ECLI:NL:RBNNE:2024:977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
18/266249-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens overtreding van de Leerplichtwet en beoordeling van levensbeschouwelijke bezwaren

In deze zaak heeft de kantonrechter op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet inschrijven van haar kind op school, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De verdachte, geboren in 1987, heeft aangevoerd dat zij haar dochter thuisonderwijs geeft omdat er geen school in de buurt is die aansluit bij haar levensbeschouwing, het seculier humanisme. De officier van justitie vorderde een geldboete van € 501,00 of 10 dagen vervangende hechtenis, maar de kantonrechter oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij in overtreding was van de Leerplichtwet.

De kantonrechter heeft de argumenten van de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdachte stelde dat de scholen in de omgeving niet aansluiten bij haar levensbeschouwing en dat zij ernstige bezwaren heeft tegen het onderwijs dat daar wordt aangeboden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bezwaren van de verdachte voldoende concreet en zwaarwegend zijn, en dat het seculier humanisme kan worden aangemerkt als een serieuze levensbeschouwing. De rechter concludeerde dat de verdachte en haar partner in staat zijn om thuisonderwijs te geven en dat de sociale ontwikkeling van hun dochter voldoende wordt gewaarborgd door deelname aan activiteiten met andere kinderen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met de Leerplichtwet, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak om de levensbeschouwelijke bezwaren van ouders serieus te nemen in het kader van de Leerplichtwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/266249-23
Vonnis van de kantonrechter d.d. 20 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2024.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Stoffels.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2023 tot en met 31 juli 2023 te Gieterveen, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de voormelde jongere, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een geldboete ter hoogte van € 501,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte haar kind niet heeft ingeschreven op een school, en geen vrijstelling van het bepaalde in artikel 2 van de Leerplichtwet heeft gekregen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat enkel in zeer uitzonderlijke gevallen een beroep op vrijstelling wordt gehonoreerd. Verdachte doet een beroep op vrijstelling in verband met bezwaren tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs. In deze zaak is geen beroep op vrijstelling mogelijk en is er sprake van overtreding van de Leerplichtwet.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat er binnen een bereisbare afstand geen school is die haar levensovertuiging actief uitdraagt. Verdachte wil dat de vorming en onderwijs van haar dochter gebeurt volgens haar levensbeschouwelijke normen en waarden. Omdat er geen school is die daarbij aansluit, krijgt haar dochter om die reden thuisonderwijs.
Verdachte heeft aangevoerd dat het inschrijven van haar kind op een openbare school voor haar geen optie is, omdat dit niet in lijn is met de levensovertuiging van verdachte en haar partner.
Verdachte heeft aangevoerd dat haar wens is haar dochter in te schrijven op een humanistische basisschool, maar dat deze in de directe omgeving van verdachte niet bestaat. De inschrijving op een basisschool die de Socratesmethode hanteert, wat wellicht nog een optie zou zijn, is om financiële redenen niet haalbaar. Daarom hebben verdachte en medeverdachte ervoor gekozen om hun dochter thuisonderwijs te geven.
Oordeel van de kantonrechter
Verdachte stelt zich op het standpunt dat haar beroep op de vrijstelling als bedoeld in artikel 5 onder b van de Leerplichtwet ten onrechte is afgewezen.
Artikel 5 onder b van de Leerplichtwet luidt als volgt:
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang
a. (…)
b. Zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning -of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben.
Uit het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 17 december 2019 volgt dat van overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, aanhef en onder b, Lpw alleen sprake kan zijn indien de overwegende bedenkingen die worden aangevoerd,
i. i) verband houden met ernstige gemoedsbezwaren van de in art. 2, eerste lid, Lpw bedoelde persoon die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing,
ii) betrekking hebben op de richting en derhalve de fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, van — kort gezegd — het in art. 5, aanhef en onder b, Lpw bedoelde onderwijs en
iii) voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ad i) Levensbeschouwing
Allereerst dient gelet op het bovenvermelde kader te worden beoordeeld of het seculier humanisme kan worden aangemerkt als welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, voordat de kantonrechter toekomt aan het beantwoorden van de vraag of er ook in dit verband sprake is van ernstige gemoedsbezwaren.
Bij de beantwoording van die vraag kan direct worden uitgesloten dat het bij het seculier humanisme om een godsdienstige overtuiging gaat. De verdachte zelf heeft aangegeven dat binnen het seculier humanisme geen ruimte is voor de verering van een god of goden.
Ten aanzien van de vraag of het seculier humanisme kan worden aangemerkt als een welbepaalde levensbeschouwing, overweegt de kantonrechter als volgt.
De Hoge Raad heeft overwogen dat van een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing geen sprake is wanneer het betreffende samenstel van opvattingen zich onvoldoende nauwkeurig laat bepalen of het daarin ontbreekt aan een voldoende mate van ernst of samenhang.
Het moderne humanisme wordt omschreven als een niet-godsdienstige levensbeschouwing die de menselijke waardigheid, vrijheid en persoonlijkheid vooropstelt.
Als levensbeschouwing legt het humanisme de nadruk op vorming (bildung), rede, redelijkheid en wereldburgerschap. Sleutelbegrippen in het humanisme zijn zelfontplooiing en -ontwikkeling, autonomie (in de betekenis van vrijheid en het streven naar een goed en mooi leven), verantwoordelijkheid, kritisch denken, gelijkwaardigheid en humaniteit.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van het voorgaande het seculier humanisme kan worden aangemerkt als een voldoende serieuze en coherente levensbeschouwing en daarmee voldoet aan de eis dat deze welbepaald dient te zijn.
Ad ii) Richting
De kantonrechter stelt voorop dat verdachte heeft gesteld geen bezwaren te hebben tegen de inrichting van het onderwijs als zodanig. Zo heeft verdachte geen bedenkingen tegen groepsactiviteiten, maar hebben zij en medeverdachte hun dochter juist aangemeld bij een sportclub en de scouting om in de sociale omgang met leeftijdsgenoten te voorzien.
De kantonrechter overweegt dat verdachte haar bedenkingen tegen het onderwijs op scholen in de omgeving, waaronder protestants-christelijk onderwijs, nader heeft onderbouwd. Dat op deze scholen sprake is van een fundamentele oriëntatie ontleend aan een godsdienstige overtuiging die de richting van het onderwijs op deze scholen betreft en dat deze richting anders is dan de levensbeschouwing van verdachte, te weten het seculier humanisme, behoeft naar het oordeel van de kantonrechter geen nadere bespreking.
Waar de bedenkingen van verdachte gericht zijn tegen het openbaar onderwijs in de omgeving overweegt de kantonrechter dat volgens vaste jurisprudentie bedenkingen ook hierin kunnen bestaan dat bij het openbaar onderwijs het nu juist ontbreekt aan een welbepaalde levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging en daarmee aan een richting van het onderwijs op die scholen.
In dit verband heeft de verdachte onder meer gesteld dat de neutrale richting van de openbare scholen een fundamentele strijdigheid oplevert met een kernwaarde van het seculier humanisme, te weten de kritische denkhouding. Het humanistisch ethisch kader voor het handelen moet in alle aspecten van de levens van haar kinderen aanwezig zijn. In het openbaar onderwijs is dit ethisch kader afwezig. De gedragsnormen worden simpelweg van bovenaf opgelegd. Van diepgaande bevraging en bespreking van bijvoorbeeld godsdiensten is geen sprake. Daarnaast is het volgens verdachte essentieel dat bij het bespreken van grote thema’s in de wereld naar voren wordt gebracht welke handvatten het humanisme biedt om deze problemen het hoofd te bieden. Op openbare scholen wordt kinderen dit niet geboden, omdat dit indruist tegen het neutrale karakter van het onderwijs op de openbare school.
Ad iii) Bezwaren
De verdachte heeft voorafgaand aan de zitting van de kantonrechter van 7 maart 2024, haar concrete en zwaarwegende bezwaren die verband houden met onderwijs zoals de scholen gelegen binnen redelijke afstand van haar woning waarop haar kinderen geplaatst zouden kunnen worden, dat kunnen bieden opgegeven.
De richtingsbezwaren tegen de openbare school zijn volgens verdachte als volgt:
1. In het openbaar onderwijs wordt godsdienst wel behandeld, maar niet aan de humanistische waarden getoetst. De onderwerpen worden neutraal aangeboden. Hierdoor ontstaat verwarring. Haar kinderen kunnen dan beschadigd worden door schadelijk religieus gedachtegoed.
2. In het openbaar onderwijs wordt niet actief aan kinderen geleerd om zich kritisch te verhouden ten opzichte van de wereld. Dit wordt ze thuis wel geleerd, want de kritische denkhouding is essentieel binnen het humanisme.
3. Het humanistisch ethisch kader voor het handelen moet in alle aspecten van de levens van haar kinderen aanwezig zijn. In het openbaar onderwijs is dit ethisch kader afwezig. Het is essentieel dat de ethische ontwikkeling een geheel vormt met de cognitieve, emotionele, sociale en creatieve ontwikkeling van het kind. Wanneer dit niet gebeurt loopt de ontwikkeling van het kind schade op.
De richtingsbezwaren tegen de Protestants-Christelijke school bestaan uit het feit dat binnen het Protestants-Christelijk onderwijs de bijbel een centrale plaats inneemt. Op grond van het seculier humanisme wordt niet geloofd in welke god dan ook. Het humanisme gaat uit van de herkomst van mensen vanuit de natuur.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de aangevoerde bezwaren in deze zaak voldoende concreet en voldoende zwaarwegend. De kantonrechter stelt vast dat de aangevoerde bezwaren steeds hun oorsprong vinden in de levensbeschouwing van verdachte, het seculier humanisme. De bedenkingen houden verband met ernstige gemoedsbezwaren van de verdachte die berusten op deze levensbeschouwing. Daarnaast betreffen de bedenkingen de richting van het onderwijs en zijn zij ontleend aan de levensbeschouwing van verdachte.
De heersende opvatting in Nederland is dat kinderen naar school horen te gaan, omdat zij recht hebben op onderwijs en zich het beste kunnen ontwikkelen in een (school)gemeenschap waaraan ook andere kinderen deelnemen. De kantonrechter is er echter van overtuigd dat deze twee aspecten door de verdachte goed geborgd zijn. Immers, verdachte en haar partner werken beide parttime en zijn derhalve in staat tot het geven van thuisonderwijs. Bovendien hebben zij daartoe voor het taal- en rekenonderwijs van hun dochter de beste beschikbare leermethodes aangeschaft.
Verder heeft de verdachte aangegeven voldoende oog te hebben voor de sociale ontwikkeling van haar dochter doordat regelmatig lessen met andere kinderen die thuisonderwijs genieten, worden gecombineerd en vaak activiteiten worden ondernomen met andere gezinnen van thuisonderwijs. Daarnaast is de dochter lid van de scouting en gaat zij naar gymnastiek. Er zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen aanwijzingen dat het de dochter aan iets ontbreekt in het licht van artikel 29 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Nu naar het oordeel van de kantonrechter alle vereisten waaraan overwegende bedenkingen in de zin van art. 5, aanhef en onder b, Lpw moeten voldoen, zijn vervuld - zoals hiervoor uiteengezet onder i, ii en iii - leidt dit naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De kantonrechter acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Uitspraak

De kantonrechter

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, kantonrechter, bijgestaan door S. Obbes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2024.