ECLI:NL:RBNNE:2024:979

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
18-015685-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gekwalificeerde doodslag, wederrechtelijke vrijheidsberoving, straatroof en ontucht met een minderjarige

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 januari 2023, samen met een medeverdachte, betrokken was bij de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer], een medewerkster van een jeugdzorginstelling. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van een getuige en aan een straatroof waarbij hij onder bedreiging van geweld een multitool heeft gestolen. Tevens is de verdachte veroordeeld voor ontucht met een minderjarige, [slachtoffer], die op dat moment 14 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernstige psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/015685-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/171586-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/326835-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 maart 2024 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2024 en 25 januari 2024 (beide inhoudelijk), 2 februari 2024 en 21 maart 2024 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Spijker, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en mr. J. Westerhof.
Tenlastelegging
Aan verdachte is bij afzonderlijke dagvaardingen het navolgende ten laste gelegd.
Ten aanzien van de dagvaarding onder
parketnummer 18/015685-23is, na aanpassing omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair: het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] op 14 januari 2023 te [woonadres] ;
subsidiair: het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld op 14 januari 2023 te [woonadres] , terwijl het feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair: het medeplegen van doodslag (al dan niet met voorbedachte rade) op [slachtoffer] , op 14 januari 2023 te [woonadres] ;
en/of
het medeplegen van diefstal met braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutel, van goederen toebehorende aan [slachtoffer] en/of (medewerkers) van [bedrijf] op 14 januari 2023 te [woonadres] ;
2.
het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam] op 14 januari 2023 te [woonadres] ; 3.
primair: het medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging van) geweld op [bedrijf] , meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [woonadres] ;
subsidiair: het medeplegen van het verrichten van voorbereidingshandelingen tot het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op [bedrijf] , meermalen gepleegd, in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [woonadres] ;
4. het medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld ten aanzien van [slachtoffer] , op 12 januari 2023 te [woonadres] .
De tekst van de gehele tenlastelegging onder parketnummer 18/015685-23 is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Ten aanzien van de dagvaarding onder
parketnummer 18/171586-23dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 te [woonadres] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 te [woonadres] , met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2007) van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer] gebracht.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feiten 1 en 2 ( [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het
1 primair en 2tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het onder
feit 1 primairten laste feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen en levert op het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] .
Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt op de navolgende feiten en omstandigheden gewezen: het gezamenlijke plan van verdachten - [verdachte] en [medeverdachte] - om door een overval geld te
maken, de afspraken die vooraf zijn gemaakt, het feit dat er een mes is meegenomen en beide verdachten hiervan op de hoogte waren en er kennelijk dus ook beiden rekening mee hielden dat het bij de uitvoering van het plan gebruikt zou kunnen worden, het feit dat beide verdachten wisten dat er personen in het pand aanwezig waren en dat zij [slachtoffer] nodig hadden om toegang te krijgen tot de sleutels en het geld, het feit dat beide verdachten geweld hebben gepleegd, de samenwerking bij het openen van de kast en het later verdelen van de buit. Derhalve is er naar de mening van het OM sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking; er is sprake van een substantiële bijdrage van beide verdachten aan het delict. Er kan dan ook van medeplegen worden gesproken.
Het onder
feit 2ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie ook wettig en overtuigend worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat beide verdachten handelingen hebben verricht waardoor [naam] zich niet vrij kon bewegen. Beiden hebben voorkomen dat zij weg zou kunnen gaan uit het pand van [bedrijf] door haar vast te houden (verdachte [verdachte] ) en zij hebben haar - nadat zij naar buiten kon
vluchten - weer terug proberen te trekken (medeverdachte [medeverdachte] ). [slachtoffer] kon niet gaan en staan waar zij wilde. Door zo te handelen hebben beide verdachten [slachtoffer] van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van
feit 1 primair.De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Om van medeplegen van (gekwalificeerde) doodslag te kunnen spreken, moet er aan de zijde van verdachte voldaan worden aan een dubbel opzetvereiste: opzet op de onderlinge samenwerking én opzet op de verwezenlijking van het gronddelict. Er moet dus ook bij verdachte sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Tevens moet er sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat zowel het opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer ontbreekt, alsook de nauwe en bewuste samenwerking.
Hoewel verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] een mes bij zich had, en zij op pad gingen met het doel om een overval te plegen, heeft hij nooit kunnen bedenken dat het fataal zou aflopen doordat medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] met het mes zou (dood)steken. Het mes zou hooguit gebruikt kunnen worden om te dreigen bij de overval die zou worden gepleegd. Verdachte is zich niet bewust geweest van enige kans op de dood en heeft die kans ook zeker niet aanvaard. Verdachte heeft tijdens zijn verhoren meerdere malen aangegeven dat hij niet was meegegaan als hij wist dat het zo zou aflopen, wat een duidelijke contra-indicatie voor het vereiste (dubbele) opzet vormt. Gelet hierop, kan het primair tenlastegelegde, volgens de raadsvrouw niet worden bewezen.
Tegen een veroordeling voor de
feiten 1 subsidiair en 2is door de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op grond van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van het volgende.
Op 14 januari 2023 kwam er bij de politie een 112-melding binnen. Meldster was [naam] , een destijds 15-jarige bewoonster van de woonvoorziening [bedrijf] aan de [adres] . Zij meldde in grote paniek dat zij zojuist getuige was geweest van het doodsteken van haar begeleidster [slachtoffer] . Na het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in het pand van [bedrijf] is een groot opsporingsonderzoek opgestart onder de naam [naam] . Verdachte is na een korte zoektocht in het centrum van [woonadres] aangehouden en later op de avond is de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in [adres] .
Blijkens het sectierapport is [slachtoffer] overleden als gevolg van verbloeding en bloedinademing door steekletsel ter hoogte van haar nek. Daarnaast zijn nog vier andere steekletsels aan haar wang, nek en schouder vastgesteld. Ook werden meerdere andere letsels aan haar hoofd aangetroffen, die het gevolg zijn geweest van stomp botsende krachtsinwerking, zoals slagen, vallen of stoten.
Verdachte heeft bekend dat hij en medeverdachte [medeverdachte] het plan hadden opgevat om een overval op [bedrijf] te plegen, nadat een eerder plan om een nabijgelegen [bedrijf] te overvallen was mislukt. Vast staat ook dat [slachtoffer] bij deze overval om het leven is gebracht. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wie van beide verdachten degene is geweest die de dodelijke steek aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Wie is verantwoordelijk voor de dodelijke steek?
[naam] heeft al bij het eerste contact met de politie verklaard dat het [medeverdachte] is geweest die [slachtoffer] heeft neergestoken. Daar is zij stellig bij gebleven, ook in het laatste verhoor onder leiding van de rechter-commissaris. Zij heeft weliswaar aangegeven dat zij de dodelijke steek zelf niet heeft gezien, maar wel het directe vervolg, en dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte] degene is geweest die heeft gestoken. Verschillende andere getuigen in het bijzonder de in de bewijsmiddelen aangehaalde getuigen [getuige] , [getuige] , [getuige] en [getuige] hebben ondubbelzinnig verklaard dat [medeverdachte] hun direct na het incident verteld heeft dat hij zijn begeleidster had doodgestoken. Deze lezing past bij wat verdachte hierover heeft verklaard, zowel tegenover de politie als ter terechtzitting, bij de bevindingen van de politie dat [medeverdachte] ten tijde van zijn aanhouding bloed op zijn kleren had en ook bij de bevinding dat er DNA van [medeverdachte] is aangetroffen op het heft van het mes dat op zijn aanwijzingen door de politie is aangetroffen en dat gelet op het DNA van het slachtoffer dat daar ook op is aangetroffen kan worden aangemerkt als het moordwapen.
Tegenover al deze feiten en omstandigheden staat slechts de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat niet hij, maar verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Deze verklaring zal de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde leggen. Bij de verdere beoordeling van deze zaak zal de rechtbank ervan uitgaan dat [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] in haar nek gestoken heeft, en niet verdachte.
Bijdrage van verdachte
De volgende vraag die beantwoord moet worden is welke bijdrage verdachte aan deze gebeurtenis heeft gehad en wat dat betekent voor de bewezenverklaring.
Zoals gezegd heeft verdachte bekend dat hij samen met [medeverdachte] het pand van [bedrijf] is binnengaan en daar geldkistjes heeft gestolen. Verdachte wist via [medeverdachte] dat er twee personen in het pand aanwezig waren, een begeleidster en een bewoonster. Ook wist verdachte via [medeverdachte] dat de begeleidster normaal gesproken de sleutel bij zich droeg die nodig was om toegang te kunnen krijgen tot het kantoor en de daar aanwezige geldkistjes waarin het geld bewaard werd. Inherent aan het plan was derhalve dat er een confrontatie zou zijn met de begeleidster [slachtoffer] en dat zij gedwongen zou moeten worden om de sleutel af te staan aan verdachten.
Verdachte wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had. Dat mes zou oorspronkelijk gebruikt worden om het [bedrijf] te overvallen. Nu zou dat mes ingezet worden bij de overval op [bedrijf] . [medeverdachte] heeft kort voor hij het pand betrad tegen verdachte gezegd dat hij het mes waarschijnlijk zou gaan gebruiken als [slachtoffer] niet zou meewerken. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat met dat mes gedreigd zou worden, maar
evenzeer dat het mes gebruikt zou worden als [slachtoffer] zich zou verzetten. Omdat een mes een potentieel dodelijk wapen is, heeft verdachte daarbij tevens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gebruik van het mes zou kunnen leiden tot haar dood.
Deze kans heeft zich vervolgens ook verwezenlijkt op het moment dat [medeverdachte] tijdens de confrontatie met [slachtoffer] haar meerdere keren in de nek heeft gestoken en zo dodelijk heeft verwond. Deze doodslag is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar gepleegd met het oogmerk om tot een succesvolle diefstal van het geld in de geldkistjes te kunnen komen. Dit blijkt niet alleen uit wat [medeverdachte] al voor het betreden van de woning had gezegd, maar ook uit het feit dat [medeverdachte] meteen na het steken, toen [slachtoffer] dodelijk gewond op de grond lag, de benodigde sleutels van haar heeft afgepakt, evenals overigens haar telefoon.
Zoals hierboven al is opgemerkt, blijkt uit het sectierapport dat [slachtoffer] naast een vijftal steekwonden ook verwondingen had aan haar hoofd die het gevolg zijn geweest van stomp inwerkend geweld. [slachtoffer] heeft steeds verklaard dat [medeverdachte] tegen verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd moest schoppen toen duidelijk werd dat zij nog niet was overleden.
Verdachte heeft dat volgens [slachtoffer] toen ook gedaan. [slachtoffer] omschrijft de schop als een harde trap. Verder vertelt [slachtoffer] dat zij zag dat [slachtoffer] na deze trap niet meer ademde. Hoewel verdachte ontkend heeft dat hij meer heeft gedaan dan zachtjes met zijn voet tegen het hoofd van [slachtoffer] tikken om te kijken of ze nog leefde, heeft de rechtbank geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Deze verklaring wordt voor het overige volledig ondersteund door hetgeen verdachte zelf over de gebeurtenis heeft verklaard en past bij het aangetroffen letsel. Uit het trappen van [slachtoffer] tegen het hoofd terwijl zij gewond op de grond lag, volgt dat verdachte zich heeft aangesloten bij het geweld tegen [slachtoffer] waarmee [medeverdachte] was begonnen, en dat, zoals reeds overwogen, gepleegd werd met het doel om de door beide verdachten voorgenomen diefstal te verwezenlijken. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering en voltooiing van dat misdrijf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, zoals onder feit 1 primair aan hem is tenlastegelegd. Dat het door hem gebruikte geweld uiteindelijk niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] , doet daar niets aan af.
Bewijsmiddelen feit 1 primair
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2024, inhoudende het volgende:
Ik word wel [naam] genoemd. Ik ben op 14 januari 2023 met [medeverdachte] naar het [bedrijf] in [woonadres] gegaan om deze te overvallen. [medeverdachte] had een mes meegenomen. Het [bedrijf] was echter al gesloten. Toen kwam [medeverdachte] op het idee om naar [bedrijf] te gaan. Hij woonde daar. Hij zei dat daar een kluis was en dat er geld in zat. Op de weg daarnaar toe zei hij, dat er gestoken wordt als zij niet meewerkten; dat hij het mes zou gaan gebruiken. Hij zei dat onderweg, toen we daar naar toegingen.
Ik zou via de achterdeur naar binnen gegaan. Hij zou de deur voor mij openen. Dat was besproken. We zouden sleutels pakken, naar het kantoor gaan en de kluis meenemen. Hij zou de begeleidster halen en haar sleutels afpakken. [medeverdachte] zei voordat wij naar binnen gingen dat hij misschien zou gaan steken. Hij zei dat er alleen een bewoonster en een begeleidster waren. Hij zei dat onderweg. De sleutel zou hij bij de begeleidster halen, die had de sleutel. Toen ik via de achterkant naar binnen was gekomen, ging ik naar zijn kamer. Ik had een tas bij mij. [medeverdachte] haalde de begeleidster op. Ik hoorde ze kort daarop aankomen. Ik hoorde hun stemmen. Ik ben toen de kamer uitgegaan, langs de begeleidster
heen. Het kan dat dit met duw- en trekwerk gepaard is gegaan. Ik hoorde de begeleidster zeggen: Wat gebeurt hier. Een aantal seconden daarna kwam er een jong meisje aan. Ik pakte haar beet. Op ongeveer hetzelfde moment als zij aankwam hoorde ik een geluid als van vlees snijden en een dof geluid. Ik zag een armbeweging van [medeverdachte] . Op het moment dat ik weer keek, zag ik de begeleidster op de grond liggen. Ik had dat meisje toen vastgepakt, omdat ik niet wilde dat ze zou gaan schreeuwen. Ik heb mijn hand voor haar gezicht gedaan. Ik ben naar het kantoor gegaan en heb de geldkistjes gepakt. Ik kon het kantoor met een sleutel openen. Ik had deze sleutel van [medeverdachte] gekregen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgenomen op pagina 739 e.v. van het procesdossier1, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: En wat was de reden dat [medeverdachte] die vrouw op zou halen?
A: [medeverdachte] zei gewoon van: ik haal die vrouw, we moeten die sleutels gewoon hebben.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgenomen op p. 784 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Voordat wij in het huis kwamen, bij het [bedrijf] , zei [medeverdachte] bij het [bedrijf] : Als iemand niet mee wil werken, dan steek ik hem waarschijnlijk. En bij het huis heeft-ie gezegd: Waarschijnlijk ga ik haar steken.
A: Ja gewoon: Als ze niet meewerkt, dan ga ik haar waarschijnlijk steken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 januari 2023 om 20.24 uur was ik, [naam] , samen met collega [naam] . Wij hoorden dat aan de [adres] ( [bedrijf] ) mogelijk een moord was gepleegd. Er werd onderling afgesproken het pand te doorzoeken. Geheel achterin de gang, nabij de achteruitgang, zag ik, [naam] , een bloedplas op de grond. Dichterbij gekomen zag ik, [naam] , om de hoek naar rechts een lichaam op de grond liggen. Ik zag dat het lichaam niet bewoog en zag geen ademhaling aan het lichaam. Er werd geen hartslag waargenomen. Ik zag een sleutelbos in de deur van een kantoorgedeelte voorin het pand. Ik zag dat er bloed aan die sleutelbos zat.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 14 januari 2023 omstreeks 20.21 uur kreeg ik een melding en ben ter plaatse gegaan aan de [adres] . De meldster was van deze locatie weggevlucht en had zich gemeld bij de medewerkers van [bedrijf] aan de [adres] . Ik ben aldaar in gesprek gegaan met meldster. Ik hoorde de meldster zeggen dat [medeverdachte] de moord had gepleegd. Zij herkende het slachtoffer als [slachtoffer] , de woonbegeleidster.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het studioverhoor van de getuige [naam] van 13 maart 2023, opgenomen op pagina 464 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van de getuige:
A: [medeverdachte] kwam bij mij en [slachtoffer] . Toen zei [medeverdachte] dat er lekkage was in zijn kamer. En toen is [slachtoffer] met hem meegelopen. En toen hoorde ik: Nee [medeverdachte] stop, niet doen dus toen liep ik daarheen. En dan lag ze voor de badkamer in het een hele plas bloed. En toen werd ik vastgepakt door een jongen. Toen zag ik [slachtoffer] helemaal onder het bloed en zo. En ook nog helemaal nog vechtend voor haar leven. En toen heeft [medeverdachte] eerst nog de telefoon gepakt van [slachtoffer] , en de sleutel, en toen liep hij naar de keuken. Toen kwam hij terug en vroeg: Is zij dood? De andere jongen die ik niet ken, die zei: nee. En toen zei [medeverdachte] van: Oké geef haar maar een trap tegen het hoofd. Dus dat deed die andere jongen en toen was ze binnen tien seconden dood.
A: Dus [medeverdachte] die heeft haar gestoken. Dat kan niet anders, als de één mij vast heeft, ze zijn met zn tweeën, heeft [medeverdachte] gestoken.
A: Ik zag allemaal bloed. [slachtoffer] vechtend voor haar leven. Ik zag dat [medeverdachte] haar telefoon en haar sleutels pakte. [medeverdachte] pakte die sleutels en die telefoon vandaan uit de kontzak.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het studioverhoor van de getuige [getuige] van 25 januari 2023, opgenomen op pagina 558 e.v. van het procesdossier, inhoudend als verklaring van de getuige:
A: Nou, ik was dus met twee vrienden. Eén van die jongens heeft een enkelband. Toen kwamen er twee jongens. Eén van die jongens kende hij. Die 19-jarige. Ze noemden hem [naam] . Die jongens gingen tegen half 8 of half 9 weg. Ze waren weg en na anderhalf uur zoiets. Toen kwam één van de jongens terug. Die 16-jarige. Die kwam het huis binnen. Ik vroeg al: Wat is er aan de hand? Hij deed zijn handen uit zijn mouwen, daar zat bloed op zijn handen. Hij zei: Ik heb mijn begeleidster vermoord.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , opgenomen op pagina 605 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van de getuige:
Ik was aan het afspreken in [woonadres] met mijn vriendin en broertje en zijn vriendin. We zaten op een bankje. Toen kwamen [medeverdachte] en [naam] eraan rennen. [medeverdachte] was in paniek en die vertelde mij dat hij iets ergs had gedaan. Hij vertelde dat hij dacht dat hij [slachtoffer] had doodgestoken.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , opgenomen op pagina 619 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van de getuige:
V: Als we het hebben over het steekincident, weet jij dan wie dat gedaan hebben?
A: Ik heb gehoord van [medeverdachte] . Ik zag allemaal bloed op zijn handen. Hij zei toen dat hij zijn begeleider had gestoken.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , opgenomen op pagina 632 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudend als verklaring van de getuige:
A: Ik liep met mijn vrienden en mijn broer en zijn vriendin door de stad. Op een gegeven moment kwam hij naar ons toe rennen. En toen zei hij ook: Ik heb mijn begeleider doodgestoken.
V: Wie bedoel je met hij?
A: [medeverdachte] . Ik zag wel dat hij in shock was en hij had bloed op zijn kleren.
11. Een kennisgeving van inbeslagname, opgenomen op pagina 1401 van voornoemd procesdossier, inhoudend het volgende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres]
Datum en tijd: 16 januari 2023 te 13.45 uur
Omstandigheden: Naar aanleiding van een steekincident werd een zoekactie gedaan naar een steekwapen
Volgnummer 1
Object: steekwapen (mes) Spooridentificatienr.: AAOK4750NL
12. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 17 mei 2023, opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk en ing. M.J. van der Scheer op de door hen afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudend als hun verklaring:
DNA-onderzoek
Mes AAOK4750NL
AAOK4750NL#02bloedspoor in gleufje op rechterzijde van het heft AAOK4750NL#04haakvormige insnede in het lemmet AAOK4750NL#06gekartelde deel van de snijrand van het lemmet AAOK4750NL#09heft en inkeping van het heft
DNA-profiel AAOK4750NL#02 is ongeveer 48 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [medeverdachte] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
DNA-profielen AAOK4750NL#04, #06 en #09 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
13. Een deskundigenrapport, forensisch pathologisch onderzoek, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 21 januari 2023, opgemaakt door drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog op de door hem afgelegde algemene eed/belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudend het volgende:
Overledene: [slachtoffer]
Interpretatie van resultaten
Het forensisch pathologisch onderzoek betrof een volwassen vrouw. Aan het lichaam waren vijfsteekletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij één steekletsel aan de nek was er een betekenisvolle beschadiging van de bloedvaten alsook doorklieving van het strottenhoofd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en uitgebreide bloedinademing op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard. De overige vier steekletsels (aan wang, nek en schouder) hebben het overlijden niet veroorzaakt maar kunnen via bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.
Aan het hoofd waren meerdere letsels door stomp botsende krachtinwerking (zoals slagen, vallen of stoten). Deze krachtinwerking heeft geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden maar kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen.
Conclusie
is overleden door verbloeding en bloedinademing bij één steekletsel ter hoogte van de nek. De overige vier steekletsels kunnen door bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden. Er waren ook tekenen van uitgebreide stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
Veroordeling voor feit 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
De rechtbank acht feit 2,
- het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam]
wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 januari 2023, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feit 3 (onderzoek [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
3 primairtenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende is gebleken of er sprake is geweest van strafbare pogingen tot overvallen op het [bedrijf] aan de [adres] in de periode 8 tot 12 januari 2023. Er kan namelijk niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is geweest van een begin van uitvoering van die overvallen.
De officier van justitie acht het
3 subsidiairtenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat er wel sprake is geweest van voorbereidingshandelingen voor het plegen van een overval op het bewuste [bedrijf] . Er was een plan gemaakt, er zijn middelen - te weten kleding, maskers dan wel gezichtsbedekking en een mes - verzameld en verdachte is ook daadwerkelijk meermalen naar het [bedrijf] gegaan om een overval te plegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de
onder 3 primairtenlastegelegde pogingen tot overvallen op het [bedrijf] moet worden vrijgesproken, nu in geen van de gevallen sprake is geweest van een begin van uitvoering.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder
3 primairtenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor het onder
3 subsidiairten laste gelegde, voor zover het gaat om de daar bedoelde data van 8 en 10 januari 2023.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat er op 8 januari 2023 bij het onderhavige [bedrijf] is gebeurd en wie daarbij betrokken zijn geweest. Van enige strafbare betrokkenheid van verdachte bij het [bedrijf] op 10 januari 2023 is uit het onderzoek evenmin gebleken.
Vast staat wel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 14 januari 2023, voorafgaand aan de fataal afgelopen overval op [bedrijf] , bij dit [bedrijf] zijn geweest en ook dat zij het plan hadden opgevat om dit [bedrijf] te overvallen. Er is echter geen sprake geweest van een begin tot uitvoering, omdat het [bedrijf] al gesloten bleek en verdachten vervolgens zonder verdere uitvoeringshandelingen zijn weggegaan.
Veroordeling
De rechtbank acht het 3 subsidiair tenlastegelegde feit - voor zover het betreft het medeplegen van voorbereidingshandelingen op 14 januari 2023 - wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2023, opgenomen op pagina 42. e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023009510 (onderzoek NN3R023026 / [naam] ) van 24 mei 2023, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2023, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feit 4 (onderzoek [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het
onder 4tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zij baseert het bewijs dat verdachte op 12 januari 2023 de tenlastegelegde straatroof heeft medegepleegd op - onder andere - de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2024 afgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht
feit 4wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het
Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2023, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R023011 (onderzoek [naam] ) d.d. 21 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Ten aanzien van parketnummer 18/171586-23 (onderzoek [naam] )
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het
primairtenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd, dat op grond van het informatieve gesprek met het slachtoffer, de getuigenverklaringen, de verklaringen van het slachtoffer en getuige [naam] bij de rechter-commissaris en de verklaring van verdachte zelf kan worden vastgesteld dat hij en het slachtoffer in de ten laste gelegde periode seks hebben gehad, inclusief het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte was op het moment van de seksuele handelingen ruim 19 jaar oud. Het slachtoffer was 14, bijna 15 jaar oud, zodat sprake was van een leeftijdsverschil van ruim vier jaar. Van een werkelijke gelijkwaardigheid of vrijwilligheid is in de gegeven omstandigheden geen sprake geweest. De handelingen zijn in strijd met de sociaal-ethische norm en dienen derhalve gekwalificeerd te worden als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het
primairen
subsidiair
tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft ten aanzien van het
primairtenlastegelegde aangevoerd dat verdachte niet ontkent dat er seks heeft plaatsgevonden, maar dat er geen sprake is van ontucht met een minderjarige. Verdachte heeft namelijk niet gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm.
Aangeefster was destijds bijna of net 15 jaren oud, en verdachte was toen net 19 jaren oud. Hoewel er qua kalenderjaren wel een leeftijdsverschil bestaat tussen beiden, valt er gezien de ontwikkelingsachterstand van verdachte te betogen dat hij en aangeefster qua cognitief ontwikkelingsniveau en levensfase gelijkwaardig zijn te achten. De seks vond bovendien op vrijwillige basis plaats.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het
primairtenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 24 januari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in [woonadres] , na de zomer in 2022, met [slachtoffer] , seks gehad. Ik heb haar geneukt door mijn penis in haar vagina te brengen. Daarnaast heeft zij mij gepijpt nadat dat ik mijn penis in haar mond had gebracht.
Wij hebben niet eerder aan elkaar gezeten. Ik vond haar niet leuk. Ik kende haar niet lang.
2. Het verhoor van getuige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, bij de rechter-commissaris in strafzaken op 20 december 2023, inhoudende als verklaring van de getuige:
[naam] is in me gegaan met zijn piemel zonder dat ik dat wilde. Dat was in september. Vorig jaar volgens mij. In [bedrijf] in [woonadres] . Dat was de 2e of de 3e dag dat ik [naam] kende. Niet langer dan drie dagen. Dat is de enige keer dat het seksueel was. Ik, [naam] en [naam] waren erbij toen het gebeurde.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte de tenlastegelegde seksuele handelingen met het slachtoffer heeft bekend. Tussen het slachtoffer en verdachte bestond een relatief gezien groot leeftijdsverschil van ruim vier jaar, verdachte was 19 jaar terwijl het slachtoffer nog maar 14 of net 15 jaar oud was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte verrichte seksuele handelingen in strijd met de algemeen aanvaarde sociaal-ethische norm, gelet op het, zeker voor die levens- en ontwikkelingsfase, aanzienlijke leeftijdsverschil en het feit dat er geen sprake was van een voorafgaande bestendige affectieve relatie tussen beiden. De seksuele handelingen dienen dan ook worden aangemerkt als ontuchtig in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten met parketnummer 18/015685-23 onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 en onder parketnummer 18/171586-23 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van
parketnummer 18/015685-23dat:
primair: hij op 14 januari 2023 te [woonadres] , tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer] :
meermalen met een mes in de nek/hals gestoken en/of gesneden, en
met kracht tegen het hoofd getrapt/geschopt,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het strafbare feit omschreven in artikel 312 in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (zijnde het medeplegen van een diefstal met geweld), en welke doodslag gepleegd werd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2. hij op 14 januari 2023 te [woonadres] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [naam] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
3. die [naam] vast te pakken en mee te nemen, en
4. de mond van die [naam] dicht te houden/bedekken en/of het zicht van die [naam] te ontnemen, en
5. die [naam] vast te houden en in de nabijheid van [slachtoffer] , die kort daarvoor door zijn mededader was gestoken, op de grond te zetten en op de grond te laten zitten en
- die [naam] aan de haren te trekken en/of mee te sleuren;
3. subsidiair: hij op 14 januari 2023 te [woonadres] , tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf van diefstal met geweld en/of afpersing, opzettelijk voorwerpen bestemd tot het in vereniging begaan van genoemde misdrijven, te weten
4. ( bedekkende) kleding en maskers, en
5. een mes,
heeft voorhanden gehad;
4. hij op 12 januari 2023 te [woonadres] aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, een mes/multitool van het merk/type Leatherman Charge tti, die/dat aan [slachtoffer] ,
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
  • een mes te tonen en in de richting van die [slachtoffer] te houden, en
  • tegen die [slachtoffer] te zeggen: als je iemand belt, heb je een heel groot probleem. We weten je te vinden.
ten aanzien van
parketnummer 18/171586-23dat:
hij in de periode van 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 te [woonadres] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina en in de mond van die [slachtoffer] gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van
parketnummer 18/015685-23:
1. primair: medeplegen van doodslag, gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
3. subsidiair: medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging in vereniging gepleegd of afpersing in vereniging gepleegd;
4. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van
parketnummer 18/171586-23:
primair: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Motivering straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummer 18/015685-23 onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 en onder parketnummer 18/171586-23 primair wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast is gevorderd oplegging van:
- de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit om in deze zaak het adolescentenstrafrecht toe te passen, waarbij de rechtbank, indien zij van oordeel is dat een maatregel aangewezen is, de maatregel van plaatsing in een instelling voor jeugdigen (PIJ) kan overwegen. Indien de rechtbank zou besluiten om het adolescentenstrafrecht niet toe te passen, ligt bij oplegging van een maatregel in de visie van de raadsvrouw in de rede een gemaximeerde TBS op te leggen. In dat geval ligt het volgens haar in de rede om tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (zoals bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht) op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over verdachte opgemaakte rapportages, waaronder het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), d.d. 11 januari 2024, opgemaakt door N.C. Kuin, klinisch neuropsycholoog, M.D. van Ekeren, psychiater, en M. van der Burgh, GZ-psycholoog, het advies van Reclassering Nederland van 9 januari 2024 (hierna: de reclassering) en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten
Op 14 januari 2023 is [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte] met meerdere messteken om het leven gebracht. [slachtoffer] was de begeleidster van de medeverdachte in het gezinshuis waar hij bijna drie maanden woonde.
Verdachte is die dag samen met de medeverdachte op pad gegaan om [bedrijf] te overvallen. Toen dit [bedrijf] dicht bleek te zijn, heeft medeverdachte bedacht om geld te stelen bij zijn gezinshuis. Via de medeverdachte wist verdachte dat op dat moment alleen [slachtoffer] en bewoonster [naam] in het gezinshuis aanwezig waren.
Dat [slachtoffer] tijdens haar werk, door een jongen die ze begeleidde, op gruwelijke wijze om het leven is gebracht en dat [slachtoffer] , toen 15 jaar, dit in haar eigen woonomgeving heeft moeten meemaken, terwijl ze vreesde voor haar eigen leven, maakt de feiten die de rechtbank bewezen acht -gekwalificeerde doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving in vereniging- tot de zwaarste in hun vorm. Hoewel het niet verdachte is geweest die de fatale steek heeft toegebracht, heeft ook hij geweld gepleegd door de stervende [slachtoffer] hard tegen het hoofd te trappen. Verdachte is daarmee even verantwoordelijk voor de dodelijke overval als de medeverdachte. De rechtbank rekent dit verdachte uitermate zwaar aan.
Verdachten heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals door de moeder en broer van [slachtoffer] duidelijk is verwoord in hun slachtofferverklaringen. Dat de gebeurtenissen voor [slachtoffer] zeer traumatiserend zijn geweest, behoeft geen uitleg.
De gewelddadige dood van [slachtoffer] heeft echter niet alleen onuitwisbare sporen nagelaten in het leven van haar nabestaanden en in het leven van [naam] . Het is ook een schok geweest voor de directe collegas van [slachtoffer] , en heeft ook breder in het werkveld van de jeugdhulpverlening een grote impact gehad. Het gedrag van verdachten heeft daarnaast geleid tot maatschappelijke onrust en verontwaardiging en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Voor dit alles is verdachte medeverantwoordelijk en de rechtbank rekent hem dit uitermate zwaar aan.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] op 14 januari 2023 voorbereidingen getroffen om een [bedrijf] in [woonadres] te overvallen. Dat het bij voorbereidingshandelingen is gebleven, is te vooral te danken aan de oplettendheid van de eigenaar van het [bedrijf] .
Verdachte heeft zich daarnaast nog aan twee andere strafbare feiten schuldig gemaakt, een straatroof waarbij een 17-jarige jongen onder bedreiging van een mes van een multitool is beroofd, en een zedenfeit. Bij dat laatste feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van een destijds 14- of net 15-jarig meisje, waardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van een jong kind hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en grote psychische gevolgen kan hebben. De rechtbank neemt dit feit de verdachte bijzonder kwalijk, nu hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele behoeftes en misbruik heeft gemaakt van het verschil leeftijd en seksuele ontwikkeling.
Gelet op de ernst en aard van de strafbare feiten die verdachte gepleegd heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel met geen andere straf worden volstaan dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt dat dan ook tot uitgangspunt.
De persoon van verdachte
De rechtbank neemt in de eerste plaats in aanmerking dat verdachte eerder tot een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is veroordeeld voor het medeplegen van een diefstal met geweld, waarvan hij zelfs nog in de proeftijd liep.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De rapportage die naar aanleiding daarvan door de gedragsdeskundigen is opgemaakt houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij verdachte is sprake van ernstige en meervoudige problematiek, waarvan een deel al gevormd is in zijn vroege ontwikkeling. Deze problematiek kan thans geclassificeerd worden als een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis (neurobiologische ontwikkelingsstoornis met prenatale blootstelling aan alcohol), ook wel aangeduid als FASD, naast een antisociale persoonlijkheidsstoornis met daarbij trekken van psychopathie, een stoornis in cannabisgebruik en zwakbegaafdheid. Aangezien de problematiek van verdachte een overwegend chronisch karakter heeft, kan gesteld worden dat deze ook ten tijde van alle ten laste gelegde feiten aanwezig was. Dit geldt tevens voor de stoornis in cannabisgebruik. Inherent aan de beschreven psychopathologie van verdachte is dat deze voortdurend aanwezig is en van brede impact is op zijn denken, voelen en handelen. In feite speelt de psychopathologie mee in alle feiten op de oorspronkelijke tenlastelegging, waaronder het incident in [bedrijf] , en in zekere mate ook voor het later bijgevoegde zedendelict. Er wordt geadviseerd om verdachte voor de feiten op de oorspronkelijke tenlastelegging verminderd toerekeningsvatbaar te achten, terwijl ten aanzien van het zedenfeit wordt onthouden van een advies.
De klinische inschatting is dat het risico op recidive in algemeen crimineel handelen hoog is. Het is verontrustend dat verdachte niet of nauwelijks leert van fouten en dat eerder justitieel ingrijpen geenszins heeft geleid tot een positieve gedragsverandering.
De deskundigen van het PBC hebben daarnaast geadviseerd om verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht en niet volgens het jeugdstrafrecht. Gekeken naar de criteria voor het toepassen van het jeugdstrafrecht kan worden vastgesteld, zo merken de deskundigen op, dat op vrijwel alle vlakken contra-indicaties worden gezien.
Gezien de ernst en complexiteit van de pathologie en het hoge recidiverisico heeft verdachte langdurige behandeling en toezicht nodig. Ofschoon FASD een levenslange diagnose en in die zin ongeneeslijk is, benadrukt het PBC dat er op specifieke aspecten van deze problematiek wel ontwikkeling mogelijk is, waardoor deze uiteindelijk milder kan worden. Hetzelfde geldt voor de persoonlijkheidsproblematiek. Om de behandeling met de noodzakelijke intensiteit, duur, controle en toezicht te laten slagen is een langdurige behandeling in een kader met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd. Dit alles kan niet anders dan binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging worden gerealiseerd, in een kliniek met het hoogste beveiligingsniveau. Een TBS met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht.
Verdachte kan zich ook nu, binnen een hoogbeveiligde setting, niet aan voorwaarden houden. Daarnaast ontbreekt het hem aan een intrinsieke behandelmotivatie.
Ter terechtzitting hebben de gedragsdeskundigen het advies nader toegelicht en de conclusies bevestigd. De reclassering heeft zich in haar rapport aangesloten bij het advies van het PBC.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen en conclusies van de deskundigen begrijpelijk en de rechtbank zal deze adviezen volgen. Ook de rechtbank komt bij de weging van de relevante aspecten tot het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om verdachte te berechten volgens het jeugdsanctierecht. Daarbij is voor de rechtbank van doorslaggevend belang dat van mogelijkheden van pedagogische beïnvloeding geen sprake meer is en zelfs gesteld kan worden dat verdachte en criminele levensstijl verheerlijkt. Dat betekent voor wat betreft de strafoplegging dat de rechtbank geen grond ziet om verdachte te bestraffen volgens het jeugdstrafrecht, zoals de verdediging heeft bepleit.
De rechtbank zal de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid eveneens volgen en komt tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten slechts in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Strafmaat
Zoals hiervoor al overwogen, kan bij feiten van deze aard en ernst in beginsel geen andere straf passend zijn dan een langdurige vrijheidsstraf. De rechtbank houdt er bij het bepalen van de hoogte van deze straf wel rekening mee houden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Ook houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte, hoewel er, zoals gezegd, geen grond bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat naast de straf ook nog een maatregel aan verdachte zal worden opgelegd, die ook (mogelijk langdurige) vrijheidsbeneming met zich zal brengen. Op dat laatste komt de rechtbank hieronder nog nader terug. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de door de deskundigen geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Blijkens de hiervoor al genoemde PBC-rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verder eist de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel, nu het gevaar voor herhaling op ernstige geweldsfeiten blijkens het advies van de gedragsdeskundigen hoog is. Met een andere of lichtere maatregel dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan, nu behandeling met het oog op het terugdringen van het herhalingsgevaar cruciaal is, verdachte zich zelfs in een hoogbeveiligde setting moeilijk aan voorwaarden kan houden en hij niet intrinsiek gemotiveerd is.
De rechtbank overweegt dat de maatregel niet in duur beperkt is, nu deze wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft terechtzitting van 25 januari 2024 aangegeven dat de navolgende voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen en waarop nog een beslissing moet worden genomen:
  • kleding van verdachte;
  • een telefoon;
  • geld toebehorende aan [bedrijf] ;
  • een huls.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat:
- het beslag op de kleding dient te worden gehandhaafd tot onherroepelijk op de strafzaak tegen
verdachte en de medeverdachten is beslist, in verband met eventuele onderzoekswensen in hoger beroep;
  • een telefoon (in beslaggnomen in de PI) dient te worden onttrokken aan het verkeer;
  • het onder verdachte inbeslaggenomen geld terug kan naar de rechthebbende, [bedrijf] ;
  • een huls dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het trainingspak aan verdachte terug te geven. Daarnaast verklaart de raadsvrouw dat verdachte afstand heeft gedaan van het geld en de huls.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel:
- dat de inbeslaggenomen kleding aan verdachte aan verdachte dient te worden teruggegeven, nu het
belang van strafvordering zich daar niet (langer) tegen verzet en de wet niet de mogelijkheid kent om het beslag na de einduitspraak toch te laten voortduren;
- dat de onder verdachte in de PI inbeslaggenomen telefoon, moet worden bewaard ten behoeve van de
tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de voormelde inbeslaggenomen huls en het geld, nu verdachte daar afstand van heeft gedaan.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
onder parketnummer 18/015685-23 ( [naam] ):
1. [slachtoffer] , tot een bedrag van 5.078,50 ter zake van materiële schade,
25.000,- ter vergoeding van immateriële schade en 20.000,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer] , tot een bedrag van 17.500,- ter zake van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [ [naam] , tot een bedrag van 40.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
onder parketnummer 18/171586-23 (onderzoek [naam] ):
4. [ [slachtoffer] , primair tot een bedrag van 5.000,- en subsidiair tot een bedrag van
3.000,-, ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Ten aanzien van de vorderingen onder 1, 2 en 3 is verzocht om het toe te wijzen bedrag hoofdelijk op te leggen.
Met betrekking tot de vorderingen onder parketnummer 18/015685-23
Inleiding
Ten aanzien van het onderzoek onder de naam [naam] zijn 3 verdachten gedagvaard ter zake van één of meer strafbare feiten.
De rechtbank zal de vorderingen benadeelde partij (onder 1, 2 en 3) in alle zaken waarin deze zijn ingediend op gelijke wijze beoordelen, zodat ten aanzien van de civiele vorderingen wordt gekomen tot dezelfde uitspraak in alle zaken waarin tot een bewezenverklaring wordt gekomen van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het navolgende standpunt gesteld.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]:
Toewijzing van de vordering ter zake van de materiële kosten en de affectieschade, nu deze voldoende aannemelijk is gemaakt en onderbouwd. Referte ter zake van de gevorderde shockschade, nu de vraag is of het geestelijk leed is vastgesteld door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]:
Toewijzing van de vordering ter zake van affectieschade, nu de benadeelde partij (broer van het slachtoffer) als naaste als bedoeld in de wet is aan te merken.
Ten aanzien van de vordering van [naam]:
Toewijzing van de vordering ter zake shockschade, nu aan alle vereisten voor toewijzing is voldaan.
Daarnaast heeft de officier van justitie telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Nu de rechtbank de vorderingen in alle zaken waar deze op zien op gelijke wijze zal toetsen, waarbij de meest verstrekkende standpunten zullen worden betrokken, zal zij niet in elke zaak ook in het vonnis het standpunt van de verdediging opnemen. De rechtbank acht voldoende dat de standpunten blijken uit de pleitnotities en het proces-verbaal ter terechtzitting.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade (zijnde 5.078,50 uitvaartkosten en waterurn) en affectieschade (forfaitair bedrag 20.000,-) heeft geleden en dat verdachte op grond van artikel 6:108, tweede respectievelijk derde lid, BW voor deze schade aansprakelijk is. De vordering zal daarom betreffende dit deel van de gevorderde schade, in totaal 25.078,50, worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (schokschade), groot 25.000,-, van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt daarbij dat voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken dat het gestelde geestelijk letsel door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, is vastgesteld. De rechtbank beschikt derhalve over onvoldoende informatie om te kunnen oordelen dat er sprake is van geestelijk letsel. De onderhavige rapportage is namelijk opgemaakt door een (niet BIG-geregistreerde) mevrouw [naam] , verbonden aan een praktijk voor EMDR en beeldende therapie. Niet gebleken is dat deze persoon bevoegd en bekwaam is om het gestelde geestelijk letsel vast te stellen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij nadere rapportage te laten uitbrengen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]:
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, die is gebaseerd op affectieschade, niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt voorop dat invoelbaar is dat de broer van het slachtoffer, [slachtoffer] , een vordering tot vergoeding van affectieschade heeft ingediend. Hij en zijn raadsman hebben bij hun vordering en tijdens de zittingen naar voren gebracht dat hij met zijn zus (het overleden slachtoffer) een hechte band had.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is opgenomen in artikel 6:108, derde lid, BW. In het vierde lid van dit artikel wordt opgesomd welke naasten voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Broers en zussen vallen daar niet onder, behalve in uitzonderlijke gevallen opgenomen in de hardheidsclausule. De wetgever heeft als voorbeeld van dat laatste onder andere gewezen op broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Hetgeen naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen om aan te nemen dat hier sprake is van een uitzonderlijk geval.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de vordering van [naam]:
Door de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van schade tot een bedrag van 40,000,-. De rechtbank begrijpt dat dit bedrag is gebaseerd op schokschade en/of schade voorvloeiend uit onrechtmatige daad gebaseerd op de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] getuige is geweest van een zeer heftige gebeurtenis, waarbij zij, terwijl zij nota bene in haar eigen woonomgeving van haar vrijheid beroofd werd gehouden, heeft moeten zien hoe haar begeleidster op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Zij heeft, zo blijkt ook uit haar verklaringen en haar toelichting op de vordering, doodsangsten uitgestaan en is bij haar vlucht nog achterna gezeten, met de angst dat zij mogelijk het volgende dodelijke slachtoffer zou kunnen zijn. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Voor wat betreft dat laatste overweegt de rechtbank dat de vordering twee sterk met elkaar verweven grondslagen kent, namelijk immateriële schade voortvloeiend uit een strafbaar feit waarvan [slachtoffer] zelf het slachtoffer is geworden, en schokschade. Over de eerste component heeft de rechtbank hierboven een oordeel gegeven. De rechtbank heeft bij de hoogte van het geschatte bedrag reeds rekening gehouden met de context van de situatie waarin [slachtoffer] van haar vrijheid beroofd is geweest en de heftige emoties die dat bij haar heeft opgeroepen. In hoeverre er daarnaast nog plaats is voor een aanvullende vergoeding op grond van schokschade waarbij het ook gaat om schade die voortvloeit uit de confrontatie met een schokkende gebeurtenis valt in dit strafproces niet goed vast te stellen. Evenmin kan de
rechtbank in dit strafproces voldoende onderzoek doen naar de vraag of [slachtoffer] wel of niet voldoet aan de strenge eisen die in de rechtspraak aan schokschade worden gesteld, in het bijzonder de eis dat sprake moet zijn van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer. Of daarvan ook sprake kan zijn in de relatie tussen een minderjarige die geen ouders meer heeft of ouders met wie het contact duurzaam verbroken is enerzijds en degene die haar (uit hoofde van beroep) in plaats van de ouders begeleidt en opvangt, anderzijds is een vraag die niet zonder meer beantwoord kan worden. Het gelasten van nader onderzoek zou echter betekenen dat de strafzaak in zijn geheel aangehouden zou moeten worden, en dit vormt naar het oordeel van de rechtbank, zeker in een zaak als deze waarin vele belangen spelen, een onevenredige belasting van het strafproces. Voor een diepgaander onderzoek naar de bovengenoemde punten is een civiele procedure de meest geëigende plaats.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een andere heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [naam] (geboren op [geboortedatum] 2007) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Met betrekking tot de vordering onder parketnummer 18/171586-23
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]:
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat het primair gevorderde bedrag van 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente, kan worden toegewezen.
Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering wegens de bepleite vrijspraak niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair dient de vordering afgewezen te worden vanwege onvoldoende onderbouwing van de schade. Meer subsidiair dient de vordering gematigd te worden tot een bedrag van 2.000,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van 2.000,- voldoende aannemelijk gemaakt en zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te stellen op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2007) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/326835-21
Bij onherroepelijk vonnis van 21 juli 2022 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord- Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 360 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 144 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 5 augustus 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 juni 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft zij gevorderd dat de opgelegde jeugddetentie wordt vervangen door gevangenisstraf, gelet op de leeftijd van verdachte.
Nu veroordeelde bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank zal op grond van artikel 6:6:29 Wetboek van Strafvordering de straf van jeugddetentie vervangen door gevangenisstraf, nu de tenuitvoerlegging van de straf zou moeten plaatsvinden nadat verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 46, 47, 57, 245, 282, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/015685-23 feit 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/015685-23 feiten 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4, en onder parketnummer 18/171586-23 primair, ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de:
  • teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven kleding;
  • bewaringvan de onder verdachte (in de PI) inbeslaggenomen telefoon, ten behoeve van de tot nu toe
onbekend gebleven rechthebbende.
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feit 1 primair:
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] naam aan de Staat te betalen een bedrag van 25.078,50 (zegge: vijfentwintigduizend achtenzeventig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.078,50 aan materiële schade en 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade).
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feit 1 primair
Verklaart de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van parketnummer 18/015685-23 feit 2
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[naam]te betalen:
  • het bedrag van 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of zijn mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeven van [naam] (geboren op [geboortedatum] 2007) te openen spaarrekening met een BEM- clausule.
Ten aanzien van parketnummer 18/171586-23 primair
Wijst de vordering van de
benadeelde partijtoe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om
aan [slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 2.000,- (zegge: tweeduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op, om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeven van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2007) te openen spaarrekening met een BEM- clausule.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/326835-21:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 juli 2022 te weten: 144 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vervangt voormelde jeugddetentie door gevangenisstraf van gelijke duur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter,
mr. J. van Bruggen en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2024.
Bijlage I
Behorend bij vonnis d.d. 21 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen Inzake verdachte [verdachte]
Parketnummer: 18/015685-23
Aan verdachte [verdachte] is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging - onder parketnummer 18/015685-23 ten laste gelegd dat:

1.( [naam] )

Medeplegen gekwalificeerde doodslag
hij op of omstreeks 14januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
  • ( met kracht) met een mes in de nek/hals, althans het lichaam, gestoken en/of gesneden, en/of
  • ( met kracht) tegen het hoofd getrapt/geschopt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
welke voren omschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het strafbare feit omschreven in artikel 312 en/of 317 en/of 311 en/of 310 (in verband met) artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht) (zijnde het medeplegen van een (gekwaliceerde) diefstal (met geweld) en/of (gekwalificeerde) afpersing en/of een (gekwalificeerde) diefstal (met braak)),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit/die feiten voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit/die feiten straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 288 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(medeplegen diefstal met geweld in vereniging de dood ten gevolge hebbende)hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
Bijlage I
Behorend bij vonnis d.d. 21 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen Inzake verdachte [verdachte]
Parketnummer: 18/015685-23
een hoeveelheid geld en/of (een) geldkistje(s) en/of (een) te|efo0n(s) en/of sleutels, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of (één of meer
medewerkers van) [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
  • ( met kracht) met een mes in de nek/hals, althans het lichaam, gestoken en/of gesneden en/of
  • ( met kracht) tegen het hoofd getrapt/geschopt,
terwijl dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 312 lid 2 en 3 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk (en al dan niet met voorbedachte rade)
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
  • ( met kracht) met een mes in de nek/hals, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, en/of
  • ( met kracht) tegen het hoofd te trappen/schoppen;
en/of
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
een hoeveelheid geld en/of (een) geldkistje(s) en/of (een) telefoon(s) en/of sleutels, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of (één of meer
medewerkers van) [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
Bijlage I
Behorend bij vonnis d.d. 21 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen Inzake verdachte [verdachte]
Parketnummer: 18/015685-23
mededader(s) heeft weggenomen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimmingen/of een valse sleutel;
(artikel 287/289 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 sub 4/5 Wetboek van Strafrecht)

2.( [naam] )

Medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[naam] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door:
  • die [naam] (met kracht) vast te pakken en/of mee te nemen, en/of
  • die [naam] een mes te tonen, en/of
  • de mond van die [naam] dicht te houden/bedekken en/of het zicht van die [naam] te ontnemen, en/of
- die [naam] vast te houden en/of in de nabijheid van [slachtoffer] , die kort daar\/oor door
verdachte en/of zijn mededader was gestoken, op de grond te zetten en/of op de grond te laten zitten en/of
- die [naam] aan de haren te trekken en/of mee te sleuren;
(Artikel 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.( [naam] / [naam] )

Medeplegen van een poging diefstal met geweld op het [bedrijf]
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geld en/of enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan (de eigenaar en/of (een) medewerker(s) van) [bedrijf] (aan de
[adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), weg te nemen
Bijlage I
Behorend bij vonnis d.d. 21 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen Inzake verdachte [verdachte]
Parketnummer: 18/015685-23
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen de eigenaar en/of medewerkers dat [bedrijf] , met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • verschillende soorten kleding over elkaar aan heeft/hebben getrokken en/of extra kleding mee heeft/hebben genomen, en/of
  • een mes mee heeft/hebben genomen, en/of
  • een of meer maskers, althans gezichtsbedekking, mee heeft/hebben genomen en/of op heeft/hebben gezet, en/of
  • een tas mee heeft/hebben genomen, en/of
  • zich naar dat [bedrijf] heeft/hebben begeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 8 januari 2023 tot en met 14 januari 2023 te [woonadres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van diefstal met geweld (artikel 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht) en/of afpersing (artikel 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht), in elk geval een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, opzettelijk
(een) voorwerp(en) bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd(e) misdrij(f)(ven), te weten (onder meer)
  • ( bedekkende) kleding en/of een of meer masker(s), althans gezichtsbedekking, en/of
  • een mes,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
(artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 46 lid 1
Bijlage I
Behorend bij vonnis d.d. 21 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen Inzake verdachte [verdachte]
Parketnummer: 18/015685-23
Wetboek van Strafrecht)

4.(onderzoek [naam] )

Medeplegen diefstal met geweld
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te [woonadres] (aan de [adres] ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een mes/multitool (van het merk/type Leatherman Charge tti), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • een mes, te tonen en/of in de richting van die [slachtoffer] te wijzen/houden, en/of
  • tegen die [slachtoffer] te schreeuwen/zeggen: als je iemand belt, heb je een heel groot probleem. We
weten je te vinden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1
Wetboek van Strafrecht)
1. Waar in deze bewijsmiddelen wordt gesproken over het procesdossier wordt bedoeld het dossier van
Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023004 met de onderzoeksnaam [naam] .