ECLI:NL:RBNNE:2024:942

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
LEE 23/701
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving van een schutting op perceel zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden tegen een schutting behandeld. Eiseres had op 21 februari 2021 een verzoek om handhaving ingediend, omdat haar buren een schutting hadden geplaatst die te hoog was en zonder omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden had het verzoek om handhaving op 12 juli 2022 afgewezen, met de motivering dat de overtreding van geringe ernst was en dat handhaving onevenredig zou zijn gezien de omstandigheden van de overtreder. Eiseres maakte bezwaar, maar het college handhaafde zijn besluit op 27 december 2022, met een nieuwe motivering die stelde dat er concreet zicht op legalisatie was.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hoewel de rechtbank vaststelt dat de motivering van het college onjuist was, concludeert zij dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit. De overtreding was inmiddels ongedaan gemaakt, en eiseres had procesbelang bij de beoordeling van haar beroep in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat het college ten onrechte had gesteld dat er concreet zicht op legalisatie was, maar dat handhaving ook om andere redenen niet noodzakelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden, het college
(gemachtigde: C.F. Geerdes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden tegen de schutting die is geplaatst op het perceel aan de [adres overtreding] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving op 12 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De bewoners van het perceel aan de [adres overtreding] in [woonplaats] zijn in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende deel te nemen aan deze procedure maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiseres heeft op 21 februari 2021 een verzoek om handhaving ingediend omdat haar buren aan de [adres overtreding] in [woonplaats] een schutting hebben geplaatst en deze schutting ook voor de voorgevelrooilijn van de woning 2 meter hoog is, terwijl daar geen omgevingsvergunning voor is verleend. Hierdoor is haar uitzicht ontnomen.
4.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving op 12 juli 2022 afgewezen. De schutting is over een lengte van 0,65 meter te hoog uitgevoerd en daardoor is er strijd met artikel 41.2 onder a van het bestemmingsplan Kernen. Het college ziet echter af van handhaving vanwege de geringe ernst van de overtreding en het feit dat de overtreding geen of weinig reële hinder veroorzaakt voor omwonenden. Daarbij speelt de medische situatie van de bewoonster van [adres overtreding] ook een rol.
4.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en in bezwaar aangevoerd dat het college ten onrechte het belang van de overtreder zwaarder heeft laten wegen dan het algemeen belang en het belang van eiseres. Er is niet gebleken dat handhaving voor de overtreder zo onevenredig is dat daarvan moet worden afgezien. Bovendien is er volgens eiseres geen sprake van een geringe overtreding omdat de schutting tweemaal zo hoog is dan is toegestaan en het uitzicht van eiseres wordt belemmerd.
4.3.
Het college heeft op 27 december 2022 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten met een nieuwe motivering. Het college heeft gemotiveerd dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft op 19 december 2022 een getekende verklaring van de overtreders ontvangen waarin verklaard wordt dat de geplaatste schuttingdelen uiterlijk 29 januari 2023 zullen worden verwijderd waarna een groene erfafscheiding met coniferen zal worden geplaatst. Omdat het besluit van 12 juli 2022 niet wordt herroepen kent het college geen proceskostenvergoeding toe.
4.4.
Eisers heeft hiertegen beroep ingesteld.
4.5.
Het college heeft op 23 maart 2023 de rechtbank geïnformeerd dat de te hoog gerealiseerde schutting over een lengte van 0,65 meter is verwijderd.
4.6.
Eiseres heeft op 28 maart 2023 laten weten het beroep niet in te trekken omdat zij procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep in verband met de vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 februari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Procesbelang
6. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Eiseres kan met het beroep niet meer bereiken dat er handhavend wordt opgetreden, nu de overtreding inmiddels ongedaan is gemaakt. Desondanks is er naar het oordeel van de rechtbank procesbelang, nu eiseres in bezwaar geen proceskostenvergoeding heeft gekregen, terwijl ze daar wel om heeft gevraagd. Het beroep is dus ontvankelijk.
Is het verzoek om handhaving terecht afgewezen?
7. Eiseres stelt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Zij voert aan dat de toezegging om een overtreding ongedaan te maken geen concreet zicht op legalisatie oplevert. Als de overtreder weigert een vergunning aan te vragen, is concreet zicht op legalisatie uitgesloten. Het college had een handhavingsbesluit dienen te nemen.
8. Het college voert aan dat handhavend optreden niet nodig was omdat de overtreding ongedaan gemaakt zou worden en er geen kans was op herhaling. Het ongedaan maken van de overtreding op zeer korte termijn heeft onderdeel uitgemaakt van de belangenafweging van het college. Daarbij heeft het handhaven op schuttingen een lage prioriteit in het gemeentelijk handhavingsbeleid. Omdat het besluit van 12 juli 2022 niet is herroepen, maar in stand is gelaten met een aanvullende motivering, is er volgens het college geen grond voor een vergoeding van de proceskosten gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is vermeld dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank alleen sprake als het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg. Bij een verbetering van de motivering is geen sprake van een herroeping in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
10. In het primaire besluit van 12 juli 2022 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen omdat handhavingsmaatregelen onevenredig zijn in relatie tot de met handhaving te dienen belangen. Het gaat volgens het college om een overtreding van geringe ernst en de belangen van eiseres worden niet geschaad. Ook vindt het college handhavend optreden niet passend omdat de overtreder ernstig ziek was op dat moment. Het algemene belang bij handhaving en het belang van eiseres bij uitzicht en het onveilige gevoel van eiseres wegen minder zwaar dan de belangen van de overtreder.
11. In het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit (afwijzen handhaving) in stand gelaten met een nieuwe motivering. Omdat het besluit van 12 juli 2022 niet wordt herroepen, heeft het college geen proceskostenvergoeding toegekend. Het college stelt in het besluit op bezwaar dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie. In verweer heeft het college nog toegevoegd dat het gebrek aan kans op herhaling en een lage prioriteit ook een rol heeft gespeeld bij het afzien van handhaving.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het besluit op bezwaar ten onrechte gesteld dat er concreet zicht op legalisatie is. Bij legalisatie gaat het om het legaliseren van de overtreding, in dit geval het verlenen van een vergunning voor de te hoge schutting. Daarvan is geen sprake: de overtreder was van plan om de overtreding ongedaan te maken (en heeft dat inmiddels ook daadwerkelijk gedaan). Hoewel de motivering zoals door verweerder verwoord niet juist is, is daarmee echter niet gegeven dat er voor het college maar één andere mogelijkheid was, te weten: een handhavingsbesluit nemen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank ook van handhaven kunnen afzien (en duidelijk is geworden dat verweerder dat ook zou hebben gedaan), omdat handhaving wegens bijzondere omstandigheden onevenredig was.
13. Gelet op het vorenstaande kleeft er weliswaar een gebrek aan het bestreden besluit, maar hoeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet te leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Aannemelijk is dat eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad. Als verweerder met een juiste motivering had afgezien van handhaving, had zij haar proceskosten in bezwaar immers ook niet vergoed gekregen, omdat er dan geen sprake zou zijn geweest van een herroeping van het besluit in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiseres de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar niet vergoed krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.