ECLI:NL:RBNNE:2024:945

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
18-303255-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld in supermarkt door verdachte en medeverdachte

Op 14 november 2023 heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, een gewapende overval gepleegd op een supermarkt in [plaats]. De verdachte heeft de kassamedewerker bedreigd met een mes en gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro en 23 emballagebonnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld, maar is wel veroordeeld voor afpersing. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot 230 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de supermarkt en de kassamedewerker, voor de geleden schade door de overval.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-303255-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-063452-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 27 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , ingeschreven te [adres] ,
thans verblijvende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, in een supermarkt gevestigd aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 565 euro (in verschillende coupures), althans een geldbedrag en/of 23 emballagebonnen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan De [bedrijf 1] [plaats] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [slachtoffer] , kassamedewerker bij genoemde supermarkt, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en/of (vervolgens)
  • dat mes in de richting te houden op geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer] en/of met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer] en/of te roepen "Geld, geld, geld!" en/of "doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en/of
  • die [slachtoffer] aldus te dwingen de kassalade te openen en/of (vervolgens) te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en/of 20 euro te geven en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij de arm en/of pols te pakken en/of het geld uit zijn handen te pakken en/of (vervolgens)
  • een graai in de kassa te doen en/of (daarbij) een hoeveelheid geldbiljetten en/of emballagebonnetjes uit die kassa te pakken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, in een supermarkt gevestigd aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer] , werkzaam als kassamedewerker bij deze supermarkt heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro, althans enig geldbedrag en/of 23 emballagebonnen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf 1] [plaats] , door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en/of (vervolgens)
  • dat mes in de richting te houden op een geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer] en/of met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer] en/of te roepen "Geld, geld, geld!" en/of "Doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en/of
  • aldus die [slachtoffer] te dwingen de kassalade te openen en/of (vervolgens) te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en/of 20 euro te geven en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij de arm en/of de pols te pakken en/of het geld uit zijn handen te pakken en/of (vervolgens)
  • een graai in de kassa te doen en/of (daarbij) een hoeveelheid geldbiljetten en/of emballagebonnetjes uit die kassa te pakken;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de verklaring van verdachte, de aangifte en de camerabeelden. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) een plan bedacht om de [bedrijf 1] in [plaats] te overvallen, omdat zij geld nodig hadden voor drank en drugs. Verdachte en medeverdachte hebben een mes meegenomen naar de winkel. Medeverdachte is de winkel binnengegaan en heeft de kassamedewerker bedreigd met het mes, zodat de kassamedewerker het geld zou afgeven aan medeverdachte. Ook is op de beelden te zien dat medeverdachte een graai in de kassa doet. Verdachte is buiten blijven staan. Hij had een tas met kleren bij zich, zodat verdachte en medeverdachte zich na de overval konden omkleden.
Vervolgens zijn zij weer naar het huis van verdachte gegaan. Daar hebben zij een deel van de buit verdeeld en een deel achtergelaten. Gelet op het voorgaande is er sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld. Het was de bedoeling dat medeverdachte het mes op de kassaband zou zetten om de kassamedewerker zo te bewegen tot afgifte van het geld. Verdachte en medeverdachte hebben van tevoren niet besproken dat medeverdachte zelf ook een greep in de kassalade zou doen. Daarnaast is er niet gesproken over wat medeverdachte tegen de kassamedewerker zou zeggen. Er is dan ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van een diefstal met geweld. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem primair ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en medeverdachte hebben samen een plan bedacht om de [bedrijf 1] in [plaats] op 14 november 2023 te overvallen. Verdachte en medeverdachte hebben daarbij vooraf afgesproken dat zij een mes zouden meenemen naar de winkel en hebben daadwerkelijk een mes gepakt uit de woning van de moeder van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat verdachte en medeverdachte hadden afgesproken dat medeverdachte het mes op de kassaband zou zetten om de kassamedewerker zo te bewegen tot afgifte van het geld. Verder hebben verdachte en medeverdachte afgesproken dat medeverdachte de winkel in zou gaan en dat verdachte buiten zou blijven wachten. Medeverdachte is met het mes in zijn hand in de richting van de kassa gelopen. Medeverdachte heeft tegen de kassamedewerker geroepen dat hij geld aan medeverdachte moest geven en heeft zijn woorden kracht bijgezet door het mes te tonen. Medeverdachte heeft dit mes in de richting van de kassamedewerker gehouden. Ook heeft hij zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes dichtbij het lichaam van de kassamedewerker. De kassamedewerker heeft de kassalade geopend en geld aan medeverdachte gegeven. De kassamedewerker heeft tevens verklaard dat er geld op de kassaband naast hem viel. Ook dit geld heeft hij aan medeverdachte gegeven. Mogelijk heeft de kassamedewerker ook een aantal emballagebonnen aan medeverdachte gegeven. Medeverdachte heeft vervolgens zelf ook een graai in de kassalade gedaan en daarbij geld en emballagebonnen uit de kassalade gepakt.
De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden sprake is van het afgeven in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel medeverdachte zelf ook een aantal geldbiljetten en emballagebonnen uit de kassa heeft gepakt, moet deze handeling van medeverdachte in samenhang met de overige handelingen van medeverdachte en de intenties van verdachte en medeverdachte worden bekeken. De intenties van verdachte en medeverdachte en de handelingen van medeverdachte waren zozeer gericht op het afgeven van het geld door de kassamedewerker, dat dit handelen moet worden gekwalificeerd als afpersing. De kassamedewerker is onder bedreiging met geweld het tonen van het door verdachte en medeverdachte meegenomen mes gedwongen tot de afgifte van het geld en onder bedreiging van dat geweld heeft hij medeverdachte toegestaan ook zelf een greep in de kassa te doen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het de bedoeling was dat medeverdachte het mes op de kassaband zou zetten en aan de kassamedewerker zou tonen, zodat de kassamedewerker geld aan medeverdachte zou afgeven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Medeverdachte was op 14 november 2023 bij mij in [plaats] . We hebben toen besloten om de [bedrijf 1] in [plaats] te overvallen. We hebben een plan gemaakt. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat we hebben gewacht tot het donker was, dat we het mes hebben schoongemaakt en dat we kleding in een tas hebben gedaan zodat wij ons na de overval konden omkleden en de kleren weg konden gooien.
Dat klopt. Het klopt ook dat we hebben afgesproken dat medeverdachte naar binnen zou gaan en ik buiten zou blijven staan. We hebben het mes meegenomen, omdat dat een bepaalde indruk zou maken en om de
medewerker te intimideren zodat diegene het geld zou geven. Volgens mij hebben we besproken dat medeverdachte het mes op de band zou zetten en dan om geld zou vragen. Toen medeverdachte weer naar buiten kwam zijn we weggelopen. We hebben de kleding in een tas gestopt en die heb ik in de bosjes gegooid. We zijn daarna samen naar het huis van mijn moeder gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 november 2023, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R023125 van 2 december 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 14 november 2023 was ik aan het werk achter de kassa bij de [bedrijf 1] in [plaats] , gevestigd aan De [adres] . Er liep een man in de richting van de kassa. Ik zag dat de man een mes omhoog hield. Ik hoorde dat de man vroeg om geld. De woorden die hij zei waren: geld, geld, geld. Ik zag dat de man zwaaide met het mes en het mes richting mij hield. Ik heb toen de lade open gedaan. Ik heb de man toen briefjes van 50 en 20 gegeven. Ik weet mij ook nog te herinneren dat hij mij ook bij mijn arm pakte. Ik zag dat hij zelf ook nog een graai uit de kassalade deed met zijn linkerhand. De man greep zelf nog naar de kassa en nam nog 5 en 10 euro mee. Er vielen een paar biljetten naast de loopband. Ik heb deze nog gepakt en aan hem gegeven. De overvaller heeft mogelijk ook emballagebonnen meegenomen. Misschien heb ik ook wel emballagebonnen aan de overvaller gegeven. Ik heb onder bedreiging van een mes geld mee gegeven. Ik heb gedaan waar hij om vroeg zodat hij mij niets aan deed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 16 november 2023, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
We zijn op 14 november 2023 naar de [bedrijf 1] gegaan. Het idee om de [bedrijf 1] te overvallen kwam van ons beiden. We hadden afgesproken dat [verdachte] buiten zou wachten en dat ik naar binnen zou gaan. We hadden een mes meegenomen. Ik ben naar binnen gegaan. Ik liep naar de kassa en zei: geef me alles wat er in de kassa zat. Ik had het mes in mijn hand en heb er mee gewezen naar die jongen. Dat mes kwam dichtbij hem. Ik heb ook gezegd Doe de kassa open, geef me geld en vijftigjes. Die jongen deed gelijk de kassa open en gaf mij geld en bonnetjes en toen ben ik naar [verdachte] gerend. [verdachte] had een tas met kleding mee. We hebben ons omgekleed na de overval. [verdachte] heeft de tas met kleding weggegooid. We zijn naar het huis van [verdachte] gegaan. Ik heb [verdachte] tweehonderd euro gegeven. Ik heb vijfenveertig euro op zak gedaan en de rest heb ik in het kastje gelegd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2023, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoud als relaas van verbalisant [naam] :
Totaal is er 565 euro teruggevonden. Onder verdachte [medeverdachte] werd 45 euro inbeslaggenomen. Onder verdachte [verdachte] werd totaal 520 euro inbeslaggenomen. Eveneens werd in de woning van [verdachte] totaal 23 emballagebonnen van de [bedrijf 1] aangetroffen.
Bewijsoverwegingen
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, kan op basis van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
Zoals hierboven al door de rechtbank is vastgesteld, hebben verdachte en medeverdachte samen een plan bedacht om de [bedrijf 1] te overvallen. Verdachte en medeverdachte hebben vooraf afgesproken dat zij
een mes zouden meenemen naar de winkel en ook daadwerkelijk een mes uit de woning van de moeder van verdachte meegenomen. Daarnaast hebben zij afgesproken dat medeverdachte de winkel in zou gaan en verdachte buiten zou wachten. Verdachte heeft dit ter zitting ook bevestigd. Uit de verklaring van verdachte volgt verder dat hij een tas met kleding had meegenomen, zodat verdachte en medeverdachte zich na de overval konden omkleden. Verdachte en medeverdachte zijn na de overval weer samen naar het huis van verdachte gegaan. Daar hebben zij een deel van het geld verdeeld en een deel van het geld en de emballagebonnen verstopt. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2023 te [plaats] , in een supermarkt gevestigd aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer] , werkzaam als kassamedewerker bij deze supermarkt heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro en 23 emballagebonnen, die geheel aan de [bedrijf 1] [plaats] toebehoorden, door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en vervolgens
  • dat mes in de richting te houden op een geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer] en met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer] en te roepen "Geld, geld, geld!" en "Doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en
  • aldus die [slachtoffer] te dwingen de kassalade te openen en vervolgens te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en 20 euro te geven en vervolgens die [slachtoffer] bij de arm te pakken en vervolgens
  • een graai in de kassa te doen en daarbij een hoeveelheid geldbiljetten en emballagebonnetjes uit die kassa te pakken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiairafpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 230 dagen jeugddetentie waarvan 180 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 80 uren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit. Verdachte is echter nog erg jong en uit de informatie van de reclassering volgt dat verdachte op pedagogisch vlak nog beïnvloedbaar is. Verdachte kan op zeer korte termijn terecht bij het [instelling] . Daarom moet het adolescentenstrafrecht worden toegepast.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het adolescentenstrafrecht toegepast moet worden. Verdachte moet nog veel leren, hij is afhankelijk van zijn ouders en is op pedagogisch vlak nog beïnvloedbaar. Verdachte kan terecht bij het [instelling] , dit is een passende plek voor hem. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte te veroordelen tot 110 dagen jeugddetentie waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Daarnaast kan ook een middelenverbod als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Verdachte staat sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis onder elektronische monitoring. De elektronische monitoring dient in totaal niet langer dan zes maanden te duren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 2 februari 2024, de toelichting van deskundige [naam] ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt, een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een overval grote gevolgen heeft voor slachtoffers en dat het niet ondenkbaar is dat zij daar nog lang mee zullen worden geconfronteerd. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt ook dat dit voor aangever geldt. Daarnaast zorgt een gewapende overval niet alleen voor onrust en angst bij de directe slachtoffers maar ook bij anderen, zoals overige aanwezigen en andere medewerkers van de supermarkt. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij veel spijt heeft van zijn handelen, rekent de rechtbank het verdachte en medeverdachte aan dat zij enkel aan hun eigen financiële gewin hebben gedacht en niet aan de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer en overige aanwezigen en betrokkenen.
Uit de justitiële documentatie van 2 januari 2024 volgt dat verdachte eerder door de kinderrechter is veroordeeld voor het medeplegen van een woninginbraak en het medeplegen van een diefstal.
Uit het reclasseringsrapport van 2 februari 2024 en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat er forse zorgen bestaan ten aanzien van verdachte. Verdachte verblijft op dit moment bij zijn vader, terwijl dit geen goede plek voor hem is. Verdachte werkt niet en heeft geen andere structurele dagbesteding. Daarnaast kampt verdachte met psychosociale problemen en een cannabisverslaving. Verdachte stond al onder toezicht van de reclassering en er was al hulpverlening bij verdachte betrokken ten tijde van het bewezenverklaarde feit. De reclassering schat de kans op herhaling dan ook in als hoog. Uit het reclasseringsrapport volgt verder dat verdachte graag een pro-sociaal leven wil leiden maar dat zijn verslavingsproblematiek hieraan in de weg staat. Het is dan ook van belang dat verdachte hier hulp voor krijgt. Daarnaast kan verdachte op korte termijn terecht bij het [instelling] . De reclassering adviseert de rechtbank het adolescentenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de volgende door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod (met elektronische monitoring), een locatiegebod (met elektronische monitoring) en het vinden en behouden van dagbesteding. Ter terechtzitting heeft de reclassering geadviseerd ook een middelenverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en het adolescentenstrafrecht toepassen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit advies af te wijken. De rechtbank acht alles overwegende een jeugddetentie van 230 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. Om te voorkomen dat verdachte weer strafbare feiten zal plegen en de hulp die verdachte nodig heeft mogelijk te maken, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke jeugddetentie een aantal bijzondere voorwaarden verbinden. Dit zijn de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd te weten een meldplicht, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het vinden en behouden van dagbesteding. De rechtbank zal daarnaast een middelencontrole als bijzondere voorwaarde opnemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatiegebod en een locatieverbod met elektronische monitoring op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de hiermee te dienen strafvorderlijke belangen namelijk niet op tegen het vrijheidsbeperkende karakter van het locatiegebod en locatieverbod en de elektronische monitoring.
Daarnaast zal verdachte op korte termijn terecht kunnen bij het [instelling] . De rechtbank gaat er van uit dat daar voldoende toezicht is op verdachte en dat vanuit het [instelling] voldoende mogelijkheden bestaan om verdachte bij te sturen, mocht daartoe aanleiding zijn.

Benadeelde partijen

[bedrijf 1] [plaats] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.588,06 ter vergoeding van materiële schade en 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ook [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [bedrijf 1] [plaats] geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd moet worden. Het is duidelijk dat de overval veel impact heeft gehad op [slachtoffer] , maar de vordering is niet onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [bedrijf 1] [plaats] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de materiële schade. De materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De vordering ten aanzien van de immateriële schade moet afgewezen worden. Die schade komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de onderneming geen rechtstreekse schade heeft geleden door het feit.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering niet is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering fors gematigd dient te worden, door bijvoorbeeld een derde van het gevorderde bedrag toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
[bedrijf 1] [plaats] heeft een vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. Het bedrag aan materiële schade bestaat uit een aantal schadeposten, te weten: geld dat [bedrijf 1] [plaats] niet terug heeft gekregen na de overval, kosten voor slachtofferhulp, kosten voor zaalhuur ten behoeve van een slachtofferavond en verloren inkomsten.
Vaststaat dat [bedrijf 1] [plaats] een deel van het geld dat is buitgemaakt bij de overval, te weten 15,-, niet heeft teruggekregen. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De rechtbank wijst de gevorderde schade met betrekking tot het niet teruggekregen geld toe, te weten een bedrag van 15,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023.
[bedrijf 1] [plaats] stelt daarnaast schade te hebben geleden, omdat zij na de overval slachtofferhulp heeft ingeschakeld. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het is voor de rechtbank niet duidelijk waarom de benadeelde partij een particuliere organisatie heeft ingeschakeld en ten behoeve van wie deze hulp is ingeschakeld. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering.
Daarnaast stelt [bedrijf 1] [plaats] schade te hebben geleden, omdat zij na de overval een zaal heeft gehuurd ten behoeve van een slachtofferavond. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van deze schadepost een factuur overgelegd. De datum op de factuur betreft 17 oktober 2023. Deze datum is gelegen voor de datum van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost niet onderbouwd kan worden met een factuur waarvan de datum is gelegen voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook afwijzen.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding gevorderd van verloren inkomsten. Artikel 6:96 lid 1 BW bepaalt dat vermogensschade geleden verlies en gederfde winst omvat. Niet duidelijk is in hoeverre het bewezenverklaarde heeft geleid tot gederfde winst en wat de omvang van deze gederfde winst dan is. De rechtbank acht dit deel van de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat zij de gestelde schade heeft geleden, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Tot slot heeft [bedrijf 1] [plaats] vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van 500,- gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet kan leiden tot de vaststelling dat zij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Hoewel het aannemelijk is dat de benadeelde partij na de overval gevoelens van onveiligheid ervaart en het gevoel heeft haar medewerkers geen veilige werkplek te kunnen bieden, kan dit niet leiden tot de vaststelling van een immateriële schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] op andere wijze in zijn persoon is aangetast gelet op de aard en de ernst van de normschending. Uit het dossier volgt dat medeverdachte een mes bij zich had en dit mes dichtbij [slachtoffer] heeft gehouden en daarmee ook zwaaiende bewegingen dichtbij het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats, ondanks dat [slachtoffer] zijn vordering niet heeft onderbouwd. Hoewel in dergelijke gevallen een vergoeding van 3.000,- gerechtvaardigd zou kunnen zijn, zal de rechtbank in dit geval, bij gebrek aan onderbouwing van de vordering, een bedrag van 500,- toewijzen en [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoedingen niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 5 juni 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 juni 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 januari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
Ter zitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar vordering met dien verstande dat zij heeft gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een werkstraf van 60 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat verdachte door de kinderrechter is veroordeeld voor een ander feit dan nu aan verdachte is ten laste gelegd. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijk opgelegde straf omgezet dient te worden in een werkstraf van 60 uren.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van voornoemde voorwaardelijke straf. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om een werkstraf te gelasten voor de duur van 60 uren, in plaats van een last te geven tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 230 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Leger des Heils, Zoutbranderij 1 in Leeuwarden. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat verdachte zich laat behandelen door VNN Leeuwarden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling en/of detoxificatie. Als de voor de indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
dat verdachte verblijft in het [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
5. dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Benadeelde partij [bedrijf 1] [plaats]
  • Wijst de vordering van [bedrijf 1] [plaats] toe tot een bedrag van 15,-;
  • Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [bedrijf 1] [plaats] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een mededader (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- Veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van
de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
- Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd,
de verplichting op om ten behoeve van [bedrijf 1] [plaats] aan de Staat te betalen een bedrag van 15,- (zegge: vijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de
duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde
partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden;
- Wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de kosten van
zaalverhuur af en verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van haar vordering dat betrekking heeft op de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering voor dat gedeelte
bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- Wijst de vordering ten aanzien van de immateriële schade af.
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van 500,-;
  • Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een mededader (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- Veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van
de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
- Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd,
de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de
duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde
partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden;
- Verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt
dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.063452-23

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 5 juni 2023 van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, te weten: een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.
Gelast het verrichten van een werkstraf voor de duur van 60 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, oorspronkelijk opgelegd bij voornoemd vonnis.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Langius, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2024.