ECLI:NL:RBNNE:2024:981

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
LEE 23/5020
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de voorschotbeschikking zorgtoeslag en terugvordering wegens niet-betaalde premie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 beoordeeld. Eiser had een zorgtoeslag van € 1002,00 ontvangen, maar omdat hij in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022 geen premie had betaald voor zijn zorgverzekering, heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten om € 334,00 terug te vorderen. Eiser was niet op de hoogte van de beëindiging van zijn zorgverzekering, maar de rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet onevenredig is. De rechtbank stelt vast dat de zorgtoeslag een tegemoetkoming is in de premie voor een zorgverzekering en dat er voor het recht op zorgtoeslag premie betaald moet zijn. Aangezien eiser geen premie heeft betaald in de relevante periode, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht vastgesteld dat hij geen recht heeft op zorgtoeslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wubs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022.
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 11 maart 2023 de hoogte van de zorgtoeslag 2022 herzien op een bedrag van € 1002,00. Daarbij is bepaald dat het deel dat teveel als voorschot is ontvangen, ten bedrage van € 334,00, wordt teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 en de daarop gebaseerde terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De zorgverzekering van eiser is per
1 oktober 2022 door de zorgverzekeraar van eiser beëindigd. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) heeft per brief van 6 december 2022 aan eiser laten weten dat de zorgverzekeraar eiser heeft afgemeld bij het CAK voor de betalingsachterstand van de zorgpremie. Het CAK heeft eiser per brief van 30 december 2022 bericht dat eiser geen zorgverzekering meer heeft.

Heeft eiser recht op zorgtoeslag in de periode oktober tot en met december 2022?

6. Eiser voert aan dat hij niet wist dat de zorgverzekering was beëindigd, omdat hij de verzekering niet zelf heeft stopgezet. Eiser stelt dat hij verplicht verzekerd was bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
6.1.
Ter zitting is toegelicht dat het CJIB geen zorgverzekeringen afsluit, maar dat de betaling van de zorgpremie via het CJIB wordt omgeleid indien sprake is van een betalingsachterstand.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de premie voor een zorgverzekering. Voor het bestaan van aanspraak op zorgtoeslag dient premie te zijn betaald voor een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet. [1]
6.3.
Uit de stukken volgt dat in de periode van 1 oktober 2022 tot en met
31 december 2022 geen premie is betaald voor de zorgverzekering. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 december 2022.
Moet de terugvordering gematigd worden?
7. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in beginsel in zijn geheel verschuldigd. Wel heeft verweerder discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat hij terugvordert. Verweerder moet daarom de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [2] Onder bijzondere omstandigheden kan verweerder dan afzien van terugvordering of het terug te vorderen bedrag matigen. [3]
7.1.
Dat eiser de zorgverzekering niet zelf heeft stopgezet, is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft de terugvordering te matigen. Eiser is in december 2022 per brief op de hoogte gesteld van de beëindiging van zijn zorgverzekering.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat de nadelige gevolgen van de terugvordering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, namelijk de rechtmatige besteding van publieke middelen. Verweerder heeft in aanmerking kunnen nemen dat eiser kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met zijn op dat moment actuele draagkracht. Niet gebleken is dat een persoonlijke betalingsregeling hier geen toereikende oplossing biedt voor de financiële gevolgen. [4] Om deze reden heeft verweerder het bedrag van de terugvordering niet hoeven matigen. Het betoog van eiser slaagt niet.
7.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift opgemerkt dat hij een voorlopige inschatting heeft gemaakt waaruit volgt dat eiser op dit moment een betalingscapaciteit van € 45,00 per maand heeft. De definitieve betalingscapaciteit zal worden vastgesteld wanneer eiser een persoonlijke betalingsregeling aanvraagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de zorgtoeslag (Wzt):
Artikel 1, eerste lid
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
d. premie: een premie als bedoeld in afdeling 3.3.1 van de Zorgverzekeringswet;
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet;
Artikel 2, eerste lid
Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt), gelezen in verbinding met artikel 2, eerste lid, van de Wzt en artikel 1 van de Zorgverzekeringswet.
2.Zie artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 oktober 2019, met nummer ECLI:NL:RVS:2019:3536, zoals te vinden op rechtspraak.nl.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 30 november 2022, met nummer ECLI:NL:RVS:2022:3491, zoals te vinden op rechtspraak.nl.