ECLI:NL:RBNNE:2024:980

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
233128
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening in faillissementsprocedure

In deze zaak hebben verzoekers op 19 maart 2024 een verzoek ingediend tot het geven van voorlopige voorzieningen in het kader van een schuldsaneringsregeling, als bedoeld in artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet. Dit verzoek volgde op een aankondiging van beslaglegging en een executoriale verkoop van verschillende roerende zaken, waaronder voertuigen. De rechtbank heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen, omdat er geen acute noodsituatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De rechtbank overwoog dat verzoekers onvoldoende hadden aangetoond dat het beslag hen in een budgettaire knel zou brengen, en dat er meer vermogen dan schulden aanwezig was. De rechtbank gaf verzoekers wel een termijn van vier maanden om hun verzoek tot toelating tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) te completeren. De beslissing houdt in dat de rechtbank de noodzaak van de gevraagde voorziening niet heeft kunnen vaststellen, en dat het verzoek om voorlopige voorzieningen niet is toegewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijk vonnis beslissen op het verzoek tot toelating tot de Wsnp.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/233128/ FT RK 24/377 en C/18 233130 / FT RK 24/379
beschikking van 20 maart 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
en
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende aan de [adres]
,
h.o.d.n. [bedrijf] , ingeschreven in het handelsregister onder nummer [nummer] ,
hierna te noemen verzoekers,
bijgestaan door Bureau Benedictus B.V.,
gevestigd te Garyp,
tegen
[verweerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door Groothuis Ligtermoet & Nijhuis Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
gevestigd aan de Hazenweg 22, te (7556 BM) Hengelo,
hierna te noemen [verweerder] .

1.PROCESGANG

1.1.
Op 19 maart 2024 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het geven van een of meer voorlopige voorzieningen bij voorraad als bedoeld in artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet.
voorlopige voorzieningen bij voorraad. [verzoeker] staat op de faillissementsrol van 26 maart 2024 in verband met een verzoek dat erop gericht is hem in staat van faillissement te verklaren.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.RECHTSOVERWEGINGEN

2.1.
De gevraagde voorziening houdt het volgende in:
Opschorting van het executoriale beslag en aangekondigde executoriale verkoop op 22 maart 2024 om 10.30 uur van de volgende voertuigen:
Een personenauto merk Ford, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een personenauto merk Ford, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een personenauto merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een personenauto merk Mini, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bedrijfsauto merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bromfiets merk Aixarn, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een personenauto merk Mercedes-Benz, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een personenauto merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken]
Een bromfiets merk TGB, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bromfiets merk Simpa, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bromfiets merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken]
Een personenauto merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bromfiets merk Microcar, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
Een bromfiets merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] ;
zolang de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Verzoekers hebben verzocht om een termijn van vier maanden voor de aanlevering van de ontbrekende stukken in het reeds ingediende WSNP verzoek.
2.2.
In verband met hun schuldenpositie hebben verzoekers als volgt in het verzoek verklaard. [verzoeker] heeft een eenmanszaak die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] . [verzoeker] hield zich aanvankelijk bezig met de handel in en reparatie van auto’s alsmede de handel in jacuzzi’s. Onder hetzelfde inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel is verzoeker thans actief in de beveiligingsbranche handelend onder de naam [bedrijf] . De schuldpositie is door de advocaat van [verzoeker] geïnventariseerd op ruim € 45.000,--. [verzoeker] is niet in staat zijn schulden volledig te voldoen vanuit de bedrijfsinkomsten. De advocaat van [verzoeker] heeft de gezamenlijke schuldeisers een schuldregeling aangeboden van 20% tegen finale kwijting. De helft van de schuldeisers heeft geweigerd waaronder de aanvrager van het faillissement. Een verzoek dwangakkoord heeft geen kans van slagen omdat er sprake is van meer vermogen dan schulden. Dit vermogen zit volgens [verzoeker] echter vast in roerende en onroerende zaken waarop beslag is gelegd. Het gros van de in beslag genomen vervoermiddelen is volgens [verzoeker] rijp voor de sloop en vertegenwoordigd geen waarde. Er is volgens [verzoeker] wel één auto (Mercedes CLS 350) aanwezig die bij een reguliere verkoop naar inschatting van [verzoeker] € 20.000,- kan opleveren. Daarnaast is er nog meer vermogen in de vorm van roerende zaken (waarop geen beslag is
gelegd) waarmee [verzoeker] in staat is om zijn schulden geheel af te lossen.
2.3.
Verzoekers stellen dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers ermee gediend is om in een beperkt aantal maanden het vermogen tegen een goede prijs te gelde te maken zodat de schulden geheel kunnen worden voldaan.
2.4.
De rechtbank overweegt dat een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw kan worden uitgesproken ter overbrugging van de periode tussen de indiening van en de beslissing op het verzoekschrift tot toepassing van de Wsnp, als er een noodvoorziening nodig is. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het vorderen van voorlopige voorzieningen en het staat de rechter dan ook vrij om die maatregelen te treffen die hij geraden acht en voor de duur die hij geraden acht (MvA Kamerstukken I 2006/07, 29 942,C). De wet heeft artikel 287 lid 4 Fw zo geformuleerd dat de rechtbank een voorlopige voorziening kan geven als sprake is van spoedeisendheid. Hoewel de gewone regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op een procedure als de onderhavige, moet een verzoeker in een dergelijke procedure zijn spoedeisend belang wel stellen en waar nodig onderbouwen. Die noodzaak tot onderbouwing vloeit voort uit het procesreglement waaruit blijkt dat de noodzaak van de voorziening moet worden aangetoond, mede aan de hand van schriftelijke stukken (artikel 3.2.2.4. Procesreglement Insolventiezaken.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekers de noodzaak van het verzoek, en daarmee van de spoedeisendheid, onvoldoende hebben gesteld en onderbouwd en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het verzoek blijkt dat er sprake is van meer vermogen dan schulden en daarnaast dat er nog meer vermogen is in de vorm van roerende zaken (waarop geen beslag is gelegd) waarmee [verzoeker] in staat is om zijn schulden geheel af te lossen. Uit het verzoekschrift is daarentegen onvoldoende gebleken van een acute noodsituatie waarvoor reeds in dit stadium een voorziening getroffen moet worden totdat beslist is op het Wsnp-verzoek. Dit was anders geweest als verzoekers door het beslag budgettair in de knel waren gekomen waardoor nieuwe schulden zouden ontstaan en de vaste lasten niet zouden kunnen worden voldaan. Hiervan is echter niet gebleken. Het aangevraagde faillissement veroorzaakt evenmin een acute noodsituatie nu de behandeling van dat verzoek wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek Wsnp (artikel 3a lid 2 Fw).
Daar komt nog bij dat verzoekers blijkens het verzoek met de gevraagde voorziening in wezen tijd willen kopen om hun vermogen tegen een goede prijs te gelde te maken zodat de schulden geheel kunnen worden voldaan. Toelating tot de Wsnp lijkt derhalve (vooralsnog) niet het doel van verzoekers te zijn en ook in dat licht hebben verzoekers hun belang bij de gevraagde voorziening onvoldoende aangetoond.
Al met al ziet de rechtbank onvoldoende grond om het verzoek van verzoekers toe te wijzen. Wel zal de rechtbank verzoekers een termijn van vier maanden gunnen om het verzoek Wsnp te completeren, voor het geval zij niettemin een beroep willen doen op de Wsnp.
2.6.
Op het verzoek tot toelating tot de Wsnp zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek af;
  • geeft verzoekers een termijn van vier maanden om het verzoekschrift Wsnp te completeren.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Leeuwarden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.