4.6.Eiseres heeft op 28 maart 2023 laten weten het beroep niet in te trekken omdat zij procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep in verband met de vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 februari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Eiseres kan met het beroep niet meer bereiken dat er handhavend wordt opgetreden, nu de overtreding inmiddels ongedaan is gemaakt. Desondanks is er naar het oordeel van de rechtbank procesbelang, nu eiseres in bezwaar geen proceskostenvergoeding heeft gekregen, terwijl ze daar wel om heeft gevraagd. Het beroep is dus ontvankelijk.
Is het verzoek om handhaving terecht afgewezen?
7. Eiseres stelt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Zij voert aan dat de toezegging om een overtreding ongedaan te maken geen concreet zicht op legalisatie oplevert. Als de overtreder weigert een vergunning aan te vragen, is concreet zicht op legalisatie uitgesloten. Het college had een handhavingsbesluit dienen te nemen.
8. Het college voert aan dat handhavend optreden niet nodig was omdat de overtreding ongedaan gemaakt zou worden en er geen kans was op herhaling. Het ongedaan maken van de overtreding op zeer korte termijn heeft onderdeel uitgemaakt van de belangenafweging van het college. Daarbij heeft het handhaven op schuttingen een lage prioriteit in het gemeentelijk handhavingsbeleid. Omdat het besluit van 12 juli 2022 niet is herroepen, maar in stand is gelaten met een aanvullende motivering, is er volgens het college geen grond voor een vergoeding van de proceskosten gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is vermeld dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank alleen sprake als het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg. Bij een verbetering van de motivering is geen sprake van een herroeping in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
10. In het primaire besluit van 12 juli 2022 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen omdat handhavingsmaatregelen onevenredig zijn in relatie tot de met handhaving te dienen belangen. Het gaat volgens het college om een overtreding van geringe ernst en de belangen van eiseres worden niet geschaad. Ook vindt het college handhavend optreden niet passend omdat de overtreder ernstig ziek was op dat moment. Het algemene belang bij handhaving en het belang van eiseres bij uitzicht en het onveilige gevoel van eiseres wegen minder zwaar dan de belangen van de overtreder.
11. In het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit (afwijzen handhaving) in stand gelaten met een nieuwe motivering. Omdat het besluit van 12 juli 2022 niet wordt herroepen, heeft het college geen proceskostenvergoeding toegekend. Het college stelt in het besluit op bezwaar dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie. In verweer heeft het college nog toegevoegd dat het gebrek aan kans op herhaling en een lage prioriteit ook een rol heeft gespeeld bij het afzien van handhaving.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het besluit op bezwaar ten onrechte gesteld dat er concreet zicht op legalisatie is. Bij legalisatie gaat het om het legaliseren van de overtreding, in dit geval het verlenen van een vergunning voor de te hoge schutting. Daarvan is geen sprake: de overtreder was van plan om de overtreding ongedaan te maken (en heeft dat inmiddels ook daadwerkelijk gedaan). Hoewel de motivering zoals door verweerder verwoord niet juist is, is daarmee echter niet gegeven dat er voor het college maar één andere mogelijkheid was, te weten: een handhavingsbesluit nemen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank ook van handhaven kunnen afzien (en duidelijk is geworden dat verweerder dat ook zou hebben gedaan), omdat handhaving wegens bijzondere omstandigheden onevenredig was.
13. Gelet op het vorenstaande kleeft er weliswaar een gebrek aan het bestreden besluit, maar hoeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet te leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Aannemelijk is dat eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad. Als verweerder met een juiste motivering had afgezien van handhaving, had zij haar proceskosten in bezwaar immers ook niet vergoed gekregen, omdat er dan geen sprake zou zijn geweest van een herroeping van het besluit in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.