzorginstelling, waar de verdachte verbleef. Tijdens deze overval heeft de verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren met een mes in de nek gestoken, wat leidde tot haar dood. De rechtbank heeft ook andere feiten beoordeeld, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2], gewapende overvallen en mishandelingen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft een dissociatieve identiteitsstoornis, wat invloed heeft gehad op zijn gedrag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/015688-23
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 08/338491-22 en 08/284613-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2024 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 22 januari 2024 en 23 januari 2024 (beide inhoudelijk), 2 februari 2024 en 21 maart 2024 (sluiting van het onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en mr. J. Westerhof.
Tenlastelegging
Aan verdachte is bij afzonderlijke dagvaardingen het navolgende ten laste gelegd.
Ten aanzien van de dagvaarding onder
parketnummer 18/015688-23is, na aanpassing omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - heeft schuldig gemaakt aan:
1. primair: het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] op 14 januari 2023 te [plaats] ;
subsidiair: het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld op 14 januari 2023 te [plaats] , terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair: het medeplegen van doodslag (al dan niet met voorbedachte rade) op [slachtoffer 1] , op 14 januari 2023 te [plaats] ;
en/of
het medeplegen van diefstal met braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutel, van goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of (medewerkers) [naam 1] op 14 januari 2023 te [plaats] ;
2. het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] op 14 januari 2023 te [plaats] ;
3. primair: het medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging van) geweld ( [bedrijf] ), meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [plaats] ;
subsidiair: het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen tot het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op [bedrijf] , meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [plaats] ;
4. het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld ( [bedrijf] ), op 9 januari 2023 te [plaats] ;
5. primair: het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld ( [naam 2] ), op 20 november 2022 te [plaats] , gemeente [plaats] ;
en/of
het medeplegen van afpersing ( [naam 2] ), op 20 november 2022 te [plaats] , gemeente [plaats] ;
De tekst van de gehele tenlastelegging onder parketnummer 18/015688-23 is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Ten aanzien van de dagvaarding onder
parketnummer 08/338491-22is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2022 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd/ nek, althans het lichaam, te zetten en/of te plaatsen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (duidelijk) zichtbaar voor die [slachtoffer 4] aanwezig te hebben en/of (daarbij) de trekker over te halen;
2. hij op of omstreeks 11 november 2022 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4]
3. met een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of
4. (vervolgens) die [slachtoffer 4] op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
Ten aanzien van de dagvaarding onder
parketnummer 08/284613-23is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Zwolle [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5]
- een of meermalen tegen zijn gezicht, althans zijn lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- een of meermalen vast te pakken en/of op de grond te gooien.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feiten 1 en 2 ( onderzoek [onderzoeksnaam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het
1 primair en 2tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het
onder feit 1 primairten laste feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen en levert op het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] .
Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt op de navolgende feiten en omstandigheden gewezen: het gezamenlijke plan van verdachten - [medeverdachte 1] en [verdachte] - om door een overval geld te maken, de afspraken die vooraf zijn gemaakt, het feit dat beide verdachten op de hoogte waren van het mes en er kennelijk dus ook beiden rekening mee hielden dat het bij de uitvoering van het plan gebruikt zou kunnen worden (hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd, waardoor [slachtoffer 1] is gedood), het feit dat beide verdachten wisten dat er personen in het pand aanwezig waren en dat zij [slachtoffer 1] nodig hadden om toegang te krijgen tot de sleutels en het geld, het feit dat beide verdachten geweld hebben gepleegd, de samenwerking bij het openen van de kast en het latere verdelen van de buit. Derhalve is er naar de mening van het OM sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en een substantiële bijdrage van beide verdachten aan het delict en kan dan ook van medeplegen worden gesproken.
Het onder
feit 2ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie ook wettig en overtuigend worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat beide verdachten handelingen hebben verricht waardoor [naam 2] zich niet vrij kon bewegen. Zij hebben voorkomen dat zij weg zou kunnen gaan uit het pand van [naam 1] door haar vast te houden (medeverdachte [medeverdachte 1] ) en hebben haar - nadat zij naar buiten kon vluchten - weer terug proberen te trekken (verdachte). [naam 2] kon niet gaan en staan waar zij wilde.
Door zo te handelen hebben verdachten [naam 2] van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van
feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair (ten eerste) en feit 2.Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] dodelijk gestoken. Er zijn geen getuigen, ook de aanwezige getuige [slachtoffer 2] niet, die hebben gezien dat verdachte heeft gestoken met een mes. Daarnaast betwist verdachte dat hij tegen anderen - getuigen [getuige] , [getuige] en [getuige] , [getuige] en [getuige] - heeft gezegd dat hij heeft gestoken. Verdachte is geen pleger en ook geen medepleger van de tenlastegelegde feiten, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft namelijk geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het door medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde geweld en (het gevolg) de dood van [slachtoffer 1] . Het geweld heeft niet ten dienste gestaan van de diefstal. Daarnaast is er geen sprake geweest van voorbedachte raad op de dood van [slachtoffer 1] .
Ook dient vrijspraak te volgen omdat verdachte mogelijk in een dissociatie verkeerde. Uit de opgemaakte Pro Justitia-rapportage blijkt dat verdachte een dissociatieve identiteitsstoornis heeft ontwikkeld. Wanneer de dissociatieve identiteitsstoornis het overneemt, bestaat er geen vrije wilsbepaling en ontbreekt bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen. Daardoor kan er geen sprake zijn van opzet.
Ten aanzien van
feit 2, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld, dat vrijspraak dient te volgen, nu verdachte [slachtoffer 2] niet van haar vrijheid heeft beroofd. Hij is wel achter haar aangerend, maar zij kon gewoon doorrennen. Uit de beschikbare camerabeelden blijkt volgens de raadsvrouw in het geheel niet dat ze wordt meegesleurd of vastgehouden.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op grond van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van het volgende.
Op 14 januari 2023 kwam er bij de politie een 112-melding binnen. Meldster was [slachtoffer 2] , een destijds 15-jarige bewoonster van de woonvoorziening [naam 1] Yorneo aan de [adres] te [plaats] . Zij meldde in grote paniek dat zij zojuist getuige was geweest van het doodsteken van haar begeleidster [slachtoffer 1] . Na het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in het pand van [naam 1] is een groot opsporingsonderzoek opgestart onder de naam [onderzoeksnaam] . Medeverdachte [medeverdachte 1] is na een korte zoektocht in het centrum van [plaats] aangehouden en later op de avond is verdachte aangehouden in De Wijk.
Blijkens het sectierapport is [slachtoffer 1] overleden als gevolg van verbloeding en bloedinademing door het steekletsel ter hoogte van haar nek. Daarnaast zijn nog vier andere steekletsels aan haar wang, nek en schouder vastgesteld. Ook werden meerdere andere letsels aan haar hoofd aangetroffen, die het gevolg zijn geweest van stomp botsende krachtsinwerking, zoals slagen, vallen of stoten.
Verdachte heeft bekend dat hij en medeverdachte [medeverdachte 1] het plan hadden opgevat om een overval op [naam 1] te plegen, nadat een eerder plan om een nabijgelegen tankstation te overvallen was mislukt. Vast staat ook dat [slachtoffer 1] bij deze overval om het leven is gebracht. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wie van beide verdachten degene is geweest die de dodelijke steek aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht.
Wie is verantwoordelijk voor de dodelijke steek?
[slachtoffer 2] heeft al bij het eerste contact met de politie verklaard dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft neergestoken. Daar is zij stellig bij gebleven, ook in het laatste verhoor onder leiding van de rechter-commissaris. Zij heeft weliswaar aangegeven dat zij de dodelijke steek zelf niet heeft gezien, maar wel het directe vervolg, en dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken. Verschillende andere getuigen in het bijzonder de in de bewijsmiddelen aangehaalde getuigen [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] hebben ondubbelzinnig verklaard dat verdachte hun direct na het incident verteld heeft dat hij zijn begeleidster had doodgestoken. Deze lezing past bij wat medeverdachte [medeverdachte 1] hierover heeft verklaard tegenover de politie, bij de bevindingen van de politie dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding bloed op zijn kleren had en ook bij de bevinding dat er DNA matchend met dat van verdachte is aangetroffen op het heft van het mes dat op zijn aanwijzingen door de politie is aangetroffen en dat gelet op het DNA van het slachtoffer dat daar ook op is aangetroffen kan worden aangemerkt als het moordwapen. Tegenover al deze feiten en omstandigheden staat slechts de verklaring van verdachte dat niet hij, maar medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken. Deze verklaring zal de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde
leggen. Bij de verdere beoordeling van deze zaak zal de rechtbank ervan uitgaan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] in haar nek gestoken heeft, en niet medeverdachte [medeverdachte 1] .
Bewezenverklaring gekwalificeerde doodslag
De rechtbank acht op basis van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 14 januari 2023 naar [naam 1] zijn gegaan met een vooraf besproken plan om daar (geld)kistjes weg te nemen. Verdachte, die ten tijde van de overval bij [naam 1] woonde, wist dat die geldkistjes afgesloten lagen in een eveneens afgesloten kantoorruimte, waarvan de sleutels normaal gesproken door de begeleidster bij zich werden gedragen. Hij wist ook dat de latere slachtoffers, begeleidster [slachtoffer 1] en bewoonster [slachtoffer 2] , op het moment van de overval in het pand van [naam 1] aanwezig zouden zijn. Inherent aan het plan was derhalve dat er een confrontatie zou zijn met de aanwezigen in het pand, in ieder geval met de begeleidster die immers gedwongen zou moeten worden om de sleutel af te staan aan één van de beide verdachten. Deze confrontatie heeft zich vervolgens ook voorgedaan. Zoals gezegd acht de rechtbank bewezen dat verdachte tijdens die confrontatie [slachtoffer 1] meerdere keren in de nek heeft gestoken en zo dodelijk heeft verwond. Deze doodslag is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar gepleegd met het oogmerk om tot een succesvolle diefstal van het geld in de geldkistjes te kunnen komen. Dit blijkt alleen al uit de feitelijke gang van zaken: verdachte heeft immers meteen na het steken, toen [slachtoffer 1] dodelijk gewond op de grond lag, de benodigde sleutels van haar heeft afgepakt, evenals overigens haar telefoon. De rechtbank wijst er bovendien op dat verdachte, blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , voorafgaand aan de overval op [naam 1] meermalen uitlatingen heeft gedaan die erop neer komen dat hij sterk rekening hield met de mogelijkheid dat hij iemand zou moeten neersteken als er niet meegewerkt zou worden.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte opzet had op doodslag van [slachtoffer 1] , met het oogmerk om de uitvoering van de met geweld in vereniging gepleegde diefstal, voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Nu naar het oordeel van de rechtbank op grond van de verklaring van [naam 2] ook buiten redelijke twijfel vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich bij het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft aangesloten door haar, terwijl zij stervend op de grond lag, tegen het hoofd te trappen, zal de rechtbank bewezen verklaren dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dit feit in vereniging gepleegd hebben.
De rechtbank merkt ten slotte op dat zij de verdediging niet kan volgen in de stelling dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu door een dissociatie ten gevolge van een dissociatieve identiteitsstoornis, geen sprake zou zijn geweest van opzet bij verdachte. Los van de omstandigheid dat uit geen van de bewijsmiddelen voortvloeit dat verdachte zich ten tijde van het steken in een dissociatieve toestand bevond, kan uit de inhoud van de door de raadsvrouw aangehaalde (en later nader te bespreken) Pro Justitia rapportage niet worden afgeleid dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ontbreekt.
Uit de hieronder nader te noemen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank verder buiten redelijke twijfel dat medeverdachte [medeverdachte 1] ten tijde of net na het steekincident heeft vastgegrepen en vastgehouden en dat, toen zij op enig moment wist weg te vluchten, verdachte achter haar aan is gerend en geprobeerd heeft haar aan haar haren terug te trekken naar [naam 1] . In samenhang genomen acht de rechtbank derhalve bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zich in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam 2] .
Conclusie
De rechtbank acht
feit 1 primair,het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1]
en feit 2, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Camerabeelden
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2023, opgenomen op pagina 190 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023004 ( onderzoek [onderzoeksnaam] ) van 22 mei 2023 voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 januari 2023 heeft er zich in [naam 1] , [adres] in [plaats] , een incident voor gedaan waarbij een persoon om het leven is gekomen. Er werden camerabeelden gevorderd.
Camerabeelden [adres]:
Op deze beelden, gemaakt door een ring video deurbel, is op 14 januari 2023 vanaf 20.19.11 uur te zien dat een vrouwspersoon al rennend over de [adres] richting de voordeur van perceel [adres] rent. De vrouw roept of schreeuwt onverstaanbare woorden. Vervolgens is te zien dat de vrouw een trap oploopt, naar de voordeur van dit perceel rent, de trap afgaat en rechtsaf gaat. Dit is de richting waar de vrouw vandaan kwam. De vrouw op de camerabeelden betreft getuige [slachtoffer 2] . Vanaf 20.19.20 uur is te zien dat de vrouw een andere persoon tegenkomt en stil staat. De vrouw strekt haar armen uit richting de andere persoon. De vrouw duwt richting de persoon en loopt twee à drie passen naar voren. Tijdens het lopen beweegt ze met haar armen wild naar de andere persoon. De andere persoon loopt naar achteren. Tijdens het lopen schreeuwt de vrouw een aantal keer help, help.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2023, opgenomen op pagina 235v e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb gekeken naar camerabeelden van het Terras [bedrijf] , tijdsweergave 2023-01-14. Geluidsopname: Er is gegil op de achtergrond te horen en er wordt gegild en een vrouwenstem gilt help, help, help me help me.. Vrouwenstem zegt:
  • Help Bij [naam 1] er is een moord gepleegd bij [naam 1] help mij help mij er is een moord gepleegd, help mij alsjeblieft... ik ben zo bang, ik ben ook bijna vermoord
  • Ze hebben iemand doodgestoken daarbinnen alsjeblieft bel de politie. Bel om help.
  • Help mij alsjeblieft er is een moord gepleegd bij de [naam 1] help mij ik ben zo bang dat hij mij ook vermoord.
  • Bij het [naam 1] bij [naam 1] [adres] . Help me alsjeblieft
  • Ja hallo [slachtoffer 1] en [verdachte] heeft haar vermoord en nog iemand die ik niet ken.
aanhouding verdachte [verdachte]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisanten: Op 14 januari 2023 zagen wij een manspersoon lopen, die werd herkend als de verdachte van het incident in [plaats] . Het betrof [verdachte] . Er zaten bloedvlekken op zijn kleding.
Aangiftes/verklaringen slachtoffers
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Er waren twee verdachten, [verdachte] en een jongen die ik niet ken. Ik zat met [slachtoffer 1] beneden in de woonkamer. [verdachte] zei dat er lekkage was. [slachtoffer 1] is meegelopen. Ik vermoed dat zij niet in de kamer is geweest want ze riep meteen nee [naam 1] stop. Ik liep er naartoe. Er kwam een jongen en hij pakte mij in mijn gezicht met zijn hand. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] bloed spuwde. Ik moest tegenover [slachtoffer 1] gaan zitten van die onbekende. Ik zag veel bloed en een groot mes met een bochtje/krul. De telefoon van [slachtoffer 1] , met een paarse achterkant, hebben ze meegenomen. De jongen bleef naast [slachtoffer 1] staan. [verdachte] vroeg is ze dood?. Toen zei de jongen nee. [verdachte] zei schop haar maar tegen haar hoofd. Na deze schop was ze binnen 10 seconden dood.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2023, opgenomen op pagina 464 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Betreft: studioverhoor [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] lag in een hele plas bloed. En toen werd ik vastgepakt door een jongen, voor mijn mond en voor mijn ogen. Hij bedekte mijn gezicht en mond. Dat duurde ongeveer 15 tot 20 seconden, schat ik. Hij zei: ik moest mijn bek houden, ik moest mijn kankerbek houden. Op een gegeven moment zei hij dat ik voor [slachtoffer 1] moest gaan zitten. En toen heeft [verdachte] de telefoon gepakt van [slachtoffer 1] en de sleutel. Dus [verdachte] die heeft haar gestoken. Dat kan niet anders, als de één mij vast heeft, ze zijn met zn tweeën, heeft [verdachte] gestoken. Toen [verdachte] het mes in de hand had, zat er bloed op het mes; gewoon waar het mes erin gaat. En toen was hij klaar, toen moest ik daarvoor gaan zitten. [verdachte] zei daarna dat ik op moest staan. Wij zijn naar de voordeur gelopen want ze gingen, naar mijn idee, de groepskas pakken. [verdachte] deed dat hok open. Toen ging die onbekende jongen naar binnen. Ik hoorde die kast open gaan, daar staat de groepskas in. Ik stond bij de voordeur en ben eruit gerend. [verdachte] kwam achter mij aan. Ik heb bij de villa op de ringdeurbel gedrukt. Toen trok [verdachte] mij terug aan mijn haar. Hij wou mij mee trekken, maar ik ontsnapte. Ik ben naar [bedrijf] gerend.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van13 februari 2023, opgenomen op pagina 507 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik doe aangifte van diefstal op 14 januari 2023 op de [adres] te [plaats] . De
weggenomen goederen behoren [naam 1] in eigendom toe. Bij deze diefstal is collega [slachtoffer 1] om het leven gekomen. De geldkisten zijn weggenomen. In de zwarte geldkist zat 202,30. In de blauwe geldkist zat 222,-. De sleutelbos die in het secretariaat ligt is weggenomen. Aan deze sleutelbos zitten ongeveer tien sleutels. De dader heeft de deur van het secretariaat opengemaakt met de sleutel van [slachtoffer 1] . Deze sleutel zat nog in het slot van de deur. De kast in de gespreksruimte is opengebroken. Ook de groepstelefoon is weggenomen.
getuigenverklaringen
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 januari 2023, opgenomen op pagina 605 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 14 januari 2023 was ik het centrum. Toen kwamen [verdachte] en [medeverdachte 2] er aanrennen. [verdachte] was in paniek en die vertelde mij dat hij iets ergs had gedaan. Hij vertelde dat hij dacht dat hij [slachtoffer 1] had doodgestoken. [medeverdachte 2] werd naast mij opgepakt door de politie. [medeverdachte 2] zijn bijnaam is [naam 1] . We gingen naar de treinstation. In de trein zat [verdachte] . Ik vroeg wat er gebeurd is. Hij zei tegen mij dat hij in het [naam 1] was en dat hij een mes bij zich had.
Hij vertelde dat [slachtoffer 1] schreeuwde en aan hem zat te trekken. Hij zei ik stak door haar keel heen. Hij zei ik heb iets heel doms gedaan. Ik heb [slachtoffer 1] gestoken. Hij vertelde alleen dat hij met een mes haar doodgestoken had en dat mes had hij op het [naam 1] . [verdachte] had bloed op zijn handen, armen en broek.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 februari 2023, opgenomen op pagina 632 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Op 14 januari 2023 liep ik met anderen door de stad. [verdachte] kwam met die jongen naar ons toe rennen en toen zei hij Ik heb mijn begeleider doodgestoken. Ik zag dat [verdachte] in shock was en hij had bloed op zijn kleren.
9. Verhoor D. [getuige] als getuige bij de rechter-commissaris op 4 december 2023, inhoudende als verklaring van de getuige:
Op 14 januari 2023 verlieten [naam 1] en de licht getinte jongen zwart gekleed met zwarte maskers met een tas met een mes het huis van [naam 2] . Toen de jongens terugkwamen was het chaos. Alleen de licht getinte jongen is binnengekomen met een mes. Vol met bloed. Hij was aan het trillen. Toen zei hij: lk heb mijn begeleider vermoord. Hij zei iets over een kluis waar de jongens dus wonen. Hij haalde de handen uit zijn zakken en het mes. Er zat bloed over zijn hele pak heen. Ik dacht dat ik mijn telefoon zag. Ik draai die telefoon om en er zat allemaal bloed over die hele telefoon. Toen pakte [naam 2] die telefoon en heeft de telefoon boven het dak gegooid. Die telefoon is ook gevonden.
Verhoor [naam 2] als getuige bij de rechter-commissaris op 2 november 2023, inhoudende, inhoudende als verklaring van de getuige:
Ik was op 14 januari 2023 in de woning van [naam 2] , die [naam 2] wordt genoemd. Het gesprek kwam erop dat [verdachte] en [medeverdachte 2] geld wilden verdienen. Zij zouden naar het tankstation gaan, maar ze kwamen terug. [verdachte] zat onder het bloed en zei: ik heb haar doodgestoken. Hij zei dat meerdere keren. Toen kwam [medeverdachte 2] ook bij [naam 2] . Hij vertelde me later, dat er een meisje bij was geweest bij [naam 1] , en dat toen [verdachte] de vrouw aan het steken was, [medeverdachte 2] het meisje zag, en haar pakte bij haar mond. [medeverdachte 2] zei dat [verdachte] de vrouw heeft vermoord, en dat [medeverdachte 2] toen is weggerend. [naam 2] heeft de telefoon van de vrouw weggemaakt. Toen ze terugkwamen legde [verdachte] het mes en de telefoon op de tafel. [verdachte] zei dat het tankstation dicht was. Toen zei [verdachte] dat ze naar zijn groep waren gegaan. Hij wist dat daar geld lag en dat hij toen de begeleidster had gestoken. Toen kwam [medeverdachte 2] met die kluis bij [naam 2] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 maart 2023, opgenomen op pagina 676 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] : O: Wij hebben je gesproken over het steekincident bij [naam 1] in [plaats] .
A: [verdachte] belde woensdagavond en vroeg aan mij of ik dacht dat hij die vrouw had vermoord. Ik hoorde toen dat hij tegen mij zei dat het hem speet en dat hij het wel had gedaan, en dat het een grote fout van hem was.
Verklaringen (mede)verdachten
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2023, opgenomen op pagina 739 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Betreft verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 januari 2023:
Ik heb als bijnaam [naam 1] . Ze vroegen aan mij of ik een overval wou doen op een tankstation, alleen dat ding was dicht. [verdachte] kwam toen met het idee om naar het andere pand te gaan, naar zn groep. Ik heb tegen [verdachte] gezegd, als je naar die groep gaat, dat gaat sowieso fout. [verdachte] zei daarop, maakt niet uit. Het plan is misschien 2 minuten voor we naar binnen waren gemaakt. Ik ben meegegaan. Hij zei dat daar misschien wel 600 euro kon liggen. Ik ben naar binnen gegaan. [verdachte] zei van: Ik haal die vrouw, we moeten die sleutels gewoon hebben. [verdachte] staat achter de vrouw.
Toen stak hij haar, ter hoogte van de hals. Gewoon een paar keer. Toen keek ik weer en lag die vrouw al op de grond. Ik wist ik al dat het foute boel was, dat geborrel dat je mond vol met bloed zat en het geluid van het steken. Toen had hij de sleutels gepakt en had die eerst de deur open gemaakt van het kantoor. Het meisje was er toen al. Ik deed mn handen voor haar ogen. In het begin had ik mijn hand wat verder en toen zei ze dat ze niet veel adem had. Ik heb een beetje boos tegen het meisje gesproken. Het meisje ging zitten. En toen kwam [verdachte] terug en zei hij van probeer jij het eens met die kast. 1 sleutel zat al in de kast. Er lagen ook sleutels ergens op bureau. De kistjes lagen op de plank. Ik doe die kast open en
pakte het kistje. Ik heb het geldkistje meegenomen. Toen hoorde ik het meisje gillen. Volgens mij was die naar buiten gegaan. Buiten kwam ik [verdachte] tegen. Wij zijn samen verdergegaan en het geld is verdeeld.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2023, opgenomen op pagina 784 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Betreft verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] op 17 januari 2023.
Ik ging via de achteruitgang eruit met twee kistjes en één sleutel. Ik heb één kistje opengemaakt en de andere lag onder de auto. Daar zat het geld in. Hij en ik graaiden gewoon wat eruit. In het pand van [naam 1] bewoog ik een beetje met mijn voet, om te kijken of [slachtoffer 1] nog reageerde daarop.
V: [naam 2] zegt dat ze gehoord heeft: Nee, [verdachte] , stop.
A. Ja, dat klopt. Voordat wij in het huis kwamen, zei [verdachte] bij het tankstation: Als iemand niet mee wil werken, dan steek ik hem waarschijnlijk. Dat heeft-ie gezegd. En bij het huis heeft-ie gezegd: Waarschijnlijk ga ik haar steken. Als ze niet meewerkt, dan ga ik haar waarschijnlijk steken. En toen bij het huis zei die: Ik ga haar waarschijnlijk steken. Hij zei dat vlakbij het huis.
14. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2023:
Ik was op 14 januari 2023 bij [naam 1] ( [naam 2] ) in de woning in [plaats] . [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] was daar ook. We hebben gesproken over een overval op het [bedrijf] , dat was dicht. Ik wist dat er een geldkistje was bij [naam 1] . Ik woonde daar. [medeverdachte 2] en ik zijn toen daar naar toegegaan. [slachtoffer 1] , mijn begeleidster liet mij binnen. [medeverdachte 2] vroeg hoe komen we bij het geldkistje. Ik zei zij heeft een loper. Ik heb [slachtoffer 1] opgehaald. [slachtoffer 1] is in haar nek gestoken. Ik zag dat [medeverdachte 2] [naam 2] vasthield. Ik heb de sleutel van de grond gepakt. Ik weet dat ik sleutels heb gepakt. Ik weet niet of ik de telefoon van [slachtoffer 1] bewust heb afgepakt. Ik liep naar het kantoor. De deur is geopend. De geldkistjes zijn gepakt. Daar is nog een sleutel gepakt voor die kistjes. [medeverdachte 2] kwam er ook bij. Die heeft het kastje geopend. Ik had eerste deur opengedaan en toen zijn we naar de kast gegaan. Ik ben buiten achter [naam 2] aangerend. Ik heb haar vastgepakt. Ik ben naar de woning van [naam 1] gelopen. Ik had bloed aan mijn knieën en handen. Ik kwam binnen en vertelde wat er in die woning was gebeurd. Ik zei dat het fout was gegaan. De in de woning van [naam 1] aangetroffen paarse Apple-telefoon zal wel door mij daar zijn gekomen. Ik had ook het mes bij mij in de woning. In het centrum zagen we die bekenden zitten. [getuige] zei dat ik weg moest gaan. [medeverdachte 2] stond erbij. Ik zei dat [slachtoffer 1] was doodgestoken.
Forensische onderzoeken
15. Een deskundigenrapport (Forensisch pathologisch onderzoek) naar aanleiding van een mogelijk niet- natuurlijke aard van overlijden afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.01.13.089, van 21 januari 2023 opgemaakt door drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, op de door hem afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
overledene: [slachtoffer 1] . Bovengenoemde persoon is levenloos aangetroffen te [adres] in [plaats] op 14 januari 2023.
Interpretatie van resultaten
Aan het lichaam waren vijf steekletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij één steekletsel aan de nek was er een betekenisvolle beschadiging van de bloedvaten alsook doorklieving van het strottenhoofd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en uitgebreide bloedinademing; op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard. Aan het hoofd waren meerdere letsels door stomp botsende krachtinwerking (zoals slagen, vallen of stoten). Deze krachtinwerking heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden maar kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen.
Conclusie
[slachtoffer 1] is overleden door verbloeding en bloedinademing bij één steekletsel ter hoogte van de nek. De overige vier steekletsels kunnen door bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden. Er waren ook tekenen van uitgebreide stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2023, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 januari 2023 zag ik in een bosschage in een perkje aan het [adres] te [plaats] een zeer groot mes liggen wat voldeed aan de omschrijving van het moordwapen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, d.d. 17 januari 2023, inhoudende als verklaring verbalisant:
Het op 16 januari 2023 op het [adres] te [plaats] , aangetroffen mes is voor nader onderzoek veiliggesteld. Sporendrager SIN: AAQK4750NL.
18. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.01.13.089, van 17 mei 2023 opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk en ing. M.J. van der Scheer, op de door hen afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als hun verklaring:
Rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in [plaats] op 14 januari 2023.
Overzicht te onderzoeken materiaalSIN Omschrijving
AAOK4750NL Mes
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Mes AAOK4750NL
AAOK4750NL#02 (bloedspoor in gleufje op de rechterzijde van het heft) AAOK4750NL#04 (haakvormige insnede in het lemmet), AAQK4750NL#06 (gekartelde deel van de snijrand van het lemmet)
AAOK4750NL#09 (bloedspoor onderzijde van het knopje op de linkerzijde van het lemmet) Voor de berekeningen van AAOK47S0NL#02, #04, #06 en #09 is aangenomen dat de bemonsteringen DNA bevatten van één persoon.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
DNA-profiel AAOK4750NL#02 is ongeveer 48 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
DNA-profielen AAOK4750NL#04, #06 en #09 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 1] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 3 ( onderzoek [onderzoeksnaam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
3 primairtenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is geweest van strafbare pogingen tot overvallen op het [bedrijf] aan de Wolfsbergenweg te [plaats] in de periode van 8 tot 12 januari 2023. Er kan namelijk niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is geweest van een begin van uitvoering tot het plegen van die overvallen.
De officier van justitie acht het
3 subsidiairtenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen kunnen worden bewezen. Er was een plan, er zijn middelen te weten kleding, maskers dan wel gezichtsbedekking en een mes verzameld en verdachten zijn ook daadwerkelijk meermalen naar het tankstation gegaan om een overval te plegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de
onder 3 primairtenlastegelegde pogingen tot overvallen op het [bedrijf] moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw verzoekt vrijspraak van de
sub 3 subsidiairtenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor zover het betreft de pleegdatum 8 januari 2023.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht, evenals als de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder
3 primairtenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat er op 8 januari 2023 bij het betrokken [bedrijf] is gebeurd en wie daarbij betrokken zijn geweest. Daarnaast heeft de aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachte daar ter plaatse zowel op 10 als op 14 januari 2023, niet geleid tot een begin van uitvoering van een overval op het tankstation en kan daarom niet worden gesproken van strafbare pogingen.
Veroordeling
De rechtbank acht het
3 subsidiairtenlastegelegde feit voor zover het betreft het medeplegen van voorbereidingshandelingen op 10 januari 2023 en 14 januari 2023 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 maart 2023, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023009510 (onderzoek NN3R023026 / [onderzoeksnaam] ) van 24 mei 2023, inhoudend de verklaring van [naam 1] .
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 4 ( [onderzoeksnaam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, mede op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, veroordeling voor het
onder 4ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot een bewezenverklaring van
feit 4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het
onder 4tenlastegelegde feit het medeplegen van een gewapende overval op de [bedrijf] te [plaats] op 9 januari 2023 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2023, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R023003
( [onderzoeksnaam] ) d.d. 25 mei 2023, inhoudend de verklaring van [naam 1] .
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 5 ( [onderzoeksnaam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het
onder 5ten laste gelegde gevorderd. Zij acht de in vereniging gepleegde diefstal en de in vereniging gepleegde afpersing bewezen, nu er zowel goederen met geweld zijn weggenomen, als goederen zijn afgeperst.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot een bewezenverklaring van fe
it 5,
behoudens de geweldscomponent slaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het
onder 5tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 1 december 2022, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R023009 ( [onderzoeksnaam] ) d.d. 21 maart 2023, inhoudend de verklaring van [naam 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 februari 2023, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Ten aanzien van parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2 (bedreiging en mishandeling [slachtoffer 4] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft
veroordelingvoor het
onder 1 en 2ten laste gelegde gevorderd. Zij acht de op grond van aangifte, de verklaringen van verdachte en getuigen en de in het dossier aanwezige (en omschreven) beelden zowel de tenlastegelegde bedreiging als mishandeling van [slachtoffer 4] bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van de bedreiging van [slachtoffer 4] dient te worden vrijgesproken (
feit 1). Zij heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een strafrechtelijke bedreiging, nu enkel het wapen is getoond aan aangever. Er was geen opzet op bedreiging en daarnaast kon er nooit vrees ontstaan dat aangever het leven zou verliezen. Ten aanzien van een bewezen verklaring van de mishandeling van [slachtoffer 4] (
feit 2) is geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de
feiten 1 en 2respectievelijk de bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 november 2022, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Oost-Nederland met nummer PL0600- 2022576674 van 5 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 11 november 2022 was ik samen met zus [naam 2] en haar vriendin [naam 2] in [plaats] . Ik hoorde dat er 2 personen achter mij liepen. Ik kreeg van een persoon een voor 100% gelijkend vuurwapen tegen mijn hoofd aangedrukt. Ik zag dat de voor mij onbekende persoon de trekker van het vuurwapen overhaalde. Hij bewoog zijn vinger en ik hoorde een klik van de trekker afkomen. Hierop volgend sloeg de persoon mij tegen/op mijn hoofd met het vuurwapen. Hierdoor voelde ik een pijnscheut door mijn hoofd heen gaan. Op het moment dat dit gebeurde was ik bang. Er schoot een gedachte door mijn hoofd dat ik dood zou kunnen gaan. Nadat ik geslagen was werd ik onderuit geschopt. Ik viel op de grond. Vervolgens voelde ik dat ik een schop tegen mijn arm aan kreeg. Het deed zeer. Ik kan hem als volgt omschrijven: jongen, ongeveer 16 jaar, licht getint, grijze Nike Tech trainingspak, zwarte Louis Vutton tas.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 november 2022, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 11 november 2022 was ik samen met mijn broer [naam 1] en vriendin [naam 2] . Ik hoorde dat jongens achter ons aan liepen. Ik hoorde een klik en keek achterom. Ik zag dat een jongen, met een grijs Nike tech pak en een zwarte Louis Vuitton tas, mijn broer met een pistool op het hoofd sloeg. Ik zag dat mijn broertje op de grond werd geschopt.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2022, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 11 november 2022 kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres] te [plaats] . Aldaar zou een iemand zijn mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. Hierop zijn jongens staande gehouden. Bij [verdachte] troffen we een Louis Vuitton nektasje aan. Tevens zagen wij op de grond een grijs Nike trainingspak liggen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2022, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 december 2022 heb ik onderzoek uitgevoerd aan een telefoon met als Apple ID
[emailadres]. Filmpje
1. Datum: 11-11-2022 20:47:11(UTC+1). Omschrijving: Filmpje van een persoon met een grijs joggingpak en een grijs/zwarte schoudertas die na een paar seconden een vuurwapen uit deze tas haalt, deze richt op een persoon met een geel/witte trui met capuchon, vervolgens met de onderkant van dit vuurwapen slaat in de richting van het hoofd van de persoon met geel/witte trui met capuchon. De persoon met grijs joggingspak trapt hierna met zijn rechtervoet op de rug van de persoon met het geel/witte trui met capuchon.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2022, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van een bedreiging aan de [adres] te [plaats] op 11 november 2022, zijn beelden uitgekeken: Ik zie een persoon met grijze kleding aan een schoudertas dragen met de initialen LV. Ik zie dat deze persoon een wapen dat gelijkend is op een vuurwapen uit de tas haalt. Ik zie dat deze verdachte het wapen richt, ter hoogte van de nek van de persoon die voor hem loopt. Vervolgens zie ik dat de verdachte met zijn wapen de persoon een klap geeft Die persoon wordt geraakt aan de rechterzijde van zijn hoofd. Ik zie dat de verdachte met zijn rechter been zijwaartse trap maakt in de richting van bovengenoemde persoon. Ik zie dat dat de bovengenoemde persoon hierdoor aan de linkerzijde wordt geraakt.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 december 2022, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [verdachte] :
Op 11 november 2022 was ik in het centrum van [plaats] . Toen waren er die twee meisjes en jongen waar het incident mee was gebeurd. Ik heb die jongen een trap gegeven en toen had ik dat kermispistooltje in de hand. De politie kwam toen. Ik heb het wapen uit het tasje gepakt. Ik heb hem toen getrapt. 1 keer op
de achterkant van zijn bovenbeen. Hij viel op de grond volgens mij. Het is gefilmd.
O: De politie heeft de telefoon van [naam 2] is in beslag genomen en daarin onderzoek gedaan. Op de telefoon zijn filmpjes aangetroffen van die avond 11 november 2022. Ik laat je nu een filmpje van het incident zien om 20:47 uur.
A: Het is wel heftig. Ik ben er van geschrokken. Ik herken mezelf wel met dat tasje zo.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat er sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat tegen het hoofd van aangever is gezet en waarbij hoorbaar de trekker is overgehaald, is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij het slachtoffer in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat het opzet van de verdachte daar ook op was gericht.
Ten aanzien van parketnummer 08/284613-23 (mishandeling [slachtoffer 5] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot een bewezenverklaring van dit feit, behoudens de geweldscomponent schoppen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 november 2022, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Oost-Nederland met nummer PL0600- 2022535785 van 4 november 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 8 november 2022 ben ik naar de [bedrijf] te Zwolle gegaan. Ik zag daar [verdachte] . Ik voelde dat ik een klap op mijn kaak kreeg aan de linkerzijde van mijn gezicht. [verdachte] sloeg mij 1 keer met zijn rechtervuist met volle kracht tegen mijn kaak. Gelijk viel ik op de grond. Ik kreeg heel veel hoofpijn en van twee kiezen zijn stukjes afgebroken. Ook mijn kaak ging steeds meer zeer doen en is nu nog blauw. Toen ik thuis kwam kreeg ik een bloedneus. Ik hoorde dat het [verdachte] betreft. Hij zou uit [plaats] komen.
2. Een schriftelijk bescheid, behorend bij voormelde aangifte, inhoudende:
Patient: [slachtoffer 5] (geb. [geboortedatum] -2006). Datum: [geboortedatum] -2022. Info: geslagen in gezicht, pijn kaak, bloedneus gehad. Nu mn hoofdpijn. Milde zwelling wang.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 februari 2023, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Op 8 november was ik buiten op het schoolplein. Ik zag dat [verdachte] vastpakte en op de grond gooide. [verdachte] heeft met zijn voet op het hoofd van [verdachte] gestampt.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 december 2022, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Op 8 november 2022 bij Talentstad heb ik gezien dat [verdachte] [slachtoffer 5] een flinke vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/015688-23 feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5, onder parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 08/284613-23
ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van
parketnummer 18/015688-23:

1.primair

hij op 14 januari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, met kracht met een mes in de nek/hals gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van het strafbare feit omschreven in artikel 312 in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (zijnde gekwaliceerde diefstal met geweld),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor gemakkelijk te maken.
2
hij op 14 januari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
  • die [slachtoffer 2] vast te pakken en mee te nemen, en
  • de mond van die [slachtoffer 2] te bedekken en het zicht van die [slachtoffer 2] te ontnemen, en
  • die [slachtoffer 2] vast te houden en in de nabijheid van [slachtoffer 1] , die kort daarvoor door verdachte was gestoken, op de grond te zetten en op de grond te laten zitten en
  • die [slachtoffer 2] aan de haren te trekken en mee te sleuren;

3.subsidiair

hij op tijdstippen in de periode van 10 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van diefstal met geweld en/of afpersing, opzettelijk voorwerpen bestemd tot het in vereniging begaan van genoemde misdrijven, te weten
  • ( bedekkende) kleding en/of maskers, en/of
  • een mes,
heeft voorhanden gehad;
4
hij op 9 januari 2023 te [plaats] aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, geld, dat aan
[bedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 1] en onbekend gebleven personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, immers heeft verdachte en zijn mededader dreigend met een vuurwapen geschoten en vervolgens dat vuurwapen getoond aan en gericht op die [naam 1] en daarbij dreigend de woorden gesproken/ gezegd volgens mij weten we allebei wie hier iets in handen heeft dus laag blijven;
5
hij op 20 november 2022 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een E- step, die aan [naam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
immers heeft verdachte en zijn mededader
  • pepperspray in de ogen van die [naam 2] gespoten, en
  • die [naam 2] de opdracht gegeven al zijn spullen te geven en zijn zakken leeg te maken, en
  • tegen die [naam 2] geschreeuwd dat hij niks mocht vertellen aan iemand, want anders zou hij een kogel krijgen;
en
hij op 20 november 2022 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld, [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en Vapes en een identiteitskaart en een bankpas, die aan die [naam 2] toebehoorden,
immers heeft verdachte en zijn mededader
  • pepperspray in de ogen van die [naam 2] gespoten, en
  • die [naam 2] de opdracht gegeven al zijn spullen te geven en zijn zakken leeg te maken, en
  • tegen die [naam 2] geschreeuwd dat hij niks mocht vertellen aan iemand, want anders zou hij een kogel krijgen.
Ten aanzien van
parketnummer 08/338491-22:
1
hij op 11 november 2022 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd/nek, te zetten en daarbij de trekker over te halen;
hij op 11 november 2022 in de gemeente [plaats] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4]
  • met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en
  • vervolgens die [slachtoffer 4] op/tegen het lichaam te schoppen.
Ten aanzien van
parketnummer 08/284613-23:
hij op 8 november 2022 te Zwolle [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] tegen zijn gezicht te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van
parketnummer 18/015688-23:
1. primair: medeplegen van doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
3. subsidiair: medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging in vereniging gepleegd of afpersing in vereniging gepleegd, meermalen gepleegd;
4. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen
5. de eendaadse samenloop van: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van
parketnummer 08/338491-22:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. mishandeling.
Ten aanzien van
parketnummer 08/284613-23:
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Beroep op psychische overmacht en ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging als het gaat om de feiten uit de onderzoeken [onderzoeksnaam] , [onderzoeksnaam] en [onderzoeksnaam] . Zij heeft daartoe, op nader in haar pleitnota uitgewerkte gronden, kort zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte moest van medeverdachte [naam 1] een overval plegen. Verdachte en zijn familie werden bedreigd door medeverdachte [naam 1] . Mede vanwege het criminele verleden van medeverdachte [naam 1] is verdachte zeer bang geworden. Er was derhalve sprake van psychische overmacht.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte, gelet op de bij hem in de onderliggende rapportages vastgestelde psychopathologie, volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien het beroep op psychische overmacht op het standpunt gesteld dat verdachte wisselend heeft verklaard over de bedreigingen. Van deze dreigementen is verder niet gebleken. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid heeft de officier van justitie aangevoerd de deskundigen tot een andere conclusie komen dan de verdediging stelt.
Oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon noch behoefde te bieden. Uit de verklaringen in het procesdossier blijkt echter niet van bedreigingen - drang - van de kant van medeverdachte [naam 1] , laat staan van een zodanige drang dat verdachte daar redelijkerwijs geen weerstand aan kon of hoefde te bieden. Daarmee ontbeert het verweer feitelijke grondslag. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Uit de beschikbare rapportages volgt voorts niet dat bij verdachte sprake is van een zodanige stoornis dat zijn strafbare handelen hem in zijn geheel niet zou kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet geen
gronden om tot een andere conclusie te komen. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Motivering straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder:
  • parketnummer 18/015688-23 feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5;
  • parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2;
- parketnummer 08/284613-23,
met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht, wordt veroordeeld tot :
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast is gevorderd oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht verdachte volgens het volwassenenstrafrecht dient te worden berecht. Op deze wijze kan de noodzakelijk geachte maatregel van TBS met bevel tot verpleging worden opgelegd. Bij een PIJ-maatregel is onzeker of die steeds kan worden verlengd indien zou blijken dat verdachte onbehandelbaar is, mede omdat bij deze maatregel ook als toetsingscriterium geldt dat deze in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte moet zijn. Dat betekent dat de kans bestaat dat verdachte onbehandeld terug kan keren in de maatschappij, hetgeen zich niet verdraagt met de geconstateerde ernstige problematiek bij verdachte en het daaruit voortvloeiende gevaar op nieuwe geweldsdelicten.
Bij de gevorderde duur van de gevangenisstraf is aansluiting gezocht bij de maximale jeugddetentie die bij minderjarige verdachten kan worden opgelegd. De officier van justitie heeft hierbij gemotiveerd dat de toepassing van 77b Sr enkel is ingegeven door de mogelijkheid om de TBS-maatregel kunnen vorderen, terwijl anders dan dat op verdachte het jeugdsanctierecht had dienen te worden toegepast.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging zoals bepleit, gepleit voor oplegging van een jeugddetentie met een duur gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan volgens haar een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel worden opgelegd. De toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is naar de mening van de raadsvrouw niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages. Dit betreft het rapport (met addenda) van het Forensisch centrum Teylingereind
( [naam 1] ), d.d. 7 juli 2023, opgemaakt door A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog en drs. D.C.W.H. Naus, psychiater, en het rapport van de neuroloog en de klinisch neuropsycholoog van 24 april 2024, aangevuld op 11 december 2023 na kennisneming van de uitslag van het EEG.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het vierde perspectiefplan, het advies van Raad voor de Kinderbescherming van 15 januari 2024 (hierna: de Raad), het rapport de Jeugdbescherming Noord (hier: de Jeugdreclassering), d.d. 11 januari 2024 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 14 januari 2023 [slachtoffer 1] met meerdere messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 1] was de begeleidster van verdachte in het gezinshuis waar hij bijna drie maanden woonde. Verdachte is die dag samen met medeverdachte [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op pad gegaan om [bedrijf] te overvallen. Toen dit tankstation dicht bleek te zijn, heeft hij bedacht om geld te stelen bij zijn gezinshuis. Hij wist dat op dat moment [slachtoffer 1] en bewoonster [slachtoffer 2] in het gezinshuis aanwezig waren.
Dat [slachtoffer 1] tijdens haar werk, door een jongen die ze begeleidde, op gruwelijke wijze om het leven is gebracht en dat [naam 2] , toen 15 jaar, dit in haar eigen woonomgeving heeft moeten meemaken, terwijl ze vreesde voor haar eigen leven, maakt de feiten die de rechtbank bewezen acht -gekwalificeerde doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging- tot de zwaarste in hun vorm.
Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] , zoals door de moeder en broer van [slachtoffer 1] duidelijk is verwoord in hun slachtofferverklaringen. Uit de ter zitting beluisterde geluidsopname van [naam 2] blijkt wel dat wat zij heeft moeten meemaken zeer traumatiserend is geweest.
De gewelddadige dood van [slachtoffer 1] heeft echter niet alleen onuitwisbare sporen nagelaten in het leven van haar nabestaanden en in het leven van [slachtoffer 2] . Het is ook een schok geweest voor de directe collegas van [slachtoffer 1] , en heeft ook breder in het werkveld van de jeugdhulpverlening een grote impact gehad. Het gedrag van verdachten heeft daarnaast geleid tot maatschappelijke onrust en verontwaardiging en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Voor dit alles is verdachte verantwoordelijk en de rechtbank rekent hem dit uiterst zwaar aan.
Zoals overwogen waren verdachten eerst van plan om [bedrijf] te overvallen. Zij hebben niet alleen op 14 januari 2023 voorbereidingen getroffen om dit tankstation te beroven. Ook op 10 januari 2023 is verdachte met anderen op pad gegaan om dit tankstation te overvallen. Dat het bij voorbereidingshandelingen is gebleven, is te vooral te danken aan de oplettendheid van de eigenaar van het tankstation.
Op maandagavond 9 januari 2023 heeft verdachte met medeverdachte [getuige] een overval gepleegd op de [bedrijf] in [plaats] . Hij heeft daarbij geschoten en vervolgens het wapen gericht op de heer [naam 1] , die de kassa voor verdachten moest openmaken. Verdachte werkte bij de [bedrijf] en hij is degene geweest die met het idee kwam om daar een overval te plegen. Niet alleen nietsvermoedende bezoekers
van de [bedrijf] , maar ook nota bene zijn eigen collegas hebben een schokkende en uiterst beangstigende gebeurtenis moeten meemaken. Uit de namens de heer [naam 1] voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij nog dagelijks met de gevolgen van deze roofoverval moet leven.
Op 20 november 2022 heeft verdachte zich, ook toen met medeverdachte [getuige] , naar [plaats] begeven om een ruzie op te lossen met aangever [naam 2] van 15 jaar. Een ruzie waar verdachte niets mee te maken had. Verdachten zijn met gezichtsbedekking ter plaatse gegaan en hebben daar een gewelddadige beroving gepleegd. [naam 2] is onder meer met pepperspray in zijn ogen gespoten en bedreigd; wanneer hij zou praten, zou hij de kogel krijgen.
Op 11 november 2022 is verdachte met een groep in [plaats] . Weer komt het ogenschijnlijk volkomen uit het niets tot een agressieve uitbarsting. Deze keer heeft zijn agressie zich gericht op [naam 1] , een jongen van toen 14 jaar, voor wie verdachte een volkomen onbekende was. Deze jongen wordt voor het oog van zijn zus, door verdachte bedreigd met een nepvuurwapen en mishandeld. Deze gebeurtenis heeft op [naam 1] en zijn zus een grote impact gehad, en dit blijkt ook uit hetgeen namens hen door hun raadsman ter zitting is verwoord.
Op 8 november 2022 is het misgegaan in Zwolle. Aangever [slachtoffer 5] wordt gevraagd om naar een afgesproken plek te komen om zijn mes terug te krijgen. Ook nu lijkt verdachte uit het niets te komen tot fors geweld, met verschillende letsels tot gevolg.
In iets meer dan twee maanden tijd heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een groot aantal gewelddadige feiten. Deze feiten namen in ernst toe, uiteindelijk resulterend in de brute doodslag -om geld- van [slachtoffer 1] . Het zijn feiten waarvan de gevolgen zo groot zijn dat een strafrechtelijke reactie hier voor de nabestaanden en voor de andere slachtoffers moeilijk iets kan aan afdoen. Toch zal een strafrechtelijke reactie moeten volgen en de rechtbank zal daarin alle relevante aspecten moeten meewegen. De ernst van de feiten is hierbij zonder meer van groot belang. Relevant is ook het waarom.
Hoe kan een jongen van 16 jaar met een schoon strafblad in zon korte tijd komen tot deze vormen van geweld? Deze vraag kan alleen worden beantwoord door te kijken naar de persoon van verdachte.
De persoon van verdachteRapportage [naam 1] 7 juli 2023
Na klinisch onderzoek zijn de deskundigen van [naam 1] gekomen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een
dissociatieve identiteitsstoornis(DIS)
,in het verleden meervoudige persoonlijkheidsstoornis genoemd. Deze psychopathologie maakt dat verdachte instabiel functioneert, met wisselende stemmingen en gedrag, geheugenproblemen en soms verwardheid of complete wegrakingen in de vorm van dissociaties of herbelevingen. Zelfs de weinig antisociale persoonlijkheidsdelen zijn in feite een uiting van een zeer gestoorde binnenwereld en zelfs in deze ogenschijnlijk normale delen zijn de gewetensfuncties en empathische vermogens beperkt. Voor hemzelf en voor buitenstaanders is dan ook niet voorspelbaar hoe een bepaalde situatie zich gaat voltrekken. Zelfs in een voor buitenstaanders ogenschijnlijk gepland en instrumenteel handelen heeft hij feitelijk dan ook minimaal regie.
De deskundigen hebben sterke aanwijzingen dat bij verdachte daarnaast sprake is van een
posttraumatische stress stoornis (PTSS), maar kunnen deze diagnose niet met zekerheid stellen omdat verdachte de traumaklachten grotendeels heeft ontkend. Uit de ontwikkelingsvoorgeschiedenis van verdachte komt echter naar voren dat sinds jonge leeftijd sprake is geweest van pedagogische en affectieve instabiliteit door onveiligheid in de thuissituatie, verhuizingen van en naar Brazilië, verhuizingen binnen Nederland en gepest en buitengesloten worden op school. De onveiligheid in de thuissituatie bestond zeer vermoedelijk uit een onveilig pedagogisch klimaat met verwaarlozing, mishandelingen en
seksueel misbruik.
De deskundigen kunnen niet uitsluiten dat er sprake is geweest van meer of ernstiger traumatisering dan nu bekend is geworden. Het klinisch beeld is dat bij verdachte sprake is van forse traumagerelateerde symptomen.
DIS komt weinig voor, zeker in strafzaken. Vanwege deze bijzonderheid is naast het klinisch onderzoek tevens neurologisch en neuropsychologisch onderzoek (onder andere MRI en EEG) verricht om te bezien of een hersentumor dan wel epilepsie de oorzaak zou kunnen zijn voor het beeld dat bij verdachte wordt gezien. Uit deze onderzoeken zijn daarvoor geen aanwijzingen gekomen. De psychiater ziet verder weinig aanknopingspunten ten tijde van het klinisch onderzoek van een beginnend psychotisch proces (schizofrenie) als verklaring voor zijn gedrag.
Daarnaast hebben de deskundigen gelet op de bijzonderheid en de aard van de diagnose onderzocht of er sprake zou kunnen zijn van simulatie van deze stoornis. Zij komen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn om simulatie te vermoeden.
Naast de hiervoor gestelde diagnose is bij verdachte sprake van een
normoverschrijdende gedragsstoornis. De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte wordt ernstig bedreigd, waarbij met name antisociale en narcistische kenmerken op de voorgrond staan.
Doorwerking stoornis in feiten
De problematiek van verdachte wordt als zodanig ernstig beschouwd dat deze problematiek doorwerkt in zijn gehele denken en doen. Hoewel verdachte de indruk wekt controle te hebben, is duidelijk geworden dat hij juist weinig controle heeft over de wisselingen tussen de verschillende persoonlijkheidsdelen en lijkt het erop dat bij toenemende spanning of angst of bij triggers deze controle nog verder afneemt, waarbij het grotendeels onduidelijk is wat de triggers zijn, omdat verdachte daar onvoldoende duidelijkheid over kan of wil geven. Geadviseerd wordt om de feiten tenminste in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, waarbij een sterkere mate van vermindering niet kan worden onderbouwd of uitgesloten.
Recidiverisico
Ten aanzien van het risico op herhaling van (fors) gewelddadig gedrag stellen de deskundigen dat de zeer ernstige psychopathologie verdachte onvoorspelbaar maakt en dat daarvan een groot gevaar uitgaat. De bijkomende gewetensproblemen en het beperkt empathisch vermogen maken dat verdachte daarbij weinig remmingen heeft tot het plegen van delicten. Zelfs in de sterk gestructureerde setting van de justitiële jeugdinrichting en tijdens de huidige observatieperiode hebben zich geweldsincidenten voorgedaan.
Benadrukt wordt dat zolang de psychopathologie niet wordt behandeld er sprake zal blijven van een hoog risico op onvoorspelbaar gewelddadig gedrag.
De benodigde behandeling vergt zeer specifieke en specialistische kennis en vaardigheden en zal intensief en langdurig zijn en dient plaats te vinden binnen een instelling met een hoog beveiligingsniveau. De deskundigen hebben in hun rapportage geadviseerd om een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) op te leggen.
Na de behandeling zal opnieuw een persoonlijkheidsonderzoek moeten worden gedaan en een risico- inschatting moeten worden gemaakt. Dan zal ook duidelijker worden in hoeverre zijn geweten zich heeft ontwikkeld en hoe het is gesteld met zijn regulerende vaardigheden.
De deskundigen ter terechtzitting van 23 januari 2024
Uit de nadere toelichting van de deskundigen ter zitting leidt de rechtbank het volgende af.
Tot de diagnose DIS is gekomen vanwege de zich herhalende gaten in de herinnering en de fragmentatie van de identiteit. Daarbij is niet alleen gekeken naar de periode van de klinische observatie, maar ook naar het gedrag van verdachte daaraan voorafgaand. Vanuit de Forensische observatie- en begeleidingafdeling (FOBA) wordt gerapporteerd dat bij verdachte vooral sprake is van gedragsproblemen en dat geen kenmerken van DIS of PTSS worden gezien in de vier maanden voorafgaand aan de zitting. De deskundigen achten het gerapporteerde gedrag van verdachte op de FOBA echter passen bij een verharding binnen de persoonlijkheidsstructuur van verdachte, waarbij de antisociale en psychopathische persoonlijkheidsdelen meer op de voorgrond zijn. Zij hebben opgemerkt dat ook na de klinische opname in Teylingereind nog gedrag is gerapporteerd passend bij DIS en bij symptomen van PTSS. De deskundigen blijven daarom bij hun conclusie dat bij verdachte onder andere DIS kan worden vastgesteld.
De deskundigen zijn van oordeel dat ook wanneer de twee hiervoor genoemde kernmerken voor DIS buiten beschouwing zouden worden gelaten, er bij verdachte sprake is van zeer ernstige psychopathologie, waarvan een groot gevaar uitgaat voor onvoorspelbaar en gewelddadig gedrag. De deskundigen hebben aangegeven dat ook wanneer het beeld zich meer zou ontwikkelen richting psychopathie, de behandelprognose niet gunstig is.
Advies over toe te passen sanctierecht
In eerdergenoemde rapportage van juli 2023 hebben de deskundigen geadviseerd om niet af te wijken van het uitgangspunt en verdachte te berechten volgens het jeugdsanctierecht. De weging valt uit in die richting, gelet op de leeftijd van verdachte, het gegeven dat hij first offender is en de forse psychopathologie. Ze hebben geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Ter zitting hebben de deskundigen dit standpunt niet verlaten. Wel hebben de deskundigen gesteld dat in het licht van de nu gerapporteerde verharding een pedagogische groepsbenadering, van waaruit wordt gewerkt in een jeugdinrichting in het kader van een op te leggen PIJ, niet meer passend lijkt.
Verdachte zou nu meer gebaat zijn bij een individuele benadering, zoals kan worden geboden in een TBS- kliniek.
De Raad heeft zich ter terechtzitting in eerste instantie op het standpunt gesteld dat in het licht van het wegingskader ASR toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De Raad sluit zich bij gebrek aan deskundigheid op het terrein DIS aan bij hetgeen de deskundigen ter zitting nader hebben aangevuld. De Jeugdreclassering heeft zich onthouden van advies.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de over verdachte opgemaakte rapportages en de ter zitting gegeven toelichting komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte sprake is van een stoornis. Ook wanneer de diagnose DIS zou worden verlaten, blijft staan dat bij verdachte sprake is van zeer ernstige psychopathologie.
Voor de rechtbank is ook duidelijk dat deze stoornis zodanig heeft doorgewerkt in het gedrag van verdachte dat hij ten minste verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat hiervan ook sprake moet zijn geweest bij de feiten op de afzonderlijke dagvaardingen, die door de deskundigen niet in hun onderzoek meegenomen zijn. Over de problematiek van verdachte wordt immers gesteld dat deze zo allesomvattend is dat deze doorwerkt in zijn gehele denken en doen, terwijl de feiten op de afzonderlijke dagvaardingen dateren van november 2022, kort voor de onderzochte feiten.
De rechtbank stelt verder vast dat de ernst van de stoornis van verdachte maakt dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De onvoorspelbaarheid van zijn gedrag vormt daarbij een groot gevaar.
Voordat toegekomen kan worden aan de beantwoording van de vraag welke strafrechtelijke reactie in het licht van dit alles een passende kan zijn, moet een antwoord worden gevonden op de vraag volgens welk sanctierecht verdachte moet worden berecht.
Verdachte was 16 jaar ten tijde van het plegen van de feiten en daarmee is het uitgangspunt het jeugdsanctierecht. Daarvan kan worden afgeweken wanneer daartoe aanleiding wordt gevonden in de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan dan wel in de persoon van de verdachte.
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank tot het oordeel dat niet afgeweken dient te worden van het uitgangspunt dat verdachte, als minderjarige dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht. Hoewel de ernst van de feiten toepassing van het meerderjarigenstrafrecht zou kunnen rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om niet van voormeld uitgangspunt af te wijken. Doorslaggevend bij deze afweging is naast de leeftijd van verdachte en het feit dat hij first offender is, vooral de zeer ernstige psychopathologie die mede kan worden geduid vanuit een levensgeschiedenis waarin verdachte zeer beschadigd is geraakt en het gegeven dat deze psychopathologie maakt dat hij ten minste verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De wijze waarop aan de uiteindelijke behandeling invulling moet worden gegeven, acht de rechtbank bij dit oordeel van ondergeschikt belang. Hoewel de rechtbank begrijpt dat een TBS-behandeling wellicht wenselijk zou kunnen zijn, ziet de rechtbank dus ook hierin onvoldoende aanleiding om van het uitgangspunt jeugdstrafrecht af te wijken. Dat de termijn van 7 jaar mogelijk te kort is voor de noodzakelijk te achten behandeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet reeds nu de reden zijn om te kiezen het meerderjarigenstrafrecht om daarmee het opleggen van een TBS-maatregel mogelijk te maken. De rechtbank betrekt hierbij dat de wet voorziet in de mogelijkheid van omzetting van de PIJ-maatregel naar de TBS-maatregel.
Motivering straf
Alleen al ter vergelding van het onherstelbare leed van de nabestaanden van [slachtoffer 1] zou, als verdachte berecht was als meerderjarige, een zeer langdurige vrijheidsstraf passend en rechtvaardig zijn. De wetgever heeft voor minderjarigen echter een maximale vrijheidsstraf van twee jaren in de wet neergelegd. Achtergrond daarvan is dat voor minderjarigen, die nog niet zijn uitontwikkeld, perspectief op een toekomst moet blijven bestaan. De rechtbank realiseert zich terdege dat deze twee uitgangspunten vergelding tegenover een pedagogische benadering van een minderjarige in een zaak als deze gevoelsmatig sterk botsen. Nu de rechtbank ervoor heeft gekozen om in het geval van verdachte niet af te wijken van het beginsel dat een minderjarige wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht, zal de in de wet bepaalde maximale jeugddetentie van twee jaar aan verdachte worden opgelegd. Voor een lagere straf, zoals door de raadsvrouw bepleit, bestaat in het licht van de ernst van de feiten zeker geen ruimte.
Motivering maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten - behoudens de bewezenverklaarde mishandelingen - misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de bedreiging is genoemd in artikel 77s, eerste lid aanhef en onder a, Sr. De rechtbank is tot het
oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft terechtzitting van 23 januari 2024 aangegeven dat de navolgende voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen:
  • kleding van verdachte;
  • geld toebehorende aan [naam 1] .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat:
- het beslag op de kleding van verdachte dient te worden gehandhaafd tot onherroepelijk op de strafzaak
tegen verdachte en die tegen de medeverdachten is beslist, in verband met eventuele onderzoekswensen in hoger beroep;
- het geld terug dient te worden gegeven aan de rechthebbende [naam 1] .
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over de inbeslaggenomen niet teruggegeven voorwerpen.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel:
- dat de kleding aan verdachte aan verdachte dient te worden teruggegeven, nu het belang van
strafvordering zich daar niet (langer) tegen verzet en de wet niet de mogelijkheid kent om het beslag na de einduitspraak toch te laten voortduren;
- dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld aan de rechthebbende [naam 1] dient te worden
teruggegeven.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
onder parketnummer 18/015688-23:
1. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van 5.078,50 ter zake van materiële schade,
25.000,- ter vergoeding van immateriële schade en 20.000,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 7] , tot een bedrag van 17.500,-- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van 40.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
4. [ [naam 1] , tot een bedrag van 19,24 ter zake van materiële schade, 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade en 13.678,20 ter zake van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
onder parketnummer 08/338491-22:
5. [ [slachtoffer 4] , tot een bedrag van 0,84 ter zake van materiële schade en 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
5. [ [slachtoffer 4] , tot een bedrag van 5,81 ter zake van materiële schade en 1.750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van de vorderingen onder 1, 2, 3 en 4, is verzocht om het toe te wijzen bedrag hoofdelijk op te leggen.
Met betrekking tot de vorderingen onder parketnummer 18/015688-23
Inleiding
Ten aanzien van het onderzoek onder de naam [onderzoeksnaam] en [onderzoeksnaam] zijn 4 verdachten gedagvaard ter zake van één of meer strafbare feiten.
De rechtbank zal de vorderingen benadeelde partij (onder 1, 2, 3 en 4) in alle zaken waarin deze zijn ingediend op gelijke wijze beoordelen, zodat ten aanzien van de civiele vorderingen wordt gekomen tot dezelfde uitspraak in alle zaken waarin tot een bewezenverklaring wordt gekomen van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het navolgende standpunt gesteld.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]:
Toewijzing van de vordering ter zake van de materiële kosten en de affectieschade, nu deze voldoende aannemelijk is gemaakt en onderbouwd. Referte ter zake van de gevorderde schokschade, waarbij de vraag is opgeworpen of het geestelijk letsel wel is vastgesteld door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8]:
Toewijzing van de vordering ter zake van affectieschade, nu de benadeelde partij (broer van het slachtoffer) als naaste als bedoeld in de wet is aan te merken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]:
Toewijzing van de vordering ter zake schokschade, nu aan alle vereisten voor toewijzing is voldaan.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1]:
Toewijzing van de vordering ter zake van de materiële en immateriële kosten. De vordering is zonder meer toewijsbaar; het rechtstreekse verband is een gegeven en het gevorderde bedrag is alleszins redelijk.
De proceskosten moeten in beginsel worden begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief. Het Openbaar Ministerie ziet onvoldoende onderbouwing om van dit uitgangspunt af te wijken en acht een bedrag van 6.604,- toewijsbaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Nu de rechtbank de vorderingen in alle zaken waar deze op zien op gelijke wijze zal toetsen, waarbij de meest verstrekkende standpunten zullen worden betrokken, zal zij niet in elke zaak ook in het vonnis het standpunt van de verdediging opnemen. De rechtbank acht voldoende dat de standpunten blijken uit de pleitnotities en het proces-verbaal ter terechtzitting.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 5.078,50 uitvaartkosten en waterurn) en affectieschade (forfaitair bedrag 20.000,-) heeft geleden en dat verdachte op grond van artikel 6:108, tweede respectievelijk derde lid, BW voor deze schade aansprakelijk is. De vordering zal daarom betreffende dit deel van de gevorderde schade, in totaal 25.078,50, worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (schokschade), groot 25.000,-, van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt daarbij dat voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken dat het gestelde geestelijk letsel door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, is vastgesteld. De rechtbank beschikt derhalve over onvoldoende informatie om te kunnen oordelen dat er sprake is van geestelijk letsel. De onderhavige rapportage is namelijk opgemaakt door een (niet BIG-geregistreerde) [naam 1] , verbonden aan een praktijk voor EMDR en beeldende therapie. Niet gebleken is dat deze persoon bevoegd en bekwaam is om het gestelde geestelijk letsel vast te stellen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij nadere rapportage te laten uitbrengen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen
dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8]:
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, die is gebaseerd op affectieschade, niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt voorop dat invoelbaar is dat de broer van het slachtoffer, [slachtoffer 8] , een vordering tot vergoeding van affectieschade heeft ingediend. Hij en zijn raadsman hebben bij hun vordering en tijdens de zittingen naar voren gebracht dat hij met zijn zus (het overleden slachtoffer) een hechte band had.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is opgenomen in artikel 6:108, derde lid, BW. In het vierde lid van dit artikel wordt opgesomd welke naasten voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Broers en zussen vallen daar niet onder, behalve in uitzonderlijke gevallen opgenomen in de hardheidsclausule. De wetgever heeft als voorbeeld van dat laatste onder andere gewezen op broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Hetgeen naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen om aan te nemen dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]:
Door de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van schade tot een bedrag van 40,000,-. De rechtbank begrijpt dat dit bedrag is gebaseerd op schokschade en/of schade voorvloeiend uit onrechtmatige daad gebaseerd op de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] getuige is geweest van een zeer heftige gebeurtenis, waarbij zij, terwijl zij nota bene in haar eigen woonomgeving van haar vrijheid beroofd werd gehouden, heeft moeten zien hoe haar begeleidster op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Zij heeft, zo blijkt ook uit haar verklaringen en haar toelichting op de vordering, doodsangsten uitgestaan en is bij haar vlucht nog achterna gezeten, met de angst dat zij mogelijk het volgende dodelijke slachtoffer zou kunnen zijn. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat [naam 2] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Voor wat betreft dat laatste overweegt de rechtbank dat de vordering twee sterk met elkaar verweven grondslagen kent, namelijk immateriële schade voortvloeiend uit een strafbaar feit waarvan [naam 2] zelf het slachtoffer is geworden, en schokschade. Over de eerste component heeft de rechtbank hierboven een oordeel gegeven. De rechtbank heeft bij de hoogte van het geschatte bedrag reeds rekening gehouden met de context van de situatie waarin [naam 2] van haar vrijheid beroofd is geweest en de heftige emoties die dat bij haar heeft opgeroepen. In hoeverre er daarnaast nog plaats is voor een aanvullende vergoeding op grond van schokschade waarbij het ook gaat om schade die voortvloeit uit de confrontatie met een schokkende gebeurtenis valt in dit strafproces niet goed vast te stellen. Evenmin kan de rechtbank in dit strafproces voldoende onderzoek doen naar de vraag of [naam 2] wel of niet voldoet aan de strenge eisen die in de rechtspraak aan schokschade worden gesteld, in het bijzonder de eis dat sprake moet zijn van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer. Of daarvan ook sprake kan zijn in de relatie tussen een minderjarige die geen ouders meer heeft of ouders met wie het contact duurzaam verbroken is enerzijds en degene die haar (uit hoofde van beroep) in plaats van de ouders begeleidt en opvangt, anderzijds is een vraag die niet zonder meer beantwoord kan worden. Het gelasten van nader onderzoek zou echter betekenen dat de strafzaak in zijn geheel aangehouden zou moeten worden, en dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, zeker in een zaak als deze waarin vele belangen spelen, een onevenredige belasting van het strafproces. Voor een diepgaander onderzoek naar de bovengenoemde punten is een civiele procedure de meest geëigende plaats.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een andere heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 2] (geboren op 6 maart 2007) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1] :
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 19,24 medicijnkosten) en immateriële schade
( 1.500,-) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom - totaal 1.519,24 - worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De benadeelde partij heeft daarnaast 13.678,20 dan wel 6.604 aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat bij het vaststellen van de hoogte van de proceskosten zal worden aangesloten bij het liquidatietarief kanton, te weten per punt
199,-. De rechtbank ziet namelijk - bij gebrek van enige onderbouwing in de vordering - geen redenen om af te wijken van het standaard liquidatietarief.
Voorts acht de rechtbank het redelijk en billijk om vier (4) punten toe te kennen voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de inhoudelijke behandelingen, te weten:
1. x punt voor opstellen eenvoudige vordering tot schadevergoeding; 3 x punt voor bijwonen inhoudelijke behandeling (per dag).
De rechtbank heeft daarbij de inhoudelijke behandeling van medeverdachte [medeverdachte 3] - gelet op het feit dat medeverdachte [medeverdachte 3] zal worden vrijgesproken van enige betrokkenheid bij de overval op de [bedrijf] - niet meegerekend. De rechtbank zal evenmin punten toekennen voor het bijwonen van de pro-formazittingen omdat de benadeelde partij bij die zittingen geen rol had.
De rechtbank zal aldus verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 796,- (4 x 199,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot de vordering onder parketnummeronder parketnummer 08/338491-22:
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat dan ook een bedrag van 2.000,84, te vermeerderen met de wettelijke rente, kan worden toegewezen.
Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen toewijzing van de gevorderde materiële schade, groot
0.84.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade verzet zij zich niet voor toekenning van een
bedrag van 250,- Het meer gevorderde dient niet ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 4] (geboren op 19 mei 2008) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet kan worden vastgesteld dat het geestelijk letsel is vastgesteld door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, zoals bij vaststelling van schokschade is vereist.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ten opzichte van de benadeelde partij geen onrechtmatige daad is begaan. Daarnaast is er geen ernstig geestelijk letsel bij de benadeelde partij vastgesteld, hetgeen een vereiste is voor toekenning van schokschade. Uiterst subsidiair wordt verzocht het schadebedrag tot een bedrag van 250,- te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat het zien van de mishandeling en bedreiging van haar broer een zekere impact op de benadeelde partij heeft gehad, maar voor toekenning van schokschade is geestelijk letsel als gevolg van een hevige emotionele schok vereist, bijvoorbeeld door het zien van de dood of ernstige verwonding van een naaste. Daarvan is mede gezien het beperkte, niet blijvende letsel dat de broer van de benadeelde heeft opgelopen in deze zaak geen sprake. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 282, 288, 300, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/015688-23 feit 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/015688-23 feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5, onder parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 08/284613-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Gelast de teruggaveaan:
  • verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding;
  • rechthebbende [naam 1] , locatie [plaats] , [adres] te [plaats] van het onder verdachte in beslag
genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag.
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 1 primair
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 6]te betalen:
  • het bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 6] naam aan de Staat te betalen een bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.078,50 aan materiële schade en 20,000,- aan immateriële schade (affectieschade).
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 1 primair
Verklaart de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 8]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 2
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of zijn mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeven van [slachtoffer 2] (geboren op 6 maart 2007) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Ten aanzien van parketnummer 18/015688-23 feit 4
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[naam 1]te betalen:
  • het bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op 796,-.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [naam 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.519,24 (zegge: duizend vijfhonderdnegentien euro en vierentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 19,24 aan materiële schade en 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 4]te betalen:
  • het bedrag van 2.000,84 (zegge: tweeduizend euro en vierentachtig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2022 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.000,84 (zegge: tweeduizend euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 0,84 aan materiële schade en 2.000 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeven van [slachtoffer 4] (geboren op 19 mei 2008) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Ten aanzien van parketnummer 08/338491-22 feiten 1 en 2
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 4]af. Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. van Bruggen en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2024.