ECLI:NL:RBNNE:2024:931

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
18-730028-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak met recidiverisico en disciplinaire straffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2024 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde. De veroordeelde, die in totaal acht jaren gevangenisstraf heeft gekregen, heeft in de afgelopen vier jaar zeventien disciplinaire straffen opgelegd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico niet voldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, en heeft daarom de vordering tot uitstel van de v.i. toegewezen voor de duur van vier maanden. Dit besluit is genomen na een openbare terechtzitting op 4 maart 2024, waar de veroordeelde, zijn advocaat mr. H.L.P. Fauser, en de officier van justitie mr. H.J. Veen aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de positieve gedragsverandering van de veroordeelde in de afgelopen twee maanden, waarin zich geen incidenten hebben voorgedaan. De rechtbank heeft ook de adviezen van de reclassering in overweging genomen, die aangaven dat het recidiverisico als hoog-gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde de kans moet krijgen om zich verder te ontwikkelen en dat hij binnen afzienbare tijd opnieuw in aanmerking kan komen voor v.i. De beslissing is genomen in het kader van de gewijzigde wetgeving omtrent v.i., waarbij de oude regeling van toepassing blijft voor veroordelingen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
v.i. zaaknummer : 99-000539-36 parketnummer : 18/730028-19
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.)
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [instelling] ,
(hierna te noemen: veroordeelde).

Het onderzoek ter terechtzitting

De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 4 maart 2024. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. Tevens is verschenen mw. [naam] , reclasseringswerker.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de volgende stukken:
  • De vordering tot uitstel van de v.i. ex artikel 6:2:12 Sv van de officier van justitie van 2 februari 2024;
  • De v.i. adviezen van de reclassering van 26 januari en 1 maart 2024;
  • Het reclasseringsadvies Detentie & Re-integratieplan van 21 juni 2022;
  • Het v.i. advies van de DJI van 15 januari 2024.

De procesgang

Bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2020, is aan de veroordeelde - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van in totaal acht jaren opgelegd. De voorlopige datum van v.i. is vastgesteld op 13 maart 2024.
Op 2 februari 2024 is op de griffie van de rechtbank de hiervoor vermelde vordering tot uitstel van de v.i. van de officier van justitie binnengekomen.

De inhoud van de vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de v.i. wordt uitgesteld voor de duur van 180 dagen. De gronden waarop de vordering berust houden - kort gezegd - in dat veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, hetgeen blijkt uit zijn gedrag tijdens de tenuitvoerlegging van de straf waarvoor veroordeelde meermalen een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. Daarnaast kan het recidiverisico niet worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden.

Het advies van de reclassering

De reclassering heeft in de rapporten van 26 januari en 1 maart 2024 - zakelijk weergegeven - geadviseerd om over te gaan tot uitstel van de v.i. De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat op dit moment het niet mogelijk is om een gedegen plan van aanpak op te stellen waarvan een recidivebeperkend effect uitgaat. Verder heeft veroordeelde volgens de reclassering onvoldoende gewerkt aan re-integratiedoelen en heeft hij veel disciplinaire straffen opgelegd gekregen. Tevens heeft hij niet of
nauwelijks op een plusprogramma gefunctioneerd. Een noemenswaardige periode van positief gedrag is wenselijk. Daarnaast wordt het recidiverisico ingeschat als hoog-gemiddeld tot hoog. In het geval de rechtbank toch mocht besluiten om veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid te stellen heeft de reclassering geadviseerd om de proeftijd te starten met daaraan gekoppeld een negental voorwaarden.
Reclasseringswerker [naam] heeft ter terechtzitting de inhoud van het rapport bevestigd en nader toegelicht. Deze nadere toelichting houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Veroordeelde heeft meermalen gezegd zich te willen inzetten voor bepaalde doelen binnen de penitentiaire inrichting maar komt keer op keer zijn afspraken niet na. Ik blijf bij het advies om tot uitstel van de v.i. over te gaan omdat dit passend is bij het beeld dat veroordeelde heeft laten zien in detentie. Veroordeelde zal een bestendige periode van goed gedrag moeten tonen om uiteindelijk voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Na een langere periode van goed gedrag zal de reclassering meer vertrouwen hebben in dat veroordeelde zich zal conformeren aan de gestelde voorwaarden.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. (met 180 dagen) gehandhaafd. Veroordeelde heeft de afgelopen periode een kentering vertoond in zijn gedrag en zijn laatste disciplinaire straf dateert van 14 december 2023. Desondanks is het Openbaar Ministerie van oordeel dat veroordeelde dit positieve gedrag gedurende een langere periode zal moeten laten zien om in aanmerking te komen voor v.i.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De veroordeelde heeft zich ter terechtzitting verzet tegen het gevorderde uitstel van de v.i.. Hij stelt dat hij een moeilijke periode heeft gehad door de beëindiging van een langdurige relatie en het verlies van zijn vader en zijn neef. Tevens verklaart veroordeelde dat het kwartje bij hem is gevallen en dat hij in detentie uitgeleerd is.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen mede omdat onder de oude regeling v.i. het uitgangspunt moet zijn. De disciplinaire straffen die aan veroordeelde zijn opgelegd zijn onvoldoende om tot uitstel van de v.i. over te gaan omdat dit geen ernstige misdragingen zijn zoals vermeld in het Wetboek van Strafvordering. Tevens is veroordeelde hiervoor al gestraft binnen de penitentiaire inrichting. Daarbij kan vergelding niet als grond dienen voor de uitstel van de v.i. Veroordeelde heeft in een voor hem lastige periode zelf contact gezocht met een psycholoog en schematherapie gevolgd. Daarnaast kan het recidiverisico voldoende worden ingeperkt met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Veroordeelde heeft belangrijke stappen gezet en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hierbij is ook van belang dat in het gedrag van veroordeelde een kentering is waar te nemen en hij zich positief inzet voor onder andere de deelname aan arbeid.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering voor slechts twee maanden toe te wijzen.

Het oordeel van de rechtbank

Op 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Met deze wet is de regeling met betrekking tot de v.i. gewijzigd. De wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering die in dit verband hebben plaatsgevonden, hebben echter geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. Bij deze veroordelingen wordt de v.i. toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.
Het arrest tegen de veroordeelde is gewezen op 10 augustus 2020. Ten aanzien van de v.i. van veroordeelde is dus de regeling van voor 1 juli 2021 van toepassing.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 (oud) Sv, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 (oud) Sv kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen.
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen. Deze misdragingen blijken uit het gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf, waaronder ter zake van het (meermalen) gebruik van softdrugs en het (meermalen) aantreffen van contrabande. Hoewel het gebruik van softdrugs en het aantreffen van contrabanden op zichzelf niet zonder meer direct als ernstige misdragingen hoeven te worden aangemerkt, maakt de hoeveelheid misdragingen dat dit hier wel het geval is. In de periode van 17 maart 2019 tot en met 14 december 2023 zijn in totaal maar liefst zeventien disciplinaire straffen aan veroordeelde opgelegd. Voorts is uit de reclasseringsrapporten van 26 januari en 1 maart 2024 gebleken dat het recidiverisico als hoog-gemiddeld tot hoog wordt ingeschat vanwege het delictverleden van veroordeelde, zijn instabiliteit op de leefgebieden en zijn gedrag in detentie. De rechtbank is - in lijn met de adviezen van de reclassering en de DJI - van oordeel dat het op
dit moment niet mogelijk is om een gedegen plan van aanpak op te stellen dat het recidiverisico op misdrijven voldoende inperkt. De rechtbank zal de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook toewijzen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de duur van de uitstel van de v.i. vast dat zich de afgelopen twee maanden geen incidenten hebben voorgedaan en dat veroordeelde een positieve gedragsverandering heeft getoond. De rechtbank vindt dat veroordeelde de kans moet krijgen om zich goed te blijven inzetten, zodat hij binnen een afzienbare tijd weer voor v.i. in aanmerking kan komen. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van vier maanden toewijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en stelt de voorwaardelijke invrijheidstelling uit voor de duur van
vier
(4) maanden.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. H. Supèr en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 maart 2024.
Mr. H. Supèr is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.